Het spoor van de vrouw in het ambt [I]
In de serie 'Theologie en Geschiedenis' verschijnen Nederlandstalige dissertaties en monografieën op het gebied van de geschiedenis van kerk en theologie. Het boek 'Het spoor van de vrouw in het ambt' is als eerste deel van de reeks verschenen. Het heeft 315 bladzijden en is in 2001 uitgegeven door Kok Kampen. De prijs is € 22, 64. De schrijver is dr. K. K. Lim. Hij is afkomstig uit Zuid-Korea en promoveerde verleden jaar aan de Theologische Universiteit van de Christelijk Gereformeerde Kerken in Apeldoorn. De kerkhistoricus prof. dr. H.J. Selderhuis begeleidde zijn promotiestudie.
Het is opvallend dat tot op heden nog geen specifiek kerkhistorisch onderzoek is verricht naar de achtergronden van de openstelling van de kerkelijke ambten voor de vrouw. Er is immers een grote omwenteling in het kerkelijk leven gekomen. De kerkgeschiedenis toont dat de kerken dit verschijnsel nooit gekend hebben. In deze studie vraagt de schrijver zich af hoe het mogelijk is dat een eeuwenoude traditie in de twintigste eeuw zo radicaal kon veranderen.
Dr. Lim brengt in kaart hoe de ontwikkeling naar de openstelling van het ambt voor de vrouw in enkele Nederlandse kerken verlopen is en richt zich vooral op de besluitvorming in de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland. Hij zoekt argumenten en factoren die een rol hebben gespeeld in de discussie en bij het uiteindelijk besluit. Zijn studie bestaat uit twee delen: een historische beschrijving en een thematische analyse.
In vier artikelen wil ik door een bespreking van het boek van dr. Lim het spoor van de vrouw in het ambt volgen. We vergeten bepaalde ontwikkelingen snel en velen weten niet wat zich in het verleden inzake de vrouw in het ambt heeft afgespeeld. In dit eerste artikel geef ik de historische weergave van de ontwikkeling naar de openstelling van het ambt voor de vrouw in de Nederlandse Hervormde Kerk, zoals dr. Lim die beschrijft.
Voorgeschiedenis
Een ambt voor de vrouw was zowel tijdens als na de Reformatie niet aan de orde. De reformatoren schaarden zich in de brede kerkelijke traditie en praktijk die er vanuit ging dat het ambt is voorbehouden aan de man. De maatschappij was in die tijd nog niet zover en ook de vrouw zelf leek het kerkelijk ambt nog niet te begeren. Calvijn was tegen het deelnemen van de vrouw aan kerkelijk werk, maar zag wel ruimte voor haar in de verzorging van de armen. Sinds de Reformatie tot 1900 heeft geen enkele vrouw in de kerk een ambt bekleed, mede vanwege de sterke invloed van Calvijn.
G. Voetius (1589-1676) bepleitte de instelling van de diacones als 'behulpsel' voor de diaken, maar van een vrouw in het ambt wilde hij niets weten.
In 1911 werd in Nederland voor het eerst een vrouw tot het predikambt toegelaten in de gemeente van de Doopsgezinde Broederschap te Bovenknijpe in Friesland. Vanwege de soevereiniteit van de gemeenten met de leer en de kerkorde verliep de kwestie van de vrouw in het ambt binnen de Doopsgezinde Broederschap gemakkelijker dan in andere kerken.
In 1915 viel de beslissing van de Remonstrantse Broederschap dat ook aan de vrouw voortaan de mogelijkheid moest worden geboden predikant te worden. Lim merkt op dat bij de Remonstrantse Broederschap het schriftuurlijk argument niet ter sprake is geweest in de discussies over het wel of niet toelaten van de vrouw tot het ambt van predikant. Men kwam tegemoet aan de 'eisen des tijds' en hanteerde daarvoor praktische argumenten.
In 1922 verklaarde de synode van de Evangelisch-Lutherse Kerk dat de reglementen het beroepen van vrouwen in de kerk niet verbieden. De openstelling van het ambt voor de vrouw verliep in deze kerk zonder problemen. De synode baseerde zich op de gunstige voorbeelden bij de doopsgezinden en remonstranten.
DE NEDERLANDSE HERVORMDE KERK
Toelating tot het ambt
De vraag naar de openstelling van het ambt voor de vrouw binnen de Nederlandse Hervormde Kerk heeft ook een voorgeschiedenis. Het verzoek om gemeentediaconessen te mogen aanstellen aan het eind van de 19e eeuw kan al gezien worden als een oprechte poging om de vrouw in de gemeente actiever te laten deelnemen aan het kerkelijk leven.
Mevr. K. W. J. Cremer maakte in 1902 het vraagstuk rond vrouw en ambt tot een brandende kwestie binnen de Nederlandse Hervormde Kerk, vooral met betrekking tot het predikambt. Vervolgens kwam A. C. E. Gerlings, studente theologie te Utrecht, tussen 1906 en 1913 zeven maal met het verzoek aan de synode om het predikambt open te stellen. Zij boekte geen succes. Zowel voor- als tegenstanders beriepen zich op dezelfde argumenten zoals: de Schrift, praktijk, verhouding van man en vrouw en de kerkorde. De conclusies liepen uiteen en de neiging ontstond zich te beroepen op de tekenen van de tijd en omstandigheden van maatschappij en kerk.
De openstelling van het predikambt voor de vrouw is stap voor stap dichterbij gekomen. In 1915 kwam een verzoek om het hulppredikschap voor de vrouw voor de eerste keer op tafel. Dit verzoek werd direct verworpen. Pas in 1922, na het besluit van de toekenning van het vrouwenstemrecht in 1921, werd het verzoek om het hulppredikschap voor de vrouw aangenomen. Aan de godsdienstonderwijzeres werden onder bepaalde voorwaarden, de bevoegdheden van het hulppredikschap toegekend. Daarmee kon zij een functie uitoefenen in de openbare verkondiging van het Evangelie, de leiding van de openbare godsdienstoefeningen, de huwelijksinzegeningen en de herderlijke zorg. Deze regeling gold echter alleen voor godsdienstonderwijzeressen in nieuw gestichte gemeenten die daar reeds tien jaren werkzaam waren op het moment dat die gemeente zelfstandig werd. In 1930 deed de Leidse kerkelijke hoogleraar L. Knappert een voorstel om het predikambt voor de vrouw open te stellen. Zijn motivering is gebaseerd op drie argumenten. Hij vindt de vrouw uitstekend geschikt voor het predikambt. Vanwege de vacatures is de inzet van de vrouw vruchtbaar. Verder zijn er goede voorbeelden buiten de eigen kerk (bv. bij de remonstranten en bij de doopsgezinden) en in de maatschappij (bv. vrouwelijke burgemeester en de koningin).
Volgens Lim blijkt dat de vraag naar het ambt altijd kwam van de kant van de vrouwelijke theologiestudenten. De
toename van deze vrouwelijke studenten gaf aanleiding tot de vraag om een bepaalde vorm van kerkelijke dienst te ontwerpen. Door de oprichting van dit kerkelijk kader voor de vrouw zijn haar mogelijkheden tot ontplooiing van activiteiten in de kerk groter en concreter geworden.
Vrouw in het ambt in discussie
In 1948 werd voorzichtig besloten om een commissie in te stellen, die de vragen onderzocht rondom de kwestie van de vrouw in het ambt en naar de wenselijkheid van een synodebesluit in dezen. Vanaf 1950 ontstond er een grondige discussie aan de hand van twee rapporten (1950 en 1957). De commissie bracht in 1950 een meerderheidsrapport voor de vrouw in het ambt uit en een minderheidsrapport daartegen. De synode besloot geen stemming te houden over deze zaak en de rapporten in een omgewerkte vorm met een begeleidend schrijven naar de kerken te zenden. In 1954 gaven de reacties van de classes aan, dat de meerderheid van de kerk de totale uitsluiting van de vrouw in het ambt niet meer kon handhaven. De synode besloot het ambt voor de vrouw open te stellen, hoewel men het nog op verschillende punten oneens was met elkaar. Het besluit van de synode werd echter teruggetrokken van-wege de afwijzende reacties van de classes. Over de principiële discussiepunten was in de gemeenten nog geen overeenstemming bereikt. De intrekking van het besluit van 1955 rustte niet op principiële, maar op praktische argumenten.
Het rapport van 1957 was bestemd om de weg tot de volledige openstelling van de ambten voor de vrouw te banen. Veel aandacht werd geschonken aan de hermeneutische aspecten. Er kwam geen volledige openstelling van de ambten voor de vrouw tot stand, wel een gedeeltelijke openstelling. Een vrouw mocht ouderling en diaken worden en soms ook predikant. Voor dit laatste was dispensatie nodig en het bleef een uitzonderingsbepaling. Een aantal ambtsdragers van de Gereformeerde Bond kwam in 1958 bijeen en keurde het synodale besluit af, omdat ze meenden dat dit in strijd is met de Heilige Schrift en het de Nederlandse Hervormde Kerk in een chaos van meningen overgeeft.
De synode van 1958 en van 1966
Tijdens de synode van 1958 werd naar aanleiding van het besluit van de openstelling van het ouderlingen- en diakenambt voor de vrouw in 1957 fel gediscussieerd over het zeggenschap van de Heilige Schrift en de Heilige Geest in deze zaak. Belangrijke principiële en schriftuurlijke punten bleken nog niet opgelost te zijn. De Gereformeerde Bond reageerde fel, maar dit leverde geen resultaat op. Men kwam wel aan de bezwaarden tegemoet. Er werden overgangsbepalingen voorgesteld: vrouwelijke ambtsdragers zouden gedurende tien jaar nog niet kunnen worden afgevaardigd naar de meerdere vergaderingen. Deze overgangsbepalingen werden echter als een blamage voor de kerk en een belediging voor de vrouw beschouwd, zodat de voorstellen daartoe in 1958 afgewezen werden. Men stelde een herderlijk schrijven op, waarin aandacht werd gevraagd voor de bezwaarden.
Het resultaat van het rapport van 1957 betekende naar de waarneming van dr. Lim in ieder geval een nieuwe stap naar een openstelling van de ambten voor de vrouw.
In 1966 kwam op initiatief van het moderamen en de commissie ad hoe van de synode de zaak weer aan de orde. De overgrote meerderheid was voor volledige openstelling van de ambten voor de vrouw. De synode zette daarop de stap naar een volledige openstelling van het predikambt voor de vrouw. Er bleven nog praktische beperkingen met betrekking tot de invoering van deze volledige openstelling van het ambt voor de vrouw. De vrouwelijke predikant moest bij het aangaan van een huwelijk haar ambt neerleggen. En de emeritaatsgerechtigde leeftijd voor de vrouwelijke predikant lag lager dan die voor de man. Deze beperkingen werden tijdens de synode van 1977 afgeschaft, zodat er vanaf dat moment kerkordelijk geen belemmeringen meer bestonden voor een volwaardig functioneren van de vrouw in het ambt van predikant.
J. HARTEMAN, HILVERSUM
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juni 2002
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juni 2002
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's