Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Wilhelmus in discussie [i]

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Wilhelmus in discussie [i]

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Wilhelmus, ons nationale volkslied, is van oorsprong een zestiende-eeuws geuzenlied. Pas na ruim vier eeuwen, om precies te zijn in de eerste decennia twintigste eeuw, werd het officieel ons nationale volklied. Koningin Wilhelmina heeft daarin een belangrijke rol gespeeld. Bij haar troonsbestijging in 1898 wilde z Wilhelmus horen en niet ons toenmalige officiële volkslied 'Wien Neêrlands bloed'. enige tientallen jaren van verwarring - twee volksliederen tegelijkertijd is vragen om moeilijkheden - besloot de ministerraad in 1932 dat het Wilhelmus uanajdan onze enige officiële nationale hymne moest zijn.

Het lied blijft ons bezighouden en intrigeren. De geschiedenis laat zien dat na een periode van verflauwde aandacht steeds weer een fase volgt waarin het volop in de belangstelling staat. Soms als gevolg van nieuwe wetenschappelijke studies en inzichten of interessante vondsten, soms ook gewoon omdat in de maanden april en mei - rond koninginnedag, de dodenherdenking en bevrijdingsdag - het lied vaker dan anders gezongen wordt, waarbij spontaan de vraag opkomt hoeveel Nederlanders de belangrijkste coupletten of regels nog kennen. Het wetenschappelijk onderzoek naar het Wilhelmus heeft de laatste kwarteeuw niet stilgestaan. Behalve heel wat artikelen in wetenschappelijke tijdschriften verschenen er bijvoorbeeld ook drie dissertaties, één in het Duits en twee in het Nederlands, namelijk van Ad den Besten (in 1983) en van Abraham Maljaars (in 1996). Die studies richten zich vooral op vragen die nog steeds niet bevredigend zijn beantwoord, maar juist daarom blijven intrigeren: Wie heeft het lied, dat anoniem verscheen aan het begin van de 80-jarige oorlog, geschreven? Was het Marnix van Sint Aldegonde of misschien toch een ander, bijvoorbeeld Coornhert? In welk jaar is het precies geschreven? We weten dat we het moeten situeren tussen eind 1568 (na de mislukte invallen van Willem van Oranje en zijn broers in het noorden en zuiden van de Nederlanden, gebeurtenissen die het lied al wel vermeldt) en het voorjaar van 1572 (voor 1 april, de onverwachte inname van Den van Briel de die de ommekeer inluidde, iets waar we in het lied nog niets van le- ij zen). het We zouden dit graag willen preciseren, Na maar een exact jaartal kunnen we niet noemen. Ook is heel wat gediscussieerd over wat de onbekende dichter met het lied moet hebben bedoeld.

Vondsten

De vragen over het auteurschap en het jaar van ontstaan laat ik hier rusten. Die kwesties zijn tot nu toe onoplosbaar gebleken, ondanks allerlei spitsvondige betogen, en ze zullen dat blijven, tenzij er een authentiek document boven water komt dat ons onweerlegbare feitelijke gegevens aanreikt. Op zich is dat niet onmogelijk, want er worden nog steeds vondsten gedaan die onze kennis van het Wilhelmus vergroten.

Een duidelijk voorbeeld van die vondsten is de tekst van het Wilhelmus zelf. De oertekst van het Wilhelmus

uit circa 1570 bezitten we niet. De oudste Wilhelmus-tekst die we tot voor enige jaren kenden, stamt uit 1581, de tekst zoals die voorkomt in Een nieu Geusen Lieden Boecxken. Sinds enkele jaren kennen we nu echter een versie uit 1577/78, gevonden in een Geuzenliedboek dat berust in een bibliotheek te Parijs. En heel recent kennen we een Geuzenliedboek uit 1576/77, gevonden in de universiteitsbibliotheek te Göttingen, dat ook de tekst van het Wilhelmus bevat. Ook kennen we sedert zo'n vijftien jaar een zeer vroege Duitse vertaling van het Wilhelmus, namelijk uit 1573. Zo zijn we dus in de tijd heel wat dichter bij de oertekst gekomen. De genoemde versies verschillen overigens weinig van elkaar.

Als het gaat om de boodschap of strekking van het Wilhelmus zijn we minder afhankelijk van vondsten. We bezitten immers de complete tekst. Als we die goed en nauwkeurig lezen - op zich een moeilijke kunst - en plaatsen in de context van de tijd van ontstaan, dan kunnen we een heel eind komen. Daarop wil ik hier dan ook het hoofdaccent leggen.

Aanpassing of vervanging van het Wilhelmus?

Dat ik hier enige aandacht vraag voor ons volkslied, heeft te maken met het feit dat in het afgelopen jaar - in de maanden februari, maart en april - het Wilhelmus voor de zoveelste keer de pers haalde. Opnieuw ging het over de mate van populariteit en de gebrekkige kennis van het lied, maar nu toegespitst op verstaanbaarheid en begrijpelijkheid. Is de taal ervan niet hopeloos verouderd? Staan er niet gegevens in het lied die voor de gemiddelde Nederlander en zeker voor allochtonen onbegrijpelijk zijn? Is het nog wel een lied dat in onze tijd past? In diverse dagbladen was deze discussie te volgen. De eerste aanzet gaf de neerlandicus Hofman, die het Wilhelmus zou willen aanpassen om het beter verstaanbaar te maken, daarna volgden reacties van onder anderen Maljaars en Ad den Besten. Het bleef niet bij de dagbladen alleen. Zo was er in april een bijeenkomst in De Rode Hoed te Amsterdam waarin diverse specialisten hun zegje deden. En ook daar stond de kwestie centraal of we het Wilhelmus moeten handhaven of

eventueel moeten aanpassen of zelfs vervangen.

Het opschrift van het Wilhelmus

Als je praat over aanpassing of vervanging, dan moet je wel weten wat je in ons huidige volkslied bezit. Dan weet je ook wat je opgeeft, als het geheel of gedeeltelijk zou verdwijnen. Een basisvoorwaarde voor nauwkeurig lezen is uitgaan van de complete tekst. Dat geldt wel in heel sterke mate voor het Wilhelmus. Weinig Nederlanders weten dat aan de vijftien coupletten - hoeveel Nederlanders weten eigenlijk dat het er vijftien zijn? - nog iets heel belangrijks voorafgaat. In de oudste versies die ons zijn overgeleverd - in de oude Geuzenliedboeken dus - staat boven het Wilhelmus een belangrijk opschrift, dat later in de uitgaven voor een breed publiek veelal is weggelaten. Ik citeer het eerste gedeelte van dit opschrift uit het Geuzenliedboek van 1581: Een nieuw Christelick Liedt ge maect ter eeren des Doorluchtichsten H Heere Wilhelm Prinee van Oraengien [ Twee fundamentele aspecten springen eruit: het Wilhelmus wordt gepresenteerd als een 'Christelick' lied en het is geschreven 'ter eeren' van prins Willem van Oranje. Beide aspecten doortrekken het lied van het begin tot het eind.

In de eerste plaats: een christelijk lied. Door het hele lied heen is een diep vrome, bijbelse toonzetting aanwezig. Je zou bij vele regels in de marge bijbelteksten kunnen plaatsen waaraan gerefereerd wordt. In de bekende regels 'den vaderland getrouwe/ blijf ik tot in den dood' (geciteerd in hedendaags Nederlands, wat ook voor de volgende citaten geldt) herkennen we 'Wees getrouw tot den dood' uit Openbaring 2 : 10. En in de bekende regels 'Mijn schild ende betrouwen/ zijt Gij, o God, mijn Heer!' resoneren ongetwijfeld psalmteksten mee als: 'De HEERE is mijn sterkte en mijn schild; op Hem heeft mijn hart vertrouwd' (Psalm 28 : 7) en 'mijn schild... op wien ik betrouw' (Psalm 144 : 2). Deze twee voorbeelden zijn met tientallen andere uit te breiden. De dichter was zeer goed thuis in de bijbel en het ligt daarom voor de hand hem te zoeken in de kring van de Reformatie. Vanwege het bijbels karakter heeft het Wilhelmus dan ook een duidelijke relatie met een categorie liederen uit de zestiende eeuw die we Schriftuurlijke Liederen noemen. Een van de typeringen van Maljaars in zijn dissertatie over het Wilhelmus is: lied van Godsvertrouwen. En terecht. De diepvrome dichter legt de sprekende prins de woorden in de mond dat het 'de Heer van hierboven' is 'die alle ding regeert'.

Het is ook een lied ter ere uan de prins. De prins is beschuldigd van allerlei zaken - dat hij land en volk in de steek heeft gelaten, toen hij in 1567 naar het stamslot de Dillenburg vertrok, en dat hij onrechtmatig in opstand is gekomen tegen de van God gegeven koning - en die beschuldigingen worden weerlegd. In die zin is het lied ook een apologie of verdedigingsgeschrift. Daarom wordt de prins zo gunstig mogelijk voorgesteld. Dus geen negatieve eigenschappen - die hij ongetwijfeld ook bezat - maar juist zijn positieve kwaliteiten en deugden: van hoge - komaf, een zelfstandig en onafhanke- eeren/ lijk vorst (een prins, wat fundamenteel ...]. anders is dan graaf of hertog), dapper, trouw, bewogen en gelovig. Hij is een prins die, met de zijnen, goed en bloed overheeft voor het volk der Nederlanden. Het tastbare bewijs is zijn jongste broer Adolf die sneuvelde bij Heiligerlee. Daarom ook is het hele lied op zijn naam gebouwd: de beginletters van de vijftien coupletten vormen samen de naam WILLEM VAN NASSOV.

Terloops vermeld ik dat het grafmonument van de prins in de Nieuwe Kerk te Delft - gemaakt door Hendrick en Pieter de Keyser en voltooid in 1623 - vrijwel naadloos bij het Wilhelmus aansluit. Vier bronzen vrouwenfiguren op de hoeken van het praalgraf symboliseren: de Gouden Vrijheid, Gerechtigheid, Godsdienst en Kracht of Moed. Daar draait het ook in het Wilhelmus om en de prins wordt getekend als de drager van die deugden.

Drie relaties

Maar over de boodschap of strekking is nog wel wat meer te zeggen. In het Wilhelmus staan drie relaties centraal: de relatie van de prins met (1) het volk der Nederlanden, (2) de koning en (3) God. Tussen deze drie bestaat een voelbare spanning.

De eerste relatie komt direct al in het begin van het eerste couplet naar voren: 'den vaderland getrouwe/ blijf ik tot in den dood'. Dit gegeven keert steeds weer tefug: de prins heeft 'erbarmen' (r. 73) met de Nederlanden, zijn 'schapen' zijn 'in groten nood' (r. 105). Zijn bewogenheid is overduidelijk: 'Mijn edel hert dat bloedt' (r. 80). In het eerste couplet komen we ook al de tweede relatie tegen, de verhouding tot de koning die regeert bij de gratie Gods: 'den koning van Hispanje/ heb ik altijd geëerd'. En ook in het laatste couplet is deze gedachte verwoord, waardoor het Wilhelmus een cyclische bouw krijgt: 'dat ik te genen tijden] den koning heb veracht'. Hier stuiten we meteen op een enorm probleem. Hoe kun je opkomen voor het volk in nood en tegelijkertijd de koning eren? Het gezag van de koning erkende men in de zestiende eeuw nog algemeen als een van God afgeleid gezag. Opstand tegen de wettige vorst betekende in feite opstand tegen God. In de zestiende eeuw, ook nog in het begin van de 80-jarige oorlog, heeft men geworsteld met het recht van opstand. Als dit recht gestalte krijgt - onder meer bij Calvijn en calvinisten als Marnix - dan wordt dit recht nadrukkelijk ingeperkt: verzet of opstand is iets anders dan rebellie. Verzet mag niet opkomen uit het volk, maar moet plaatsvinden onder leiding van de hogere magistraat. En bovendien: verzet is alleen toelaatbaar als er sprake is van onduldbare 'tirannie'. Als die tirannie er werkelijk is, kan God een redder zenden ter bevrijding van het onderdrukte volk. Over dit recht van opstand, niet alleen bij calvinisten maar ook bij sommige lutheranen, schreef dr. H. Klink een belangrijk proefschrift dat in 1997 verscheen: Opstand, politiek en religie bij Willem uan Oranje 1559-1558. Tegen deze achtergrond moeten we het Wilhelmus lezen. Er heerst, zo spreekt de dichter uit, inderdaad tirannie in de Nederlanden. In het zesde couplet lezen we: 'de tirannie verdrijven'. Maar, en dat is heel belangrijk, de koning - Filips II dus - wordt niet zelf een tiran genoemd. In het elfde couplet is sprake van 'den tiran vermeten' ('vermeten' is overmoedig) die zich bij Maastricht had ingegraven en de strijd met het leger van de prins ontweek. Hieruit wordt duidelijk dat met die tiran niet de koning wordt bedoeld, maar Alva, zijn plaatsvervanger in de Nederlanden. De plaatsvervanger van de koning wordt primair aanspra-

kelijk gesteld voor de tirannie en tegen hem richt zich primair het verzet. De eer en het gezag van de koning blijven in het Wilhelmus onaangetast. Je kunt die redenering krom vinden - wist de koning echt niet wat Alva in de Nederlanden deed? - maar zo wordt het in het Wilhelmus voorgesteld. Maar hoe dit ook zij, we proeven in het lied een eerbied voor het (van God gegeven) gezag, die in onze tijd ver te zoeken is. Het volk wordt dan ook niet opgeroepen tot opstand: het wordt opgeroepen tot gebed, tot vertrouwen in de toekomst die in Gods hand ligt. Hier ligt de verklaring van de bekende regels: 'den koning van Hispanje/ heb ik altijd geëerd'.

Nadrukkelijk staat ook in het lied dat de prins de Nederlanden niet van de koning wil afpakken: in het tiende couplet worden de Nederlandse gewesten expliciet 'des koning landen' genoemd. De prins is niet uit op vergroting van eigen macht en grondgebied. Pas zo'n tien jaar later, als de koning Oranje in de ban heeft gedaan en moordenaars worden opgeroepen de prins tegen een grote beloning en verheffing in de adelstand om te brengen, wordt de koning afgezworen: dan blijft het niet langer mogelijk de koning te eren. Dit wordt, met argumenten onderbouwd, uiteengezet in het 'Plakkaat van Verlatinge' uit 1581. De derde relatie is de verhouding tot God. Daarmee zet het tweede couplet in: 'In Godes vrees te leven/ heb ik altijd betracht*. Ook deze relatie doortrekt het hele lied. Afhankelijkheid van God en bidden tot God, die alles leidt en in Zijn hand houdt, deze noties .keren steeds weer terug. Twee coupletten, het zesde en zevende, vormen zelfs in hun geheel een gebed dat begint met de indrukwekkende regels: Mijn schild ende betrouwen Zijt Gij, o God, mijn Heer! Op U zo wil ik bouwen, Verlaat mij nimmermeer! God is de Getrouwe. De onderdrukte onderdanen worden opgeroepen om net als de sprekende prins hun hoop op Hem vestigen. Hij, de trouwe Herder, zal uitkomst geven op Zijn tijd. In die zin is het Wilhelmus ook een troostlied.

Spanning

Tussen de drie relaties heerst grote spanning. Vooral een spanning tussen het te hulp komen van het onderdrukte volk der Nederlanden en het eren van de koning. Aan het slot van het Wilhelmus wordt die spanning min of meer opgelost. Nadat opnieuw nadrukkelijk gesteld wordt dat de prins 'te genen tijden' de koning heeft 'veracht', komt het hoge woord eruit: [...] dat ik God den Here, de hoogste Majesteit heb moeten obediëren (gehoorzamen) in der gerechtigheid. In deze regels, de laatste van het Wilhelmus, resoneren de woorden mee die we kennen uit de toespraak van Petrus in Handelingen 5: 'Men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan de mensen.' De koning regeert bij de gratie Gods en dat betekent dat God ook boven de vorst staat.

Tegen deze achtergrond gaan we ook begrijpen waarom het allerlaatste woord van het Wilhelmus het woord 'gerechtigheid' is. Het is een diep bijbels begrip. Op aarde dienen recht en gerechtigheid te heersen. Ook de vrijheid om God te dienen overeenkomstig 'Godes woord' (r. 45). Daarop behoren staat en samenleving gebaseerd te zijn. Dat is Gods wil. De klaroenstoot van het Wilhelmus is: géén tirannie, maar gerechtigheid!

Twee vaderlanden

Er is nog een andere spanning in het Wilhelmus, die tussen het hier en het hiernamaals, tussen het aardse en het hemelse vaderland, tussen tijd en eeuwigheid. De prins wil de Nederlanden helpen in het hier en nu. Hij is trouw aan volk en vaderland. Hij vertrouwt erop dat God zal zorgen dat hij zal wederkeren in zijn 'regiment' (regering). Er is dus in geen enkel opzicht sprake van escapisme, het ontvluchten van de taak en verantwoordelijkheid die we als mens op aarde hebben. Maar ... tegelijkertijd is er het doorleefde besef dat er een ander Vaderland is, de vaste overtuiging dat we hier op aarde geen blijvende plaats hebben ('geen blijvende stad', Hebr. 13 : 14).

Op diverse plaatsen in het Wilhelmus klinkt het eeuwigheidsperspectief door. Allereerst in het vierde couplet, waarin van graaf Adolf die sneuvelde bij Heiligerlee gezegd wordt: Zijn ziel in 't eeuwig leven verwacht den jongsten dag. Vervolgens in het negende couplet, waarin de prins het verlangen uitspreekt 'met eren' op het slagveld te sterven, gevolgd door de regels: een eeuwig rijk verwerven als een getrouwe held. Het duidelijkst breekt het eeuwigheidsbesef door de aardse perikelen heen aan het slot van het lied. In de laatste regel van het veertiende couplet lezen we:

't zal hier haast zijn gedaan! Dit 'hier' staat tegenover 'hierboven'. Het gaat in het Wilhelmus om een aards en een hemels vaderland. Die twee worden niet tegen elkaar uitgespeeld. Het is niet de keuze voor het een ten koste van het ander. Geen eenzijdig aards activisme, maar ook geen hemelvlucht. Het aardse leven wordt bezien in het licht van de eeuwigheid: het Wilhelmus kunnen we ook typeren als het lied van twee vaderlanden.

J. DE GIER, EDE

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 september 2001

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Het Wilhelmus in discussie [i]

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 september 2001

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's