Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De eed in de Heilige Schrift [2]

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De eed in de Heilige Schrift [2]

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

2. Noodzakelijk zweren

Bespraken we in het eerste artikel het onvoorzichtig zweren, nu stel ik aan de orde het noodzakelijk zweren. Men moet de eed zweren en mag dit dus zeker ook doen. Dan is er altijd iemand die aan een ander de eed oplegt. We geven een voorbeeld.

Bij eigendomsdelicten

De eed kan nodig zijn en gevraagd worden bij eigendomsdelicten. In Ex. 22 : 10 en 11 gaat het over het in bewaring geven van dieren. Wanneer iemand op reis moet vanwege verplichtingen en dieren achterlaat, kan hij deze laatste in bewaring geven bij een ander. Ook een beroepsherder kan dieren van eigenaars onder zijn hoede hebben.

Maar als nu vee verloren gaat doordat het een natuurlijke dood sterft of door wilde dieren als prooi wordt bemachtigd dan wel door mensen wordt weg geroofd, is dat natuurlijk een heel naar gebeuren dat schade berokkent. Er zijn twee partijen bij betrokken. Die het vee in bewaring had staat onder verdenking van grove nalatigheid.

Maar deze moet beschermd zijn als buiten zijn schuld het vee verloren gaat. De andere partij, de eigenaar op zijn beurt, die het aan anderen toevertrouwde voor een tijd, heeft ook zijn rechten en verdient evenzeer bescherming tegen schuldige nalatigheid. Getuigen kunnen de zaak beslissen.

Maar als ooggetuigen ontbreken en dus niet kunnen verklaren hoe en waarom er vee verdwenen is, dan moet de bewaarder een eed bij de HEERE afleggen en zo plechtig verklaren niet aansprakelijk te zijn voor de verdwijning van dieren. Zo blijft zijn goede naam bewaard. En zo behoeft hij ook voor de schade niet op te draaien. De God van het verbond, Die de trouw bewaart is dan Getuige. De overheid of de rechterlijke macht legt in zulke gevallen de veebewaarder de eed op. De verdachte doet met de eed het hoogste en laatste beroep op de Alwetende God en zegt a.h.w. 'HEERE, Gij zijt Getuige dat ik niet lieg'! De eed is tussen die beide personen, de verdachte en de eigenaar die schade leed.

De opdracht

In Deut. 6 : 13 lezen we de door Mozes aan het volk gegeven opdracht om Hem te vrezen, te dienen en 'bij Zijn naam te zweren'. Direct daarop wordt het volk verboden andere goden na te volgen. In 10 : 20 staat hetzelfde gebod.

De context suggereert dat het referentiekader van dit zweren de eed van trouw is aan de God van het verbond. Hij had immers het volk uit de slavernij bevrijd. En het volk had zichzelf aan Hem verplicht in gehoorzaamheid en liefde aan en tot Hem.

De woorden zijn gelijk aan die van de trouwe vereerder van de HEERE, zie Ps. 63 : 11. Het zweren bij de naam van Hem heeft zeker de betekenis van Hem als het allerhoogste gezag te erkennen en Hem daarom ook te belijden. Wie bij een andere god zweert heeft Hem verlaten en toont zich aan Hem ontrouw. Mogelijk wordt hier door Mozes op het derde gebod gezinspeeld waarbij het hoofdgebod in en van de Tien Geboden, God alleen te erkennen en te dienen, geldt.

Eed en belofte

In Israël had de overheid of de rechterlijke macht de bevoegdheid onderdanen de eed op te leggen. Daarbij werd de Naam des HEEREN genoemd en beleden, zoals we zagen. Het was in Israël onbestaanbaar bij de eed Zijn Naam te verzwijgen.

Wordt nu door de overheid toegelaten dat niet de eed maar de belofte wordt afgelegd, dan verschraalt eigenlijk deze bijzondere, heilige handeling. God wordt eigenlijk ongelovig afgezworen. God is dan niet meer nodig om kracht en wijsheid te geven en bij te staan in het afleggen van en het handelen naar de eed. Zijn beloning is niet gewenst bij het nakomen van de eed en Zijn straf lijkt onmogelijk te zijn gemaakt bij ontrouw en meineed.

En de ongelovige dan?

Maar... is het niet bezwaarlijk een atheïst, een volstrekt ongelovige, de eed af te nemen? Dan kan men toch maar beter volstaan met zo iemand toe te staan plechtig te beloven de waarheid te zullen spreken? Hij gelooft immers niet in God, dus te zweren bij hem is onwaarachtig en huichelachtig. Daartegen zijn vier bezwaren.

1. Om te beginnen wringt er iets hier. De ene burger staat wel voor de majesteit van God de eed af te leggen en de andere ziet geen soevereine Getuige boven zich gesteld. De overheid betoont rechtsongelijkheid aan de onderdanen.

2. Vervolgens lijkt het er sterk op dat degenen die God miskennen en niet geloven dat Hij er is met meer respect worden behandeld en betrouwbaarder en ook verstandiger worden geacht dan zij die wel belijden in Hem te geloven.

3. Ten derde wordt bij het toestaan van de aflegging van een belofte in plaats van de eed totaal voorbijgezien de leugenachtigheid van het menselijk hart, van wie dat ook is. Juist de eed roept God als de Waarachtige aan Die garant staat voor de waarheid en bij Wie geen leugen is te vinden.

4. En ten slotte krijgt de ongelovige aan wie tegemoetkoming wordt bewezen doordat hij of zij de belofte mag afleggen, de voorrang boven en meer eer dan God, Wiens bestaan ontkend en Wiens eer Hem ontnomen wordt.

Om der zonde wil

De eed is geen luxe maar noodzaak. We sluiten dit artikel af door er op te wijzen dat de eed ook daarom nodig is omdat 'staat der rechtheid' verloren is gegaan. Voor de zondeval was er waarheid en niets anders in het hart en op de lippen van de door God geschapen mens. We zouden heel dat leven in zekere zin 'een eedsleven' kunnen noemen. Maar door de zonde kwamen we - doordat we in Adam van onze Schepper afvielen - terecht in de macht en in het rijk van de leugen en van de dood.

Nu legt God, om zo te zeggen, door de eed de zondige mens de teugel aan. De eed gaat nu functioneren op het terrein van de algemene genade, die er ook dankzij de tussenkomst van Christus is. Wie 'genade' zegt die zegt 'Christus'. Maar Gods bijzondere genade herschept en vernieuwt de mens door de Geest der waarheid in Hem, Die De Waarheid Zeifis en naar Zijn eigen woord 'hiertoe is geboren en in de wereld gekomen om der waarheid getuigenis te geven'. Dan wordt achter Hem aan ons ja ook echt ja en ons neen ook echt neen.

De leugenachtigheid van de mens wordt dus door de eed alleen maar ingetoomd op het terrein van de algemene genade, het gebied buiten de kerk dus, want daarin hoort de eed niet - we komen daar nog op terug - maar op het terrein van de staat en van de maatschappij. En ieder die God vreest onderwerpt zich op de genoemde terreinen aan de orde van Hem als de overheid, die dienaresse van God is, dit van hem of van haar vraagt.

Ik verwijs hierbij naar wat wijlen ds. J. van Sliedregt opmerkt in 'Mijn wet in uw binnenste' verklaring van de Heidelbergse Catechismus, vooral blz. 128-129.

W. CHR HOVIUS, APELDOORN

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 januari 2002

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

De eed in de Heilige Schrift [2]

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 januari 2002

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's