Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als in een spiegel

Zo luidt de titel van een al veel geroemd boek van de hand van dr. C. van der Kooi. De ondertitel geeft aan wat in deze stevige studie aan de orde komt: God kennen volgens Calvijn en Barth. Wat een theologische studie niet vaak overkomt: er verscheen intussen een tweede druk (uitg. J. H. Kok, Kampen). Wie zich alsnog aan de lezing en bestudering van dit boek wil gaan wijden, moet wel beseffen dat het de nodige inspanning en toewijding vraagt, maar het rendement is er dan ook naar. In Soteria, Kwartaalblad voor evangelische theologische bezinning (20e Jaargang, no. 2 - 2003) schrijft dr. A. van der Dussen, Ned. Geref. predikant in Eindhoven, een uitvoerig artikel over deze studie. De titel van het boek wil aangeven waar het dr. Van der Kooi om gaat wat zijn de spiegels waarin wij beelden van God kunnen opvangen en hoe zien die beelden er dan precies uit? Om te beginnen: Calvijn. Aan hem is het eerste paneel van het boek gewijd. Calvijn is een pre-modern denker. Het geloof in God is voor hem nog vanzelfsprekend.

'Voor Calvijn is het buiten kijf dat God bestaat. De werkelijkheid getuigt naar alle kanten uan verbondenheid met haar Schep- 506 per. Wat hij in de Bijbel leest ouer Gods goedheid en zorg, uindt hij in de dagelijkse ervaring bevestigd. Als een mens aanvechting kent in zijn geloof, dan ligt dat niet daaraan dat de signalen die God uitzendt zo zwak zijn, maar aan het menselijk onvermogen om ze op te vangen. Op allerlei manieren geeft God in deze wereld "acte de présence". Overal staan om zo te zeggen spiegels opgesteld, waarin wij beelden van Hem opvangen. Het zijn er vijf.

In de eerste plaats hoeft de mens maar zichzelf waar te nemen, om naar God verwezen te worden. Getuigen alleen al onze onsterfelijke ziel en ons geweten niet van de goddelijke wereld hierboven? In de tweede plaats getuigt de kosmos van God. Die is als een schitterend theater, waarin Gods majesteit zich als het ware aan ons opdringt. Een mens kan zijn ogen niet opendoen of wordt gedwongen Hem te zien! In de derde plaats is er de Heilige Schrift. Voor de menselijkheid daarvan heeft Calvijn wel oog gehad, maar ze heeft hem in geen enkel opzicht belet om de Bijbel te ervaren als een goddelijk boek, dat door haar majesteit eerbied afdwingt. De vierde spiegel is Christus, die in het gewaad uan de Schrift tot ons komt. "In het kruis van Christus wordt, als in het meest schitterende theater, de onvergelijkelijke goedheid van God voor heel de wereld zichtbaargemaakt." Ten slotte, in de vijfde plaats, is er de spiegel van de sacramenten, doop en avondmaal. Calvijn ziet water, brood en wijn als elementen uit de geschapen werkelijkheid die God een geleidend karakter geeft: al proevend en uoelend kan een mens daarin contact maken met Hem. Kortom: de wereld is niet leeg en stom, maar vol van de sporen van God. De werkelijkheid is niet neutraal, als was het geloof in God slechts een kwestie van subjectieve interpretatie, maar doortrokken van Gods aanwezigheid, zodat de ongelovige uiteindelijk geen been heeft om op te staan.'

Dan volgt aandacht voor Karl Barth (1886-1968). Hoe sprak en schreef hij over het kennen van God. Opmerkelijk en veelbetekenend is het dat Van der Kooi het tweeluik van Calvijn en Barth voorziet van een scharnier en daarin de wijsgeer Immanuël Kant plaatst. Kant is een van de baanbrekers geworden van het moderne denken. Van der Kooi toont aan hoe beslissend de omslag is geweest waaraan de naam van Kant verbonden is geraakt. En juist daarin wordt het verschil zichtbaar tussen de wereld waarin Calvijn leefde en die waarin Barth zijn weg zocht en vond. Van der Kooi: bij Barth is de wereld ont-spiegeld geraakt. Hij ervaart de werkelijkheid niet langer als vanzelfsprekend verwijzend naar God. Dat heeft alles met het denken van Kant te maken.

'In elk geval is in het denken na Kant geen plaats meer voor de overtuiging van Calvijn, dat de wereld geordend is door God, en dat wij mensen die orde eenvoudig uit haar kunnen aflezen. Karakteristiek uoor de moderniteit is het gevoelen, dat de mens die "ordenende" functie van God heeft overgenomen. "De wereld is leeg geworden, onbepaald en kan pas weer spreken als de mens zijn geest en adem doet uitgaan, als dingen onder begrip worden gebracht in de weg van oordeelsvorming. Als zodanig komt de mens alleen zichzelf tegen. Nooit zal die werkelijkheid in haar structuren en verbanden een verwijzing naar God bevatten, omdat die structuren en verbanden ten diepste ideëel zijn, een zaak uan menselijk begrip."

Barth heeft op dit punt duidelijk de inuloed uan Kant ondergaan. De uijf spiegels uan Calvijn zijn voor hem alleen nog maar spiegels uan de menselijke geest. Waarop de mens zich ook richt: op zichzelf, op de kosmos, op de Schrift, op Jezus Christus, of op de sacramenten - hij komt nooit bij God uit. Bij alles wat hij in ogenschouw neemt en probeert te begrijpen, blijft hij gevangen in zijn eigen, eindige waar neming en denkraam. In derdaad: ook uan de Heilige Schrift blijft in ons menselijk kennen slechts een mensenwoord over, en zelfs he< optreden van Jezus, hoe bijzonder ook, dwiv- f menselijke waarnemer niet tot de conu^ie dat hier meer is dan een pro/eet, vgl. Mattheüs 16 : 17. Met andere woorden: onder de invloed van de secularisatie beleeft Barth de gehele werkelijkheid als radicaal ontgoddelijk! Daardoor heeft hij de zuigkracht ervaren uan de suggestie uan de moderniteit, dat alle religie mensenwerk is. "Is allegeloojen alle theologie welbeschouwd een menselijk ontwerp, een geheel uan overtuigingen, verhalen, normen, waarden en regels dat als cultureel construct dient om klaar te komen met de levensvragen en een zoeken naar oriëntering? Is de mens in de door hem gebruikte metaforen ten diepste met zichzelf al-

leen? " Door zijn intensieve bemoeienis met deze kwestie is Barth een door en door modem theoloog.'

Van der Dussen zegt: Barths theologie is niet een soort geüpdatet calvinisme, een orthodoxie met een modern sop overgoten. Hij biedt een radicaal nieuw ontwerp van de christelijke theologie waarmee hij recht doet aan de moeite die het moderne mensen kost om nog in God te geloven.

Het is daarom dat Van der Kooi Barths theologie een "theologisch tegenvoorstel bij de moderniteit" kan noemen. Hij zet in bij de ervaring van de ontgoddelijking van de wereld, om God daarna alsnog ter sprake te brengen. Sterker nog: hij meent dat God pas effectief ter sprake kan worden gebracht, wanneer wij ervaren dat niets in deze wereld dwingend naar Hem verwijst. Immers: gevormd door de secularisatie leren wij opnieuw het woord "openbaring" spellen. Dat God zich openbaart, betekent dat kennis van God geheel van de andere kant moet komen. Van ons uit loopt er geen weg naar God. Was rlat wel zo, dan hadden we God min of meer in onze macht. Dat God God is, betekent echter dat wij in geen enkel opzicht de hand op Hem kunnen leggen. Juist omdat Hij God is, is Hij onbereikbaar voor ons! De ontmoeting met God is slechts mogelijk, wanneer Hij van zijn kant contact met ons zoekt zich openbaart. Van die zelfopenbaring zijn wij afhankelijk. We kunnen Hem daartoe niet dwingen. Als God niet van zins zou zijn zich aan ons te openbaren, zouden wij nooit iets van Hem merken. Het euangelie echter getuigt van de genade van God: het behaagt Hem zich aan ons te manifesteren.

Die genade is volgens Barth geen mogelijkheid, maar werkelijkheid. Uiteindelijk wil Barths theologie ons paf laten staan: al ons peinzen over de vraag of God bestaat, is achterhaald door het simpele gegeven dat wij Hem tegen het lijf lopen! De mens "is al bereikt, hij staat al uoor God en God heeft zich al in zijn blikueld geplaatst." Het euangelie verkondigt ons het feit dat God zelf de kloof tussen Hem en ons overbrugt. Barth doelt op hetjeit dat God zich met de mens Jezus identificeert. Het mag dan voor ons onmogelijk zijn om daar de hand op te leggen, en als het ware te bewijzen dat Jezus meer is dan een mens - Gods vrije besluit om de mens Jezus aan te nemen is wel de feitelijkheid waarmee wij te maken hebben, of we het weten of niet! Zo is het kennen van God niets anders dan "van genade leven", dat wil zegden: ajzien van elke poging om Hem van ons uit te bereiken. Barth nodigt ons daarom uit om de leegte te aanvaarden, om vervolgens het vertrouwen te hebben dat Gocl zejf voor zijn aanwezigheid zal zorgen. Mooi is hoe Van der Kooi aanduidt dat Barth het zejf zo ervaren heeft, dat hij aan God kon overlaten om voor zijn eigen aanwezigheid te zorgen. "Jezus was zo nabij alsof Hij op de straten van Bazel rondliep en de gebeurtenissen zich vanmorgen in de eigen stad hadden afgespeeld."

Het moge duidelijk zijn dat Barth hiermee, hoe modern hij ook is, toch ook weer haaks op de moderniteit gaat staan. Enerzijds valt hij Kant bij in de overtuiging, dat wij bij onze waarneming van de wereld zodanig gevangen zitten in onze eindigheid dat wij daardoor nooit de hand op God kunnen leggen. Anderzijds moet hij niets hebben van de verschuiving van het objectieve naar het subjectieve. De wereld is allerminst een schepping van de mens - het is precies omgekeerd: wij mensen zijn schepselen "die in Gods oog vallen, die gekend worden, die niet met zichzelf alleen zijn." Heel Barths theologie is een rijk gevarieerde uitwerking van zijn stelling dat niet de mens prioriteit heeft, maar God. Zijn Jelle kritiek op de natuurlijke theologie en zijn afkeer van piëtisme en methodisme hebben dezelfde wortel: de diepe overtuiging, dat wij mensen nooit iets uan God in handen krijgen. Van ons uit tasten wij in de leegte. Wij leven van genade, zowel in ons kennen van God, als in de wedergeboorte, als in ons tot geloof komen. Het moet altijd weer van de andere kant komen. Nooit kom je als mens uit boven je eigen armoe: de armoe uan een geseculariseerd levensgevoel, en de armoe van Geest-loze dorheid, en de armoe van je onvermogen om de goede keuze te maken. Maar juist in die armoe mag je vertrouwen op de overweldigende rijkdom van Gods komen tot ons in Christus.'

Van der Dussen gaat onder andere in op de voor Barth zo essentiële realiteit van de ervaring van de leegte om ons heen. Hij schat in dat veel evangelische geloofsbeleving niet tot deze bodem is gekomen. Veel evangelische christenen proberen de ervaring van de leegte te verzachten: Het geloof in God is in het spoor van Barth daarom zoveel minder vanzelfsprekend en daarom aanmerkelijk gecompliceerder dan waar het premoderne levensgevoel nog intact is gebleven, aldus de inschatting van Van der Dussen, die tot nadenken stemt. Verderop in zijn artikel komt hij op het punt van 'de lege wereld' terug.

'Hierbouen heb ik gesuggereerd, dat de evangelischen in dezen veel nauwer aansluiten bij het premoderne concept van Calvijn dan bij het denken van Barth dat helemaal door de secularisatie is heengegaan. Als ik daarmee gelijk heb, zou ik de vraag willen opwerpen of dat de evangelischen geen aanleiding zou moeten geven om de moderne tijd moediger en eerlijker onder ogen te zien dan veelal gedaan is. Hoe aantrekkelijk het ook is, om de luwte op te zoeken van de religieuze zekerheden die men in de tijd van Calvijn nog had - vraagt onze tijd niet om meer? Zullen wij de aandacht van christenen die wel de zuigkracht van het geseculariseerde levensgevoel ondergaan, op den duur niet verliezen wanneer wij voor de ervaring van leegte in wezen maar weinig begrip tonen? Van der Kooi schrijft een en ander maal over de aantrekkelijkheid uan de theologie uan Barth uoor moderne mensen, "gelovige atheïsten" O- Inderdaad denk en merk ik dat Barth perspectieven biedt voor gelovigen die de wereld als leger ervaren dan hen lief is, juist doordat hij die ervaring zo diep serieus neemt. Ik wijs in dit verband op twee dingen. Ten eerste: zijn stelling, dat Gods goedheid en grootheid uit de natuur slechts zijn af te lezen uoor wie God in Christus heeft leren kennen. Mij dunkt: dat is een uruchtbaargezichtspunt.

Te uaak hoor ik christenen nog hun onbegrip uitspreken voor het evolutionisme, alsof de schoonheid en doeltreffendheid in de natuur dwingend zouden verwijzen naar God. Ik leer van Barth dat het zo niet werkt, en dat je ongelovige mensen op deze manier niet kunt overtuigen uan de aanwezigheid uan de Schepper. Er is niet alleen de halsstarrigheid uan het ongeloof; er is ook de noodzaak dat God zelf de wereld, die in zichzelfgeen spiegel is, door zijn zelfopenbaring tot een spiegel maakt. Ten tweede: Barth heeft oog uoor de menselijkheid van de Heilige Schrift. Hij neemt de conclusie voor zijn rekening, dat Bijbel en Woord van God niet samenvallen. Ik denk dat hij ook daarin navolging verdient. Bij de ervaring uan de ontgoddelijking van de werkelijkheid hoort ook de ervaring, dat de Schrift in genen dele uit de hemel gevallen is.

Dat is een uan de schokkende ontdekkingen uan de moderniteit. Barth laat zien, hoe het mogelijk is om die ontdekking te verdragen, zonder het geloojte moeten opgeven dat de Schrift door Gods genade steeds opnieuw voertuig wordt voor Gods openbaring. Bij alle kritiek die men kan hebben op zijn actualistische openbaringsleer, is het nieuwe spoor dat hij wijst intrigerend en niet zonder beloften.'

Over Barths visie op de Heilige Schrift is meer te zeggen dan hier in korte pennenstreken wordt gedaan, daar zal Van der Dussen het wel mee eens zijn. Ten slotte: als in een spiegel. We kennen nog altijd niet van aangezicht tot aangezicht. Het blijft altijd goed om dat bijbels gegeven (i Kor. 13, 12) voor ogen te houden. Goed om niet onnodig moedeloos te worden in een inderdaad van God 'lege wereld' naar het lijkt. Maar ook goed om bewaard te blijven voor een ongeloofwaardig spreken over God 'alsof wij alleen God dóór hebben'. Ons kennen blijft voorlopig. Alles wat we zeggen over God is onvolmaakt. Van der Dussen: 'Komen wij in deze bedeling ooit uit boven het gevoelen van Job dat er onoplosbare discrepanties zijn in wat wij van de Allerhoogste merken?

J. MAASLAND .

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 augustus 2003

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Uit de pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 augustus 2003

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's