Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De zegen aan het eind van de dienst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zegen aan het eind van de dienst

DE EREDIENST

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ooit hoorde ik eens van iemand het volgende verhaal ivaarin het belang van de zegen aan het eind van de dienst ivel heel treffend geïllustreerd wordt. In een Fries dorp nam steevast elke zondag een hardhorende man zijn plaats in onder de bediening van het Woord. Ergens achteraan, op een plaats die van oudsher tot de Jamilie behoorde. Van de preek verstond hij weinig. De gebeden gingen langs hem heen. Maar vlak voordat predikant de zegen uitsprak, liep hij snel naar voren, hield zijn hand aan zijn o ving daar de woorden op die de predikant uitsprak bij het leggen van de zegen op d gemeente. Dat ivilde deze man blijkbaar niet missen. Het ontvangen van de zegen was voor hem van groot belang. Dit liturgisch moment bleek voor hem het hoogtepunt van de dienst te zijn.

En de man had gelijk. Helaas wordt dat door velen niet altijd zo ervaren. Terwijl men de jas dichtknoopt en de das alvast omdoet, ontvangt menigeen de zegen. Dat getuigt niet van eerbied en hoogachting voor dit heilig moment aan het eind van de dienst. Genoeg reden om daar eens, in het kader van deze artikelenreeks over verschillende aspecten van de eredienst, bij stil te staan.

Achtergrond

Wie weieens op een oude joodse begraafplaats heeft rondgelopen, liep grote kans een steen tegen te komen met twee zegenende handen erop. Dat is het graf van iemand die tot het priesterlijke geslacht behoorde. Zegenen was immers bij uitstek het werk van de (hoge)priester. Vandaar dat wij aan het eind van de dienst meestentijds geconfronteerd worden met de zogenaamde Aaronitische zegen uit Numeri 6. De bekende woorden over het 'lichten' en het 'verheffen' van het Aangezicht van God over ons. Deze zegen mocht de (hoge)priester uitspreken na zijn dienst in de tempel en, in later tijd, na een samenkomst in de synagoge. Alhoewel er ook door anderen gezegend werd, vaders die hun kinderen zegenden op de sabbath, Jacob die zijn zonen zegende en er zouden nog vele andere voorbeelden genoemd kunnen worden, was het toch alleen aan de (hoge)priester voorbehouden om het volk te zegenen. Namens God, staande in Zijn dienst, legde hij het volk de zegen op. Ambtelijk vertegenwoordigde hij God bij het volk en mocht hij zo ook bemiddelend het goede over het volk uitspreken. God wilde Zijn Aangezicht over Zijn volk doen lichten. Geen verberging, maar toewending van Zijn vriendelijk Aangezicht naar Zijn volk. Dat was genade. En Hij wilde Zijn Aangezicht over Zijn volk verheffen. Zoals Ahasveros Esther aankeek en met haar wilde spreken, zo keek God Zijn volk aan en wilde spreken van vrede, van sjaloom. Hij keek Zijn volk niet weg, en het zou terecht zijn, maar keek het aan en wilde spreken van verzoening. Dat bood bescherming en bewaring aan het volk. Tijdelijk én eeuwig. Maatschappelijk én geestelijk. Van hoeveel gewicht waren die zegenende handen van de (hoge)priester over het volk. Zo mogen wij nu ook de zegen aan het eind van de eredienst ontvangen. Het vindt regelrecht zijn oorsprong en betekenis in die zegen van de (hoge)priester bij het volk Israël. Ook hierin weten wij ons verbonden met Israël. En alhoewel de zegen bij ons vaak afgewisseld wordt met woorden uit het Nieuwe Testament, de zegen die Paulus bijvoorbeeld meegeeft aan de gemeente van Korinthe aan het einde van zijn tweede brief aan deze gemeente, de achtergrond ligt toch ten principale bij de ambtelijke zegen uit het Oude Testament door de (hoge)priester. In die zin mogen we ook de lijn doortrekken en zeggen dat zij die in de ambtelijke bediening staan en de dienst der verzoening door middel van de prediking mogen hanteren, geroepen en ook alleen bevoegd zijn om de zegen op de gemeente te leggen. Vandaar dat het altijd weer zo'n gewichtig moment is als een dienaar van het Woord, die nog maar amper bevestigd is, de zegen op de gemeente mag leggen. Namens God mag hij dan zulke hoge en diepe woorden uitspreken.

Gebed of belofte?

De vraag blijft altijd hoe we deze woorden op hun juiste waarde zullen schatten. In de joodse traditie wordt altijd beklemtoond dat de (hogepriester de zegen zelf niet kan geven. Zoals niemand de in staat is om iemand te ver- or vloeken, en je kunt het alleen maar wen- e sen, zo is ook niemand in staat om de zegen (de inhoud daarvan) te geven. Er wordt om gevraagd, het is een gebed tot God om die zegen te geven. Vandaar die wensende vorm: 'De Heere zegene u'. Dat betekent zoveel als: laat Hij het toch mogen doen. In die zin is het niet verwonderlijk dat de joden er grote nadruk op legden dat de woorden (inclusief het gebaar) door de (hoge)priester uitgesproken, met gesloten ogen ontvangen werden. Het was immers een gebed om de zegen. Het viel me op dat dr. M. J. G. van der Velden in het boek 'Als wij samenkomen' juist pleit voor het met geopende ogen ontvangen van de zegen (p. 40). Dat heeft alles te maken met het feit dat hij er grote nadruk op legt dat de zegen 'veel meer is dan alleen maar een wens, ze is een zekere belofte'. Hij zegt dat op grond van het feit dat in Num. 6 : 27 heel nadrukkelijk staat dat God zal zegenen.

Afgezien van het feit of je nu wel of niet met gesloten ogen de zegen ontvangt, mijn eigen voorkeur gaat uit naar gesloten ogen, is het goed te benadrukken dat het uitspreken van de zegen inderdaad gebeurt in de stellige verwachting dat God geeft waar in de zegen om gevraagd wordt. In de zegen belooft God een God te zijn van bewaring, genade en vrede. Dat is geen vrome wens, maar een belofte die God waarmaakt. Onder die beloftevolle zegen mogen we de kerkdienst verlaten. Als een echo mag het in ons leven naklinken dat God ons Zijn bescherming, goedheid en barmhartigheid biedt in de dagen die komen. De zegenende handen van de dienaar mogen daar een garantie van zijn.

Het gebaar bij de zegen

Zoals iedereen weet, wordt er bij het uitspreken van de zegen ook een gebaar gemaakt. De predikant breidt zijn handen wijd uitgestrekt over de gemeente uit. De handpalmen naar beneden en de armen op schouderhoogte. Een heel ander gebaar dan aan het begin van de dienst. Aan het begin de hand(en) in de vorm van een groet, en aan het eind de handen naar beneden gericht.

Een hogepriester mocht in Israël zijn handen niet hoger heffen dan zijn voorhoofd waarop zich de gouden voorhoofdsplaat bevond met de Naam van God erop. Het zou oneerbiedig zijn om de handen hoger te heffen dan het voorhoofd met die heilige Naam van God. Wanneer een (hoge)priester zegende moesten zijn vingers ook op een speciale manier samengesteld zijn.

De pink en de ringvinger werden bij elkaar gehouden en ook de middelvinger en de wijsvinger. Zo ontstond, door de beide opgeheven handen, de letter 'shin' van het Hebreeuwse alfabet (die Ietter lijkt heel veel op onze 'w'). De letter 'shin' is de beginletter van het woord 'Naam' (sjeem) en het woord 'Almachtige' (sjaddai) in het Hebreeuws. Prachtige symboliek van het feit dat de Almachtige Zijn Naam, die borg staat voor hulp en bijstand, aan Zijn volk verbindt.

Alhoewel dit symbolische gebaar onder ons niet in gebruik is, is het toch wel belangrijk om te zien dat er sprake is van die handen die uitgestrekt worden. Er vindt immers een handoplegging 'op afstand' plaats. Eigenlijk zou iedereen in de kerk, hoofd voor hoofd, de handen opgelegd moeten krijgen. Omdat dat praktisch niet mogelijk is, legt de dienaar in één keer de zegen op heel de gemeente. De handen worden ons opgelegd.

Gepaard gaande met die machtige en indrukwekkende woorden die worden uitgesproken. En u weet: de handoplegging bergt een prachtige symboliek in zich. De dienaar mag namens God de genade en de kracht van Hem aan ons overdragen. Als een bemiddelaar tussen God en de gemeente is daar de dienaar die via de handen het diepste uit Gods hart aan de gemeente doorgeeft. Zo'n handoplegging, weliswaar 'op afstand', wil toch niemand missen. Zo'n zegenend gebaar is toch geen loos gebaar. Dat mag met diepe eerbied en verwondering ontvangen worden.

Gezegend de kerk uit

Het is een bijzonder voorrecht dat we als gezegende mensen de kerk mogen verlaten. We gaan niet weg om er zelf wat van te maken, maar in de wetenschap, en de zegenende handen van de dienaar en de machtige woorden erbij uitgesproken zijn er een teken en zegel van, dat we mogen weten dat in alle omstandigheden van het leven de Heere bij ons is. In die operatie die wacht, die rouwsamenkomst die volgt, het examen dat gedaan moet worden, dat moeilijke huisbezoek dat afgelegd moet worden, dat jubileum dat gevierd mag worden, die verjaardag waarnaar uitgekeken wordt, kortom, in alles gaat de Heere met ons mee. De handen van God zijn ons opgelegd, het hart van God is opengegaan. Hij belooft Zijn nabijheid, kracht, hulp, genade, ondersteuning, liefde, troost en bewaring. En: beloofd is beloofd. Zijn zegen is een belofte. We mogen er vérwachting van hebben. We komen er ook niet beschaamd mee uit.

Prachtige symboliek overigens dat de zegen altijd uitgesproken werd na het offer. Wij ontvangen de zegen na de dienst der verzoening die er mocht zijn. Op grond van het volbrachte werk van Christus mag er de zegen ontvangen worden. 'Zal Hij ons met Christus niet alle dingen schenken? ' roept Paulus in Romeinen 8 uit. In Christus is het gegarandeerd dat God doet wat Hij belooft. Zie achter de handen van de dienaar dan maar de handen van Christus. Zegenend over Hij ten hemel. Het offer was gebracht. Op Golgotha had dit Lam Zijn leven gegeven. Offer ter verzoening van onze zonden. Op grond van dat offer ging Hij zegenend ten hemel. Maar Hij zegt het: 'Ziet, Ik ben met uliederen al de dagen tot aan de voleinding der wereld'. Hij is er bij terwijl wij door deze wereld moeten gaan met alle ups en downs, in voor- en tegenspoed en met alle zorg en vreugde. Hij laat ons niet alleen. Zegenend spreidt Hij in Zijn dienaren hier op aarde Zijn doorboorde handen over ons uit. Zo mogen we de eredienst verlaten en de dienst in de wereld aanvangen. Geen gemakkelijke taak. Maar door Zijn zegenende handen een lichte last en een zacht juk. Gezegend om ook een zegen te zijn voor een ander. Iets door te geven van die genade en liefde van God. Zoals Abraham het hoorde: 'Ik zal u zegenen (...) en wees een zegen'. Een heerlijk geschenk en een hoge verantwoordelijkheid om zo op het eind van de dienst de zegen te ontvangen. Laten we in heilige eerbied en dankbare verwondering ermee omgaan.

R. W. VAN MOURIK, HUIZEN

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 oktober 2001

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

De zegen aan het eind van de dienst

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 oktober 2001

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's