Naar Gods beeld en gelijkenis
GEDACHTEN ROND HET AANKNOPINGSPUNT [3]
Nu willen we de theologische kwestie waar het in deze artikelen om gaat, verder bezien vanuit het oerbijbelse gegeven van de mens als beelddrager van God. Immers, in de discussie rond het aanknopingspunt heeft het feit van de mens als beelddrager van God, altijd een zeer grote rol gespeeld. Bijna zou men zelfs kunnen beweren dat het feit dat de mens beelddrager van God is, de hele discussie rond het aanknopingspunt bepaald heeft.
Daarom lijkt het ons goed speciale aandacht te geven aan het bijbelse spreken over de mens als het beeld van God. Al moeten we direct zeggen dat over het feit dat de mens beelddrager is van God, ook verschillend gedacht wordt. Deze verschillen zullen we in het verband van deze artikelen echter niet uitwerken. Dat zou op zich al een heel aparte reeks kunnen vragen. Enkel willen we één knoop doorhakken. En wel deze, dat wanneer de Bijbel spreekt over de mens als geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, wij geen verschil zien in het woord beeld ten opzichte van het woord gelijkenis. We vatten beide als identiek op en zien het als twee kanten van dezelfde zaak. In het verstaan van wat het betekent dat de mens geschapen is naar het beeld van God, willen we ons houden aan een gangbare onderscheiding. De onderscheiding namelijk van het beeld Gods verdeeld in tweeën, te weten in engere en in ruimere zin.
Zuivere relatie
Onder het beeld Gods in engere zin verstaan we de binnenste kern ervan. We geloven en belijden ermee dat de mens is geschapen in ware kennis, gerechtigheid en heiligheid. Het tekent de zuivere relatie die er voor de zondeval was tussen God en mens. Wanneer God bij wijze van spreken naar de mens keek, dan zag Hij enkel zuiver goud, zo zuiver dat Hij zijn eigen beeld er zuiver in weerspiegeld zag. Onder beeld Gods in ruimere zin verstaan we de meer buitenste ringen om die binnenste kern heen. En we duiden het als redelijkheid, zedelijkheid en onsterflijkheid. Dus dat de mens geschapen is met een zuiver verstand, met een rein geweten en met de bedoeling eeuwig zalig te zullen leven.
Zonde
Hoe ziet het plaatje van het beeld Gods er uit na de zondeval, hoe heeft de zondeval het beeld van God aangetast? We moeten dan zeggen dat het beeld Gods in engere zin door de zonde geheel is verloren. We zijn het totaal kwijtgeraakt, want we zijn door de zonde van huis uit dood in zonde en misdaden. De zuivere kennis van God is weg, de ware gerechtigheid is verdwenen en de gave heiligheid eveneens. De zonde heeft ons van dit alles beroofd.
Inzake het beeld van God in ruimere zin ligt het echter anders. Dat zijn we door de zondeval niet verloren, dat is enkel door de zonde aangetast. Beter kunnen we zeggen dat het door de zonde is verdorven. En wel zodanig dat het totaal verdorven is.
Er is niets zuivers van overgebleven dat in het verlengde ligt van Gods genade in Christus. Immers, ons verstand hebben we Goddank weliswaar behouden, doch het is een verduisterd verstand geworden. De ware kennis van God kunnen we er niet meer mee verkrijgen. En ons geweten is weliswaar gebleven, doch het functioneert niet zuiver meer. Hooguit horen we iets van de klok luiden, doch we weten niet meer waar de klepel hangt. Het ware inzicht van wat goed en kwaad is missen we. En wat de onsterflijkheid betreft, die is geheel in haar tegendeel omgeslagen. In plaats van het eeuwig zalig leven, wacht ons door de zonde terecht de eeuwig rampzalige dood.
Totale verdorvenheid
Als we nu de kwestie van het aanknopingspunt hier weer naast leggen, dan moeten we zeggen dat het gelijk geheel aan Barth is geweest, toen hij zijn beruchte 'Nein' heeft uitgesproken. En dat Brunner de plank totaal mis heeft geslagen met zijn aanvaarding van het formele aanknopingspunt. Hier hangt mee samen dat Brunner in grote lijnen hetzelfde dacht inzake wat wij verstaan onder het beeld Gods in ruimere zin. Met dit verschil echter dat hij dit deel van het beeld Gods helaas als niet aangetast door de zonde beschouwde. Wij zeggen daarentegen dat ook het beeld Gods in ruimere zin zozeer door de zonde is verdorven dat het totaal ongeschikt is om te fungeren als enige aanknoping voor het evangelie van Gods genade. Op grond van de Schrift houden we vast aan de totale verdorvenheid van de mens door de zonde.
Daarmee beweren we niet dat de mens door de zondeval veranderd is in een soort duivel. Hij is mens gebleven, doch wel totaal verdorven wat zijn relatie naar God toe betreft. Hooguit is er een vaag besef van God en van goed en kwaad bij hem overgebleven, doch dat dient om zijn diepe val aan te duiden en hem alle onschuld te ontnemen (Rom. 1: 20). Het is totaal ongeschikt om te functioneren als enig aanknoping voor het evangelie. Wat dat betreft is de mens sinds de zondeval inderdaad onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Waarbij we ondertussen grondig dienen te bedenken dat dit laatste geen psychologisch gegeven, is dat minderwaardigheidsgevoelens in ons wil bewerken of versterken. Het is een theologisch gegeven dat wil aanduiden dat onze zuivere relatie tot God geheel is doorgekapt. Om God te behagen en het eeuwige leven te verwerven, kunnen en willen we vanuit onszelf niets goeds inbrengen.
Naar medemensen toe en in algemeen burgerlijke zin ligt het echter enigszins anders. We kunnen bij wijze van spreken ook na de zondeval op goede wijze een spijker in een plank slaan. Bovendien wordt gezegd dat we geneigd zijn tot alle kwaad. Dat wil dus nog niet zeggen dat we alle kwaad oók werkelijk doen. Door de algemene genade van God worden we weerhouden om ons helemaal te laten gaan in de zonde. Althans, die algemene genade wil ons de kracht geven om het losbreken in zonde af te remmen.
Algemene genade - " 1
Op die zogenaamde algemene geïïadë willen we nog wat nader ingaan. We zullen de benaming kennen als onderscheiding van de bijzondere genade. Onder bijzondere genade verstaan we de genade van Christus, waardoor we zalig kunnen worden. Enkel voor de ware gelovigen dus. Onder algemene genade wordt echter verstaan de algemene goedheid van God voor alle mensen, ook voor hen die niet geloven. Door die algemene genade zorgt God ervoor dat alle mensen nog iets in zich hebben wat hen bewaren kan voor totale bandeloosheid.
Tegelijk hangt deze algemene genade tevens samen met een ander theologisch gegeven, namelijk de algemene openbaring van God. Deze algemene openbaring onderscheiden we van'de bijzondere openbaring, de Bijbel dus. De algemene openbaring van God is daarom alles wat God ons buiten de Bijbel om bekendmaakt van zijn scheppingswerk. We denken dan aan de natuur, aan Gods leidinggeven in de gang der geschiedenis en aan wat hij ingeschapen heeft in het menselijk hart. Nauw verwant met die algemene openbaring is dus de algemene genade van God.
Het is met name Abr. Kuyper geweest die het begrip algemene genade in relatie tot algemene openbaring heeft
uitgewerkt. Voor hem bestond algemene genade uit een restant van Godskennis, enig besef van goed en kwaad en burgerlijke gerechtigheid. Hij heeft met die leer van algemene genade onder andere de positieve relatie tussen het christelijk geloof en alles wat niet christelijk is, willen bewerken. We denken dan aan cultuur, wetenschap en religie. Er is door de algemene genade, volgens Kuyper, een gemeenschappelijk platform tussen gelovigen en ongelovigen, tussen kerk en wereld mogelijk. Het begrip algemene genade zette hem op het spoor om te beweren dat de wereld nog niet zo slecht is, dat de wereld meevalt. Dat deed hem weer vallen in de kuil van wat, we aanknopingspunt kunnen noemen. Hij beschouwde de algemene genade van God als een soort voorfase van Gods bijzondere genade in Christus. Jen voorfase waarbij de bijzondere genade zou kunnen aanknopen. De bijzondere genade kon versterkende werking uitoefenen op de algemene genade, kon haar kracht verveelvoudigen en tot ontplooiing brengen. Het is wel eens plastisch zo uitgedrukt dat Kuyper de bekering van een mens zou beschouwen als het veranderen van een doorn in een denneboom door er enkel wat water bij te gieten. Ook de opvatting van Kuyper over de veronderstelde wedergeboorte hangt hiermee samen. Kuyper beschouwde een kind uit gelovige ouders geboren, als reeds wedergeboren, totdat het tegendeel zou blijken. Helaas werd met dat alles de natuurlijke mens zoals hij is, verworden door de zonde, op een voetstuk gezet. En het heeft aan de theologie in de Gereformeerde Kerken die voortgekomen zijn uit de Doleantie van 1886, een optimistische mensvisie gegeven. Een mensvisie die tot op de dag van vandaag helaas nog steeds ontwrichtend en zelfs verwoestend doorwerkt. Ook iemand als H. Bavinck heeft hierin niet voldoende tegenwicht geboden tegenover Kuyper. Van G. C. Berkouwer, wiens correlatiedenken hiermee samenhangt, kan helaas hetzelfde gezegd worden. Zelfs de openheid voor het evolutionisme die er in gereformeerde kring is, schijnt er verband mee te houden.
R. H. Kieskamp, Lienden
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 januari 2004
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 januari 2004
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's