Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zolang er hoop is, is er leven! [1]

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zolang er hoop is, is er leven! [1]

10 minuten leestijd

In een drietal artikelen wil ik aan de hand van zeven stellingen ingaan op het spanningsveld tussen enerzijds de dood als enorme verschrikking en anderzijds de roeping van de christen te leven uit de hoop. Daarbij komt tevens aan de orde dat wij als gelovigen toch ook in meerdere of mindere mate deel hebben aan de tijdgeest die haaks staat op de christelijke hoop. Ik heb hierbij vooral de pastorale praktijk op het oog en wil pogen een bescheiden handreiking te bieden bij het zicht krijgen op pastoraat zoals zich dat voltrekt op het grensvlak van leven en dood.

Bij de voorbereiding van deze artikelen heb ik veel gehad aan een heel persoonlijk getuigenis, namelijk van de ernstig zieke ds. L. M. Vreugdenhil uit Amersfoort, door hem uitgesproken in de zondagmorgendienst van 5 november jl. in zijn wijkkerk 'De Brug' te Amersfoort. Deze toespraak is gepubliceerd in het kerkblad Drieluik van de gemeenten te Amersfoort (SoW). Ik acht dit getuigenis, waaruit ik het één en ander zal citeren, een gaaf voorbeeld van christelijk omgaan met lijden en dood. De hieronder volgende zeven thema's ontleen ik min of meer aan de woorden van ds. Vreugdenhil.

Stelling 1: We dienen in de christelijke verkondiging voluit te laten staan dat de dood een vijand is en blijft.

Ds. Vreugdenhil spreekt van een zware ramp die hem en zijn gezin getroffen heeft. Een vorm van kanker die menselijkerwijs gesproken niet te genezen is, heeft zijn lichaam tot een wrak doen worden. Dat betekent voor hem en de zijnen een groot verdriet. Heel realistisch ziet hij onder ogen dat er een zware weg voor hem ligt. Onomwonden spreekt hij in het midden van zijn gemeente uit dat hij daar erg tegenop ziet. Hij is bang voor lijden, pijn en benauwdheid. Hij weet zich een klein, zwak mensenkind, net als ieder ander. Zo kan een gelovige spreken wanneer hij of zij eerlijk gemaakt is voor God, voor de mensen en voor zichzelf. In het geloof behoef je jezelf niet mooier en sterker voor te doen dan je bent. God weet wat van Zijn maaksel zij te wachten, hoe zwak van moed, hoe klein we zijn van krachten, en dat wij stof van jongs aan zijn geweest. Daar houdt Hij dan ook vaderlijk rekening mee. Een liefdevolle vader ziet het liefst dat zijn kind eerlijk alle angsten en vrezen voor hem uitspreekt. Zo is het nu ook met de hemelse Vader. Daarom zijn christenen geen onaandoenlijke stoïcijnen. God heeft ons geschapen om te leven en niet om te sterven. Daarom kunnen we de dood nooit als iets natuurlijks aanvaarden of zelfs als een vriend begroeten. In allerlei heidense religies en filosofische stelsels wordt het sterven als een bevrijding begroet. De dood zou betekenen dat de ziel eindelijk wordt bevrijd uit de kerker of de ketens van de lichamelijkheid. In de huidige cultuur wordt de dood voorgesteld als iets natuurlijks dat gewoon bij het leven hoort. 'Mensen gaan nu eenmaal dood, en dat is pijnlijk genoeg. Maar het is niet iets bijzonders. Het is niet bijzonderder dan dat bladeren vallen in de herfst' (dr. M. B. ter Borg, De dood als het einde- een cultuur-sociologisch essay, Baarn 1993, 10).
Pal daartegenover staat de oudtestamentische hartstocht voor het leven, het bloedwarme leven op deze aarde voor Gods aangezicht. Hoeveel psalmen schreeuwen niet om bevrijding uit de greep van de dood, opdat de levende hier in het vrolijk levenslicht God zou loven, ja, de levende die ontkomen is aan het graf waar niemand God de lof toebrengt.

Getuigenis van het NT
Is dat in het Nieuwe Testament ook zo, of is daar de hoop die over dood en graf heen ziet zo sterk dat de vrees voor de dood verdampt? Zeker, we komen in de brieven van het NT een intense toekomstverwachting tegen die zozeer de aandacht concentreert op de komst van Jezus in heerlijkheid, Zijn epifaneia en parousia, dat de vrees voor dood en graf helemaal verschrompeld lijkt te zijn. En zelfs wanneer de jongste dag uitblijft en iemand als de apostel Paulus er meer en meer rekening mee gaat houden dat hij voor de parousie zal gaan sterven, kan er getuigd worden: want het leven is mij Christus en het sterven is mij gewin... hebbende begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn, want dat is zeer verre het beste (Fil. 1: 21, 23).
Niettemin lezen we in 1 Cor. 15 dat de dood de laatste vijand is die te niet gedaan wordt en dat het lied van volkomen overwinning op de dood pas voluit kan klinken wanneer door de heerlijke opstanding van de lichamen der gelovigen op de jongste dag de overwinning op de dood radicaal en finaal is geëffectueerd. Paulus neemt juist in dit hoofdstuk krachtig afstand van een triomfalisme dat doet alsof de opstanding der doden hier en nu al gerealiseerd is. Tegenover een eenzijdig vooruitgrijpen op - en daarmee opgeven van - wat nog uitstaat, plaatst hij de gegronde verwachting van wat nog komen moet. Zolang die hoop nog niet vervuld is, blijft er toch altijd iets over van 'de vreze des doods', waarvan in Hebr. 2 gezegd wordt dat mensen van vlees en bloed buiten Christus gedurende heel hun leven daarmee aan de dienstbaarheid onderworpen zijn. Er wordt dus ook in het NT nooit lichtvaardig en laconiek gesproken over de realiteit van de bittere, strenge dood. Leven na dit leven is christelijk gezien niet een min of meer vanzelfsprekend gegeven vanwege 'onsterfelijkheid van de ziel'. 'We lopen niet zomaar door, maar zien in een donker gat' (dr. G. C. den Hertog, Wapenveld, 50-6). In dat donkere gat worden we - als een onbegrijpelijk wonder - opgevangen door Gods trouwe Vaderhand.
De blijdschap om het heil in Christus doet de ogen niet sluiten voor de werkelijkheid van rouw en gemis. 'In de kring van de gemeente, samengeroepen rondom het Evangelie van Jezus Christus, wordt ook de duisternis van de dood werkelijk serieus genomen. Ik ken geen enkele plaats waar dit zo oprecht, zo grondig gebeurt' (dr. G. W. Marchal, Confessioneel, 112-21, 23.11.2000). In onze tijd zien we een enorme verdringing van de dood. Er zijn heel wat mensen van boven de 40 die nog nooit een dode hebben gezien. Kinderen worden niet meegenomen naar de begrafenis van opa en oma. De dood wordt geretoucheerd uit hun levenservaring. 'Zo slagen de mensen erin de dood achter hun bewustzijnshorizon te houden' (dr. M. B. ter Borg, Wapenveld, 50-6).
Geloven verdraagt zich niet met het bedrijven van struisvogelpolitiek. Ook in dat zo opgewekte hoofdstuk 1 Cor. 15 klinkt de sombere klank van de doodsklok. Leest u dat nog maar eens na in de verzen 55 en 56. Door de zonde is de dood in de wereld gekomen en tot alle mensen doorgegaan. Die dood verbreekt de teerste banden. Daarom wenen wij telkens weer, om zware verliezen, om geliefden die wij moeten afstaan! Zelfs de Heere Jezus zelf weende bij het graf van Zijn vriend Lazarus. Zouden wij dan niet treuren om onze geliefde doden? 'Wij hebben niet te maken met de goden der heidenen die onaangedaan vanuit de hemel aanzien wat op aarde gebeurt. Christenen bijten zich dus niet op de lippen om hun tranen en ontreddering binnen te houden: zij hoeven het niet beter te weten dan de Zoon van God. Wie durft te huilen, geeft toe: zo heeft God het van den beginne niet gewild' (drs. M. A. Th. van der Kooi-Dijkstra, in dr. H. C. van der Meulen, red., Liefdevol oog en open oor, Handboek pastoraat in de christelijke gemeente, Zoetermeer 1999, 190).

Ruimte voor verdriet
In de pastorale begeleiding van stervenden en van rouwdragenden is het van groot belang dat ruimte gegeven wordt aan angst, verdriet, waaroms, opstandigheid ook. Er dient plaats te zijn voor verbijstering en intens verdriet en vaak is voorlopig zwijgen beter dan overhaast spreken. De tijd moet rijp zijn voor troost. Wat is het belangrijk in crisismomenten pastoraal nabij te zijn en in wijsheid en tact, gedoseerd het medicijn van de christelijke troost aan te reiken. Even belangrijk is de nazorg, wanneer de hevigste emoties zijn weggeëbd, maar de ernst van de situatie of de zwaarte van het verlies des te meer onder ogen wordt gezien.
Ik vind het bij uitstek pastoraal wanneer een voorganger als ds. Vreugdenhil zo zijn gemeente deelgenoot maakt van zijn angsten en vrezen. Natuurlijk zijn de meeste pastores niet op deze wijze 'ervaringsdeskundige', maar ik ben van overtuiging dat wij onze eigen eindigheid onder ogen hebben moeten leren zien, dat we onze dagen hebben moeten leren tellen, en zo een wijs hart bekomen moeten hebben, om pastor te kunnen zijn, als een sterfelijk mens te midden van sterfelijke mensen. 'Ieder die zich op weg begeeft naar een stervende, een zeer verdrietige, een rouwende, moet zich de vraag stellen coram Deo (ten overstaan van God): 'wat voel ik als ik aan mijn eigen broosheid denk? Wat als ik aan mijn dood denk? Wat gaat er in mij om als ik eraan denk iemand van wie ik houd te kunnen verliezen? Wat is mijn eigen hoop in leven en sterven?' Daarop moet met hoofd en hart een antwoord gezocht worden. En dat niet eens, maar telkens weer, omdat en opdat wij nooit de antwoorden in onze jaszak hebben. Die moeten telkens weer verworven worden. Dat vraagt moed, maar in Jezus' naam bidden we daarom' (M. A. Th. van der Kooi - Dijkstra, a.w., 195).

Stelling 2: Bij de vragen rond Gods leiding in ons leven is pastorale nabijheid van groter betekenis dan het dogmatische weegschaaltje.

In het zo indrukwekkende getuigenis van ds. Vreugdenhil komen enkele zinnen voor waarbij een dogmatisch waarschuwingslampje kan gaan knipperen. Hij zegt: 'Nee, ik geloof inderdaad niet dat God de hand heeft in deze ziekte. Ik geloof niet dat Hij dit wil.' Hij verwijst dan naar een door hem gehouden preek over God die erbij is als een musje van het dak valt. Het is niet Gods wil dat het musje valt. Maar God is ook dat diertje nabij als het valt. Die nabijheid van God in het lijden dat ons dan tegen Zijn wil overkomt, betekent dat wij in Zijn liefde geborgen zijn, dat wij ten allen tijde in Hem een toevlucht en schuilplaats hebben. We kunnen dan met Bonhoeffer zingen dat wij in goede machten liefderijk geborgen zijn en zo kunnen we getroost verwachten wat komen mag.
We begrijpen dat het hier nauw luistert. Menig gelovige heeft het er ontzettend moeilijk mee gehad dat hij of zij een slopende ziekte of ander leed moest aanvaarden uit de vaderlijke hand van God, zoals Zondag 10 van de Heidelberger zegt. Ik praat nu maar niet over karikaturen á la Maarten 't Hart in zijn boek Een vlucht regenwulpen.
Anderzijds hebben vele gelovigen het als een diepe en rijke troost ervaren dat hun ziekte of rouw hen niet in een niemandsland kon brengen, alsof ze daarmee buiten de reikwijdte van Gods beleid over hun bestaan zouden zijn geraakt. Liever dan God op bepaalde terreinen als onmachtig of passief te beschouwen, wilden ze leven met de overtuiging dat ze ook in de zwaarste beproevingen met Gods wonderlijke leiding te maken hadden. Maar ze wisten dat achter dat 'mombakkes' van God Zijn liefdevolle hart klopte. 'Er meint's nicht', om met Luther te spreken. Hij gaat wel diepe wegen met mij waarin Hij mijn vijand lijkt te zijn geworden, maar ten diepste heeft Hij alleen maar het goede met mij voor.
Ds. Vreugdenhil maakt kennelijk een andere keuze. Is die ziekte dan iets waar God op geen enkele wijze grip op heeft? In een stevige theologische discussie zou je hierop door willen vragen, maar aan een ziekbed of bij het getuigenis van een mens die zijn nabije sterven onder ogen ziet, is het niet de tijd en de plaats voor zo'n gedachtewisseling. Het dogmatische weegschaaltje heeft ongetwijfeld zijn grote nut, maar dan wel op zijn eigen tijd en wijze. In de pastorale begeleiding respecteren we het wanneer de betreffende broeder en zuster op een andere manier de bittere werkelijkheid van lijden en dood verwerkt dan broeder Ursinus vanuit Heidelberg aangeeft. Het belangrijkste is toch dat moeite en verdriet hier in Gods handen worden gegeven, dat troost en houvast worden gevonden in de nabijheid van de HEERE.

J. HOEK, VEENENDAAL

* Bewerking van een lezing gehouden tijdens de ontmoetingsdag voor theologische studenten uit Leiden en Utrecht op donderdag 21 december 2000 te Nijkerk.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 januari 2001

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Zolang er hoop is, is er leven! [1]

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 januari 2001

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's