Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voorganger: ik loop achter een ouderling, ik krijg een hand onder de kansel, ik ben een dienaar, een aangewezen, een uitverkoren man.

Voorganger
ik loop achter een ouderling
ik krijg een hand onder de kansel,
ik ben een dienaar
een aangewezen, een uitverkoren man

Zo begint een gedicht van Geert Boogaard over de Kerkdienst. Ik vond het in De dominee in 70 gedichten, een bundel die Hans Werkman liet verschijnen onder de welluidende titel Wij hebben hier een prima domineetje (1997).
In de traditie van het protestantisme is en blijft de dominee een belangrijk persoon, ook al brokkelt z'n vanzelfsprekende aanzien in de samenleving steeds meer af. Dat heeft ook zijn gevolgen binnen de kerken. Een dominee is allang niet zonder meer gezaghebbend. Dat is soms lastig te verteren voor hen die zichzelf nog altijd 'een prima domineetje' achten te zijn en op grond daarvan zelfsprekend aanspraak menen te mogen maken op gehoorzaamheid en instemming. In een tweetal boeiende artikelen in Ambtelijk Contact (april en mei 2005, Maandblad ten dienste van ouderlingen en diakenen van de christelijke gereformeerde kerken in Nederland) besteedt ds. H. van den Heuvel (Dordrecht) aandacht aan De predikant. Hij huldigt de klassieke visie op het ambt van predikant: hij is een mens van God gezonden. Hij treedt dus op namens God. Maar tegelijk is en blijft hij mens. Ds. Van den Heuvel duidt aan dat deze 'hoge' inzet van het ambt steeds meer vragen oproept en ook verzet. De pretentie dat 'een mens' namens God spreekt, is te hoog gegrepen. Het doorgaande proces van democratisering en nivellering van gezag in onze samenleving speelt hierin zeker een rol. (...) 'Niet meer het ambt op zich geeft de doorslag in zijn werk, maar de wijze waarop hij zijn ambtswerk doet', aldus Van den Heuvel.
Hij vindt dat dit proces op zich geen probleem op hoeft te leveren 'mits roeping, taak en het ambtelijk gezag van de predikant maar niet worden 'uitgespeeld' tegen zijn persoon en zijn functioneren.' Ik geef toe dat er binnen de geestelijke gemeenschap die de christelijke gemeente toch behoort te zijn andere normen gelden dan in een commerciële instelling. Van den Heuvel zegt: 'Een beoordelingsgesprek lijkt mij niet in overeenstemming met de inhoud van zijn werk, maar een jaarlijks gesprek aan de hand van eerder vastgestelde taken is zinvol, voor predikant en kerkenraad.' Dat vraagt om een zeker niveau bij de kerkenraad en voorkomt een 'afrekenen' op het functioneren van de predikant.
Ds. Van den Heuvel stelt dan ook zeer terecht de persoonlijkheid van de predikant aan de orde. Hoe verhouden ambt en persoonlijkheid zich?
Een predikant moet zichzelf regelmatig vragen stellen en die durven delen met collega's, zijn mentor of in een intervisiegroep om zicht te blijven houden op zijn attitude voor God en de gemeente. Ik noem er een aantal:
Hoe is mijn persoonlijke verhouding tot de Here?
Houd ik nog steeds oprecht van Hem en van de mensen die aan mijn geestelijke zorg zijn toevertrouwd?
Hoe leef ik voor Gods aangezicht?
Weet ik mij nog steeds geroepen of voel ik mij een kerkelijk manager, een ambtenaar die past op 'de winkel' die kerk heet?
Zie ik mijzelf nog steeds als dienaar van het Woord (met hoofdletter!) of spreek en gedraag ik mij gaandeweg als een kerkelijke kameleon die zich aanpast aan de behoeften van zijn hoorders?
Is Gods Woord de bron van mijn werk of laat ik mijn oor hangen naar wat de (kerk)mensen willen horen om problemen te voorkomen in kerkenraad en/of gemeente? 
Kom ik voor de dag met mijn eigen geloofsvragen en - twijfels of houd ik mij altijd flink? Kan ik mijn van God ontvangen genadegaven kwijt in mijn werk? Houd ik rekening met mijn mentale spankracht en stop ik op tijd met mijn werkdag? Besef ik voldoende dat ik begrensd ben in de hoeveelheid werk die ik aankan? Voel ik aan hoe hoog de werkdruk mag worden voordat ik als persoon in de knel komt?
Neem ik voldoende afstand van mijn werk?
Slaap ik voldoende of ben ik een postmoderne workaholic, die leeft om te werken? Neem ik voldoende tijd voor mijn vrouw, het gezin en ontspanning of vind ik het normaal dat ik 24 uur per dag beschikbaar ben voor iedereen?
Ben ik in huis te 'genieten' of zit ik constant met mijn hoofd in het werk en ontgaat het gezinsleven mij voor een deel?
Hoe vaak staat mijn gezicht op 'onweer' in huis als het eten net niet op tijd klaar is?
Heb ik tijd voor mijn (klein)kinderen?

Ds. Van den Heuvel sluit dan af met de terechte samenvatting: Een predikant kan en mag zich niet verschuilen achter zijn ambt. Niet het ambt draagt hem, maar hij draagt het ambt! Daardoor is hij kwetsbaarder geworden. Dat is winst. Een predikant is 'een mens'. Hij staat niet boven de gemeente(leden). Tegelijk mag hij weten dat hij 'van God gezonden' is.

Minder dominees
Gedenk de dominees en red hun zielen,
die braaf Uw slaaf zijn met zoveel bravoure.
Geef ons weer Wijzen die nog durven knielen,
met al hun wijsheid op de kale vloer.

Zo luidt een couplet van het gedicht S.O.S. dat Okke Jager schreef in de bundel Worden als een kind (1969) en dat compleet te lezen valt in de genoemde bundel van Hans Werkman (pag. 17). Ja, minder dominees - maar dan wel goede, zo luidt het opschrift boven een artikel in Kerkinformatie, officieel orgaan van de PKN (mei 2005) van de hand van dr. Bert de Leede. Hij constateert de, wat hij noemt, harde feiten: het aantal predikanten is sterk gedaald en die daling gaat door. Bij veel gemeenten is de rek eruit om de predikantsplaats wellicht te handhaven. De tijd dat er nog predikantsplaatsen werden gesticht, is ook ter rechterzijde van de kerk voorbij, hoe offerbereid gemeenteleden daar nog altijd blijken te zijn. De Leede constateert: Het aantal dominees daalt en het aantal kerkelijk werkers stijgt. Dat laatste komt vooral voort uit financiële motieven. De kerkelijk werker is goedkoper en (in deeltijd) zonder risico's op de lange termijn, aldus De Leede. Ik citeer een veelzeggend fragment uit zijn bijdrage waar hij boven zet: Een land van veel kooplieden en weinig dominees.

De Protestantse Kerk van de toekomst is steeds minder een domineeskerk. Waren er in 1990 nog ongeveer 3000 fte predikanten in de drie SoW-kerken, voor 2020 wordt het getal van 1400 fte predikanten in de hele Protestantse Kerk genoemd. Dat lijkt zeker niet uit de lucht gegrepen. Het aantal hbo-opgeleide kerkelijk werkers ligt inmiddels op ongeveer 1000. En wie de professionele hbo-opleidingen van 2005 vergelijkt met de catecheten en Mo-opleidingen van de jaren '70, ziet de vrucht van een emancipatieproces van deze tweede beroepsgroep naast de predikant.
Goed personeelsbeleid vraagt om bewuste, proactieve keuzen. Anders bepalen de markt en het geld hoe de dingen gaan. Waarom koos de kerk van de Reformatie voor de academisch opgeleide predikant? Blijft dat onze keuze? Vraagt kerkzijn in de toekomst niet om een veel meer gedifferentieerde inzet van betaalde en niet-betaalde menskracht? Moeten we niet radicaal afstand nemen van de relatief autonome (geografische) wijkgemeente-met-predikantsplaats? Moeten we niet radicaal kiezen voor het multifunctionele team, dat gezamenlijk verantwoordelijk is voor een regio of een centrale gemeente met meerdere gemeenten rond Woord en Sacrament? Met andere woorden, welke verschillende beroepskrachten vraagt het werkveld in zijn diverse contexten? Welke competenties vereisen die verschillende beroepskrachten afzonderlijk? 

Op 7 en 8 april sprak de Generale Synode in Dalfsen over deze vragen. De roep om meer splitsing van taken binnen het ene predikantswerk neemt toe. Niet meer de allrounders oftewel de befaamde schapen met de vijf poten, maar specialisaties op de terreinen van pastoraat, verkondiging en toerusting, zoals in sommige delen van de PKN al van toepassing is. Daarbij, zorgen de hbo-opleidingen voor een sterk toenemend aanbod van kerkelijk werkers. Maar, aldus De Leede, wat is het profiel van die kerkelijk werker? Voor welke bevoegdheden moeten wij mensen dan opleiden? Ik citeer: 'De onduidelijkheid over het verschil tussen de predikant en de kerkelijk werker is slecht voor de kerk en voor de beide beroepsgroepen zelf. De gevolgen zijn niet bevoegd prekende, zegenende en sacramenten bedienende hbo'ers enerzijds en bevoegde predikanten anderzijds. Wat is het verschil? ' Daarover werd gesproken op genoemde synode: over het profiel van ambt en beroep van predikant en het beroepsprofiel van de kerkelijk werker.

'De echte dominee', was een compliment. Die man in driedelig, donkergrijs kostuum, met een zalvende stem en minzame gebaren. Of, het andere uiterste, opgestaan in de jaren zestig, de man of vrouw in spijkerbroek of tuinbroek, wollen slobbertrui en op sandalen, die vooral als nabije hulpverlener woordeloos present wil zijn. 'Typisch een dominee.' Ik merk bij een nieuwe generatie predikanten weinig aanvechting om op een van deze manieren dominee te worden. Men wil wel weer 'echt dominee' zijn: in het ambt, in de breedte van de kerk, inhoudelijk uitgedaagd, geïnspireerd en inspirerend bezig met de core-business.

De nota 'Profiel van de predikant' zet daar op in door bewust te kiezen voor de aloude drieslag van de dienaar des Woords, voorganger in de liturgie, herder en leraar, met een academische opleiding en toegang tot de bronnen van de Bijbel, van de traditie en van de cultuur, en die zich kan bewegen in de breedte van de oecumene en op verschillende lagen van de cultuur. De weinige predikanten die de kerk van de toekomst zich nog kan veroorloven, moeten e chte dominees kunnen zijn, academisch en beroepsmatig hoog opgeleid, generalist, en permanent geschoold voor werk dat hun opleiding vereist en gebruikt. Ander werk kunnen zij laten liggen, want zij werken samen met voor een werkveld opgeleide vakmensen.

Naast deze 'vakpredikant' dient er volgens de Nota Beroepsprofiel van de kerkelijk werker' een volwaardige plaats te komen voor de daartoe opgeleiden in de kerk. Ze zijn specifiek opgeleid voor een werkveld binnen de gemeente: jeugdwerk, pastoraat, geestelijke verzorging, gemeenteopbouw, diaconaat, evangelisatie. Binnen een krimpend ledenbestand in kerken en gemeenten dient inderdaad naar oplossingen gezocht te worden. Maar terecht, stelt De Leede, moet het verschil tussen beide beroepsgroepen helder zijn, in opleiding, in plaats in de kerk, wel en niet in het ambt, wel en niet aan de landelijke kerk verbonden, en in bevoegdheden. Om met de slotregels van zijn artikel te eindigen: 'Minder dominees oké, maar dan wel echte. Meer kerkelijk werkers oké, maar dan wel vaklieden.'

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 mei 2005

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Uit de pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 mei 2005

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's