Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jodenhaat, ook in de kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jodenhaat, ook in de kerk

ANTISEMITISME [1]

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding
Telkens weer worden we opgeschrikt door berichten dat joodse gebouwen worden beklad met hakenkruisen. Joodse graven worden geschonden. Synagogen moeten blijvend worden bewaakt. Bij voetbalwedstrijden van Ajax wordt geroepen: 'joden aan het gas'. Joden worden uitgescholden voor 'vuile jood' of 'vuil varken'. Zij worden in elkaar geslagen en soms zwaar gewond. Luid klinkt de kritiek op Israël als joodse staat in het Midden-Oosten. Steeds weer klinken stemmen om de staat Israël te vernietigen en alle joden de Middellandse Zee in te jagen.
We komen dit alles tegen in ons eigen land, maar hier niet alleen. Wereldwijd, maar met name in Europa en het Midden-Oosten, stuiten we telkens op toenemende anti-joodse gevoelens en antisemitisme.
Waar komt deze jodenhaat vandaan? Wanneer is het begonnen? En wat kunnen de oorzaken zijn van zo'n diepgewortelde en steeds weer oplaaiende haat tegen het joodse volk? Liggen die ook in het Nieuwe Testament? En kunnen deze gevoelens en daden overwonnen worden? In vier artikelen zal hierop worden ingegaan.

Meerdere vormen
Het woord antisemitisme is niet oud. Het is in 1880 door een Duitse geleerde voor het eerst gebruikt. Deze begon in dat jaar een aantal anti-joodse geschriften uit te geven. Het woord is inmiddels ingeburgerd als een algemene aanduiding voor elke vorm van jodenhaat. Jodenhaat heeft verschillende achtergronden en motieven. Zij zijn elkaar in tijd opgevolgd en overlappen elkaar ook. We kennen de jodenhaat, zoals die voorkwam in de Grieks-Romeinse wereld voor onze christelijke jaartelling.
Als tweede verschijningsvorm is te denken aan de jodenhaat in de Oude Kerk en in de christelijke kerk in de eeuwen daarna. Moderne uitingen van jodenhaat zijn het racistisch antisemitisme en het antizionisme. Het eerste leidde in de Tweede Wereldoorlog tot de uitroeiing van zes miljoen joden in nazi-Duitsland. In het antizionisme uit zich de vijandschap tegen de staat Israël als joodse staat in het Midden-Oosten.

In de voor-christelijke wereld
De jodenhaat in de voor-christelijke wereld blijkt bijna altijd te maken te hebben met hun vreemdheid in de maatschappij. Joden hadden hun eigen levenswijze en gewoonten. Daardoor stonden zij apart van hun omgeving. Dat riep verwondering en verzet op. Deze apartheid had alles te maken met het geloof in de ene, ware God en de gehoorzaamheid aan Zijn geboden. Daarom werd de dienst aan de heidense goden volstrekt afgewezen. Joden werden dan ook beschuldigd van atheïsme (= godloosheid), van onverdraagzaamheid en van mensenhaat. De voor-christelijke jodenhaat is dus van godsdienstige aard. Voorbeelden daarvan komen we ook in de Bijbel tegen: in Esther 3:8 en in Handelingen 16:20, 21. De aanvallen raken meestal de praktische levenswijze van de joden. Vooral de besnijdenis, het sabbatgebod en het verbod om varkensvlees te eten moesten het ontgelden. Ook verspreidden heidense schrijvers allerlei laster. De joden zouden een ezel vereren. Zij zijn oorspronkelijk verjaagde melaatse Egyptenaren. Zij offeren op een bepaalde dag een Griek en eten zijn vlees, de 'rituele moord'. Alle eeuwen door komen wij deze lasterverhalen tegen. De jodenhaat kwam ook uit in daden. Het eerste pogrom vond plaats in Alexandrië (Egypte) in het jaar 38.
Van verschillende Romeinse keizers ontvingen de joden bepaalde voorrechten. Zo hoefden zij, in tegenstelling tot de christenen, geen offers te brengen aan de keizer als god. Het jodendom gold als een 'geoorloofde godsdienst'. Vast staat wel dat in sommige streken de jodenhaat fel en langdurig was, zowel in grote steden als ook op het platteland.
Daarnaast geven sommige heidense schrijvers een 'neutraal' of gunstig beeld van de joden. Het jodendom had een sterke aantrekkingskracht op veel heidenen. Het grote aantal overgangen bewijst dat we niet kunnen spreken van een 'eeuwig antisemitisme' in de oudheid.

Eenheid en verwijdering
De eerste christenen vormden een groep binnen het jodendom uit die tijd. Zij vierden de joodse feesten en onderhielden de wet (Hand. 3:1; 9:2; 18: 21; 29:16). Langzamerhand ontstaat verwijdering. Doordat de heiden-christenen allerlei joodse voorschriften, zoals de besnijdenis, niet hoefden te gehoorzamen, groeiden kerk en synagoge uit elkaar (Hand. 15).
Een ander punt was de belijdenis dat Jezus van Nazareth, de gekruisigde en opgestane Heere, de Zoon van God is, en de beloofde Messias. (Hand. 2:36; 18:4, 5) Deze belijdenis roept al heel gauw afwijzende reacties op van de kant van de Joden. (Hand. 4:21; 13:39 e.v., 28:23 e.v.)
In de derde plaats is de scheiding bevorderd door de grote opstand van de Joden tegen de Romeinen in het jaar 66 tot 70. Vanuit het geloof in Jezus als de Messias konden de heidenenchristenen deze opstand niet zien als een Messiaanse vrijheidsstrijd. Tegenover de Romeinse overheid wilden zij laten zien dat zij geen opstandige onderdanen waren.
Na de verwoesting van Jeruzalem en van de tempel in het jaar 70 wordt de scheiding tussen kerk en synagoge hoe langer hoe meer definitief. Heiden-christenen zagen deze gebeurtenis als een straf van God voor de vervolgingen door de joden (Hand. 14:2; 1 Thess. 2:14 e.v.) en voor hun 'moord' op Jezus als de Zoon van God.
Na het jaar 70 leefde van joodse kant het duidelijke verlangen om de eigen positie vast te leggen. Zo waren er tussen het jaar 70 en 100 regelmatig ontmoetingen tussen schriftgeleerden in Jomnia (Galilea). Daar werd onder andere gediscussieerd over de mate van heiligheid van de letters van de boeken Prediker en Hooglied. De joodse canon (het Oude Testament) was al vanaf het midden van de tweede eeuw voor Christus als gezaghebbend bekend en erkend. Door rond het jaar 90 'de zegenspreuk der ketters' toe te voegen aan het Achttiengebed, konden 'ketters' niet langer de diensten in de synagogen meemaken. Heiden- en jodenchristenen worden niet met name genoemd. Te denken is aan allerlei 'ketters', groepen, zoals de sadduceeën wegens hun afwijzing van de lichamelijke opstanding, joodse gnostici en christenen van joodse en heidense achtergrond. In de rabbijnse literatuur, ontstaan in de eerste eeuwen, wordt nauwelijks over Jezus gesproken. Rond het jaar 100 wordt Hij al ben Pantera (onwettige zoon) genoemd. Hij is een hoerenzoon van de Romeinse soldaat Pantera en Maria.

Medeschuldig: de kerkvaders
Helaas laat de geschiedenis zien dat de christelijke kerk medeschuldig is aan de jodenhaat en jodenvervolging. Zij werd hoe langer hoe meer een heiden-christelijke kerk. Daardoor kwam ook de jodenhaat uit de heidense wereld de kerk binnen. Verder voelde de kerk zich door de joodse afwijzing van Jezus gehinderd in haar getuigenis tegenover de heidenen.
Een andere oorzaak van de jodenhaat was de blijvende aantrekkingskracht van hun godsdienst op vele heidenchristenen. De felste anti-joodse uitspraken zijn hieruit te verklaren. Te denken is aan de zeven beruchte preken adversus Judaeos (Tegen de Joden) van Johannes Chrysostomus, gehouden in de jaren 386 en 387, in het Syrische Antiochië. Ook het gebruik van het Oude Testament in de Griekse vertaling (de Septuaginta) door de kerkvaders vergrootte de kloof.
Maar de belangrijkste oorzaak van de christelijke jodenhaat is de wijdverbreide opvatting dat de christelijke kerk in de plaats van het joodse volk gekomen zou zijn. Door het verwerpen van Jezus als de Messias zou het joodse volk door God verworpen zijn. De christelijke kerk heeft alle rechten en voorrechten van hen overgenomen. De Joden zijn het 'oude volk van God' (Athanasius, vierde eeuw). De christelijke kerk is het nieuwe volk van God; Zij is het ware Israël. Alle heilsbeloften gelden haar. Alle oordeelsdreigingen zijn bestemd voor het joodse volk (o.a. bij Irenaeus tweede eeuw). Heel duidelijk komen we deze vervangingstheologie tegen in de brief van Barnabas (ontstaan tussen het jaar 90 en 135).' In zijn dialoog met de jood Trypho (rond het jaar 150) van Justinus Martyr komen we dezelfde gedachte tegen. De joden leggen het Oude Testament oppervlakkig en 'vleselijk' uit. Het gaat om een 'geestelijke' uitleg. Het hele Oude Testament is één grote bewijsplaats voor de komst en het werk van Christus. Justinus Martyr gebruikt hiervoor de typologie en allegorese. Deze exegetische benadering van het Oude Testament komen wij bij de kerkvaders veel tegen. Heel sterk bij Origenes (tweede, derde eeuw).
In de Paaspreek van Melito van Sardes (eind tweede eeuw? ) wordt voor het eerst de schuld voor Jezus' kruisdood helemaal alleen aan de Joden gegeven. Dit gegeven van de Joden als 'Godsmoordenaars' speelt de eeuwen door een zeer belangrijke rol. Ook voor Athanasius (vierde eeuw) is de kerk het ware volk van God. Door hun verwerping van Christus zijn de Joden in de macht van de demonen gekomen. Johannes Chrysostomus(vierde eeuw) noemt ze in zijn preken 'redeloze dieren, geschikt voor de slacht'. De synagoge is de plaats van de 'Christusdoders'. Ze is 'een bordeel en een hol voor rovers'. De eeuwenlange felle jodenhaat in de Orthodoxe kerken is op hem terug te voeren. Op het bekende Concilie van Nicéa (in het jaar 325) werd uitgesproken dat 'wij met deze schandelijke sekte van de joden niets van doen hebben'.

Ook positieve gedachten
Gelukkig zijn er ook positieve gedachten. In het afwijzen van ketters en heidenen zijn de kerkvaders veel feller geweest dan in hun afwijzing van joodse gedachten en van de Joden zelf. Volgens Irenaeus (tweede eeuw) zal Jafeth (de heidenen) wonen in de tent van Sem (de Joden). Door de komst van Christus laat God de heidenen delen in Zijn aan Abraham gegeven heilsbelofte. Zij zijn erbij gekomen. De Joden zijn wel door God 'buitengeworpen', maar terugkeer tot ons geloof is mogelijk, zegt Tertullianus (tweede eeuw). Beslissend voor de houding van Origenes (tweede eeuw) tegenover het joodse volk is wat Paulus schrijft in Romeinen 9 tot en met 11. Van hem is bekend dat hij veel contact had met Joden.
Ook Athanasius (vierde eeuw) verwacht vanuit Romeinen 11 nog een hernieuwde roeping van het joodse volk als geheel door Christus. Vlak voor Zijn wederkomst zal het zich bekeren. Dan zal het als geheel alsnog deel worden van de kerk.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 april 2005

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Jodenhaat, ook in de kerk

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 april 2005

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's