Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Strijd om Abraham

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Strijd om Abraham

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kort nadat ik de artikelen over de islam had geschreven werd mij het boek toegezonden met bovenstaande titel. De schrijver, hoogleraar aan de Katholieke Theologische Faculteit uan de Universiteit te Tübingen en leerling en opvolger van de bekende theoloog Hans Küng, voert een vurig pleidooi voor wat hij noemt 'abrahamitische oecumene': joden, christenen en moslims kunnen elkaar herkennen als broeders en zusters wanneer zij alledrie teruggaan tot Abraham, de vader der gelovigen, die aan de wieg van alledrie religies stond. Dat zou een geloofsgetuigenis zijn in onze geseculariseerde tijd, de broederschap der mensheid bevorderen en een geweldige aanzet zijn in het bijna uitzichtloze conflict in het Midden-Oosten. Kuschel schreef dit boek in 1994. Nu verscheen het ook in onze taal. In drie hoofdstukken gaat hij in op de positie van Abraham in het jodendom, christendom en de islam. In een vierde hoofdstuk geeft hij perspectieven voor een abrahamitische oecumene.

WAT JODEN, CHRISTENEN EN MOSLIMS SCHEIDT EN VERBINDT*

Abraham en het jodendom

Kuschel stelt dat de verhalen van Abraham in Genesis vooral geloofsverhalen van Israël zijn, die met name na de ballingschap grote betekenis kregen, toen Israël de catastrofe van de ballingschap en het verlies van het land geestelijk had te verwerken. Leest men de Abrahamverhalen, waarin Kuschel drie bronnen onderscheidt, goed, dan ziet men een aantal veelbetekenende dingen: Abraham was geen Israëliet, maar zijn leven lang een vreemdeling en bijwoner, Jahwe als de God van Israël was voor hem nog onbekend, er heerst rond hem een tolerante religieuze sfeer zonder dat hij de goden van de heidenen afwijst (bij bouwt bijvoorbeeld zijn altaar naast de altaren voor andere goden) en hij kende de thora, de wet van Mozes, nog niet. Het kenmerk van Abrahams geloof is: vertrouwen op God, rechtschapenheid en gerechtigheid. Déze Abraham zegt God het land Kanaan toe, waarbij hij een zegen zal zijn voor alle volken van de aarde.

Kuschel zegt: kijken we nu naar de geschiedenis van Israël, dan zien we een verenging van de Abrahamverhalen optreden, die al te zien is in Jozua 24: Abraham wordt daar gezien als iemand die uit het land van de afgodendienst wordt gehaald om de enige ware God te dienen (vers 2, 3 en 14) en het gaat in dit hoofdstuk om de verering van alleen Jahwe met afwijzing van de afgodendienst. In Israëls geschiedenis zien we dan ook steeds meer de lijn dat Israël zich het volk van Abrahams God gaat noemen, waarbij van de zegen voor de volken niet veel meer overblijft. Later vindt nog een verdere verenging plaats, bijvoorbeeld in de tweede eeuw na Christus in het boek Jezus Sirach en het boek der Jubileeën, en bij de Essenen en de gemeenschap van Qumran: Abraham is de wetsgetrouwe jood geworden waar het jodendom zich mee identificeert. Nog later komt het tot een verdere radicalisering en wordt Abraham de man die op de juiste manier Jahwe vereert en wordt hij representant voor het uitverkiezingsgeloof van Israël. Dat alles loopt uit op het geloof dat de joden de alleen aan God bekende schare van rechtvaardigen en het ware zaad van Abraham zijn. Philo van Alexandrië en Josephus zijn daarbij uitzonderingen, maar in de Misjna en Talmoed zet dit, wat Kuschel noemt, rabbinisme zich door en wordt Abraham steeds meer gezien als een trouwe volgeling van de thora en ware belijder van Jahwe.

Abraham en het christendom

Een zelfde ontwikkeling ziet Kuschel ook in het christendom. Aanvankelijk was dat niet zo en was er oog voor het heidendom. Jezus zegt zelfs dat velen uit de volken met Abraham, Izak en Jakob zullen aanzitten in het Koninkrijk der hemelen (Matth. 8 : 11). Paulus benadrukt dat allen die in Christus geloven kinderen van Abraham zijn, of zij nu joden zijn of heidenen, waarbij hij onder andere het Schriftwoord aanhaalt: Abraham geloofde God en het is hem gerekend tot rechtvaardigheid (Rom. 4:3). Wat wil dat zeggen? Dat het om onvoorwaardelijk vertrouwen op God en Zijn beloften gaat, zegt Kuschel, waarbij het christendom geen enkele reden heeft om zich als exclusief te beschouwen. Als Paulus het voorbeeld van Hagar, de dienstbare, tegenover Sara, de vrije, aanhaalt (Gal. 4 : 21-26) dan gaat het hem niet om de exclusiviteit van het christendom, maar richt hij zich tegen jodenchristenen, die zich ten onrechte aan de joodse wetten willen vasthouden.

Langzamerhand komt binnen het christendom echter een verkerkelijking, die zich al inzet in de eerste Petrusbrief, maar vooral in het Johannesevangelie te zien is: de joden zijn in dit evangelie, op enkele uitzonderingen na, niet meer de ware nakomelingen van Abraham, maar de christenen. Kuschel zegt zelfs dat daaruit te verklaren is dat de Christus in het Johannesevangelie wordt gezien als van eeuwigheid bestaande bij God en dus eerder was dan Abraham, waardoor de superioriteit van het christendom tegen-over het jodendom zou worden aangeduid. Zo moeten we de woorden lezen die Johannes Jezus in de mond legt: 'Eer Abraham was, ben Ik' (Joh. 8 : 58).

In de vroege kerk zet de 'verchristelijking van Abraham' zich door, met name in de tweede eeuw, in de brief van Barnabas, de brieven van Ignatius en de dialoog met de jood Tryphon van Justinus Martyr: Israël heeft, mede door zijn verwerping van Christus afgedaan, de verwoesting van de tempel is straf voor die verwerping en het christendom is voortaan het betere en ware jodendom. Kuschel aarzelt niet te zeggen dat in het geschrift van Justinus een theologisch reservoir voorbereid is waar het antisemitisme van de 20e eeuw schaamteloos gebruik van kon maken, omdat een nazi-theoloog in 1935 Justinus als 'de grootste antisemiet van de christelijke oudheid' zag.

Dezelfde lijnen zien we volgens Kuschel ook bij de kerkvader Augustinus.

Abraham en de islam

Zoals in het jodendom sprake is van een rabbinisering van Abraham en in het christendom van een verkerkelijking van Abraham, zien we in de islam een arabisering of moslimisering van Abraham. Alledrie religies hebben Abraham ten onrechte geclaimd ten gunste van het waarheidsgehalte van hun eigen religie. Ook bij Mohammed ging het aanvankelijk om het geloof van Abraham in de ene God en om Abrahams vertrouwen op God. Maar in de verschillende lagen in de koran, vooral die uit de Mekkaanse periode stammen, zien we al een ontwikkeling dat de islam steeds meer meent de waarheid in pacht te hebben: de joden hebben de schrift vervalst, de gebedsrichting wordt Mekka in plaats van Jeruzalem en de Kaaba in Mekka wordt de standplaats van Abraham en het eerste huis van God genoemd (soera

3, 96). Abraham wordt steeds meer geclaimd als kroongetuige tegen jodendom en christendom en de islam wordt gezien als een godsdienst die er eigenlijk vanaf het begin van de mensheid, al vóór Abraham was, maar door joden en christenen is vervalst en verduisterd. Kuschel noemt dit proces 'de islamisering van de niet-moslim Abraham', een proces dat zich later in de geschiedenis van de islam heeft voortgezet.

Oecumene

Wat wil Kuschel nu? Terug naar Abraham zelf. Noch het jodendom, noch het christendom, noch de islam heeft het recht om Abraham voor de eigen religie op te eisen. Daarbij haalt hij soera 3, 65-67 uit de koran aan: 'Mensen van het boek, waarom twisten jullie over Abraham. De thora en het evangelie waren toch pas na hem neergezonden? Hebben jullie dan geen verstand? Abraham was niet jood, noch christen, maar hij was een aanhanger van het zuivere geloof, die zich aan God overgaf en hij behoorde niet tot de veelgodendienaars'. Overigens is het de vraag of Kuschel een juiste exegese van deze korantekst geeft. De tekst wil juist aantonen dat de islam de ware religie is en Abraham de ware moslim.

Kuschel geeft als voorbeeld van de 'abrahamitische oecumene' de 'Fraternité d'Abraham' ('Broederschap van Abraham'), die sinds 1967 in Frankrijk werkzaam is op het gebied van interreligieuze ontmoeting en die in een manifest deze broederschap als volgt omschrijft: 'Zo zijn miljoenen gelovigen met elkaar verenigd in de herinnering aan een en dezelfde mens, vader van hun volken, voorbeeld van geloof in de enige God, van fundamentele betekenis voor de godsdienst van de een zowel als de ander'. Zulk een broederschap zou er, aldus Kuschel, in vele landen moeten zijn, ook in moslimlanden zoals bijv. Iran, wat van beslissende betekenis zou kunnen zijn om de wereld te bevrijden van fanatieke gewelddaden.

Kuschel doet nog een stap verder: abrahamitische oecumene zou alle religies kunnen omvatten, ook bijvoorbeeld het hindoeïsme en boeddhisme. Abraham is immers gesteld om een zegen te zijn voor alle volken. De verklaring 'Nostra Aetate' van het Tweede Vaticaans Concilie (ig62-'65) geeft daartoe naar zijn mening goede aanzetten. Kuschel geeft aan de hand van de gebeden op de vredesmanifestatie in oktober 1968 in Assisi voorbeelden hoe joden, christenen en moslims ge- • zamenlijk kunnen bidden en houdt een pleidooi voor een joods-christelijk-moslimgebedenboek.

Ismaël

Ongetwijfeld zegt Kuschel dingen die de moeite waard zijn om te overdenken, zoals wat hij schrijft over Ismaël en Hagar: Ismaël is de eerste zoon van Abraham, weliswaar geboren uit Hagar maar dat was nadrukkelijk volgens de wens van Abrahams legitieme vrouw Sara. Ismaël wordt eerder dan Izak beneden en is dus evenzeer een kind van het verbond als Izak. Hagar krijgt de belofte dat ook Ismaël tot een groot volk zal worden (Gen. 16 : 10) en ook uit Ismaël komen, analoog aan de twaalf stammen van Israël, twaalf volken voort (Gen. 25 : 12V). En: niet alleen Izak, maar ook Ismaël is aanwezig bij de begrafenis van hun vader; samen hebben zij Abraham in de spelonk van Machpéla begraven (Gen. 25 : 9).

Dat alles neemt echter niet weg dat er fundamentele bezwaren tegen Kuschels pleidooi zijn aan te voeren. De Abrahamgeschiedenis kan aanknopingspunt zijn voor het gesprek met de islam, maar dat is wat anders dan abrahamitische oecumene.

De wegen gaan uiteen

Kuschel zegt herhaalde malen dat we de verschillen tussen jodendom, christendom en islam niet moeten verdoezelen. Wat betekenen die verschillen echter als jodendom, christendom en islam alledrie wegen zijn naar dezelfde God? Ongetwijfeld zijn er raakvlakken tussen de drie religies, meer dan met bijvoorbeeld het hindoeïsme of boeddhisme. Maar zijn de verschillen niet veel fundamenteler? Gaan juist bij Izak en Ismaël de wegen niet uiteen, als God al vóór de geboorte van Izak zegt: niet met Ismaël, 'maar met Izak zal Ik Mijn verbond oprichten'? (Gen. 17 : 21). Spreek Paulus in een van zijn eerste brieven niet van Ismaël als de zoon naar het vlees in tegenstelling tot Izak als de zoon der belofte? (Gal. 4 : 23). Is het juist om, wat Kuschel doet, al binnen de Schrift een verenging van de Abrahamgeschiedenis te lezen, zodat we grondige kritiek zouden moeten hebben op bijvoorbeeld het Johannesevangelie omdat het Jezus woorden in de mond legt die neerslag zouden zijn van het geloof van de eerste christenen? Ik heb tegen die schriftbeschouwing ernstig bezwaar. Ik denk trouwens dat ook orthodoxe moslims bezwaar zullen hebben tegen de wijze waarop Kuschel tegen een aantal koranteksten aankijkt en daarbij de ene korantekst uitspeelt tegen de ander.

Het ware zaad van Abraham

Mijn hoofdbezwaar is dat we niet terug kunnen naar de Abrahamgeschiedenis buiten het evangelie van Jezus Christus om. Het evangelie gaat niet terug tot Abraham maar tot de God die Abraham verkoos om hem tot een groot volk te maken met het oog op Jezus Christus. En in Hem, in Christus, zullen alle geslachten van de aarde gezegend worden. Met het getuigenis van Christus trok Paulus de wereld in. Dat getuigenis kunnen en mogen we niet kwijt, ook niet in onze multireligieuze samenleving.

Kuschel heeft bovendien een wel heel eenzijdig zicht op Jezus, die hij 'de rabbi of timmermanszoon van Nazareth' noemt, wiens aanhangers geloven dat hij opgewekt werd uit de dood. En met een juist of onjuist zicht op Christus staat of valt het evangelie der verzoening.

Het is te vrezen dat we in onze tijd steeds meer met de abrahamitische oecumene, zoals Kuschel die voorstaat, te maken krijgen. Daartegenover belijden we dat er geen andere Naam onder de hemel tot behoud , is gegeven dan de Naam van Jezus Christus, die naar het getuigenis van de apostel Paulus het ware zaad van Abraham is (Gal. 3 : 16).

H. VELDHUIZEN, WAPENVELD

N.a.v. Karl-Josef Kuschel, Strijd om Abraham. Wat joden, christenen en moslims scheidt en verbindt. Uitg. Meinema, 303 blz.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 februari 2002

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Strijd om Abraham

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 februari 2002

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's