Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Carter en Andreus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Carter en Andreus

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onlangs las ik een opmerkelijk gesprek met een ex-president van de Verenigde Staten: Jimmy Carter (1977-1981). Als president kreeg hij te maken met de omkeer in het huidige Iran: de Sjah van Perzië werd verdreven en de Amerikaanse ambassade maandenlang bezet en belegerd. Bekend is hij vooral geraakt na die jaren. In 2002 kreeg hij de Nobelprijs voor de vrede voor zijn wereldwijde inzet in landen waar oorlogen en spanningen veel mensenlevens eisten. Onvermoeibaar zette hij zich samen met zijn vrouw Rosalynn in voor de medemens in landen waar vreselijke ziekten veel mensenlevens eisen. In 35 Afrikaanse landen heeft het Carter-centrum programma’s die er op gericht zijn behandelbare ziekten te voorkomen. Bekend is verder dat hij ooit een geslaagde poging deed om de Chinese autoriteiten over te halen de Bijbel van de lijst van verboden boeken te halen. En hoewel hij een linkse politicus heet te zijn, baseert hij zijn politieke redeneringen en standpunten steeds op de woorden en daden van Jezus Christus.
In De Groene Amsterdammer (26 mei) staat een exclusief interview met Jimmy Carter te lezen, dat Oussama Cherribi in Atlanta met hem had. Cherribi was in de jaren negentig VVD-Tweede-Kamerlid. Hij haakt in op een onlangs verschenen boek van Jimmy Carter, waarin deze zich ernstig zorgen maakt over ‘Amerika’s morele crisis’.

In uw recentste boek richt u zich op Amerika en beschrijft u het vervagen van de eens zo goed gedefinieerde grens tussen regering en religie in de afgelopen zes jaar. Hoewel u zichzelf beschrijft als een ‘born-again christian’ vindt u dat een bedreigende ontwikkeling. Hoezo?

Jimmy Carter: Sinds Thomas Jefferson een ‘muur’ verordonneerde tussen kerk en staat is dit de eerste keer dat er een opzettelijke poging wordt ondernomen religie en politiek met elkaar te versmelten. Dat is niet alleen in strijd met hetgeen de oprichters van dit land voor ogen stond, maar het druist ook in tegen mijn overtuigingen als christen. Want de opkomst van het christelijke fundamentalisme doet zich voelen zowel in bestuur en politiek – in binnenlands en buitenlands beleid – als in de gemeenschap van gelovigen. Rechtse religieuze leiders doen een opzichtige poging zich te binden aan de Republikeinse Partij. Dat een volledige kerkelijke denominatie, zoals de Southern Baptists, zich bij een politieke partij aansluit, is mij een gruwel. Het is ook nooit eerder voorgekomen in de Amerikaanse politiek. Ik beschouw mezelf als een conservatieve christen. Ik ben zelfs een evangelische born-again christen. Een Southern Baptist nota bene. De oorsprong van dit kerkgenootschap ligt in het verlangen naar onafhankelijkheid van de overheid, niet anders dan alle andere doopsgezinden ter wereld. We zijn altijd een non-credo-institute geweest en toch hebben we inmiddels een uiterst streng credo geadopteerd. Ik heb de opkomst van het fundamentalisme in de kerk van de Southern Baptists meegemaakt. Wat me de meeste zorgen baart, is dat niet meer de woorden en daden van Jezus Christus centraal staan, maar de interpretaties van de leiders van de Southern Baptist Convention. Mijn overtuiging is dat ieder mens het recht heeft zich via gebed een eigen directe toegang tot God te verschaffen. Ook de officiële proclamatie van de leiding van de kerk over de ondergeschiktheid van de vrouw zint me allerminst. En er is meer in hun religieuze verkondigingen waar Rosalynn (Carters echtgenote – red.) en ik ons totaal niet in kunnen vinden. Religie is niet een kwestie van overheersing of onderwerping aan anderen. Het gaat om nederigheid en pogingen om anderen te dienen.
Er zijn veel kwesties die uiterst gelovige mensen binden, zoals rechtvaardigheid, dienstbaarheid aan anderen, nederigheid, eerlijkheid en vrede. Maar een fundamentalist is altijd een sterke mannelijke religieuze leider die gelooft dat hij een unieke relatie met God heeft, dat hij zijn opinies uit de hemel krijgt en dat hij daarom altijd gelijk heeft. Als je met hem van mening verschilt, ben je per definitie fout en inferieur. En natuurlijk wil een mannelijke fundamentalist vrouwen domineren. Overheersing en exclusiviteit zijn cruciale elementen van het fundamentalisme.

Als we dit vanuit onze Nederlandse context bezien, troffen me zijn woorden dat christenen zich gebonden weten aan zaken als rechtvaardigheid en nederigheid, eerlijkheid en vrede. We hebben er voorlopig genoeg aan als we als gereformeerde christenen deze lat eens langs ons functioneren in de Nederlandse samenleving leggen.

Hans Andreus
In het opinieblad voor geloof en samenleving VolZin verzorgt Hein Schaeffer een rubriek Woord-Beeld, waarin hij de ene keer het accent legt op het woord en de andere keer op het beeld. Voor het laatste onderdeel maakt hij een keus uit de beeldende kunsten en voor het eerst richt hij zijn aandacht meestal op poëzie. In de uitgave van 2 juni kiest hij voor de in 1977 in Putten overleden dichter Hans Andreus. Andreus was geen christen, hoewel hij in zijn gedichten soms religieuze motieven verwerkt. Schaeffer zet boven zijn bijdrage Lichtend voorbeeld. Wat is bidden eigenlijk, zo vraagt hij zich af. Hij citeert de Franse filosoof Alain, die eens gezegd moet hebben dat 'bidden voor een mens even natuurlijk is als voor een bloem het zich openen naar het licht van de zon'.
Toen ik deze uitspraak tegenkwam, moest ik aan de dichter Hans Andreus denken:

laat me soms even merken dat je er bent,
niet in een blinkend inzicht, bliksemflits,
maar als een lichtheid in mij ademend.

Hier wordt eigenlijk niets gevraagd: geen oplossing, geen plotselinge keer. Alleen ‘soms even’ een aanwezigheid, licht als licht, als een ademtocht. Hans Andreus is zijn leven lang gefascineerd geweest door het licht. Hij is de dichter van het licht. Gebruikt hij het licht als symbool voor God? Of is het andersom: probeert hij met ‘God’ een naam te geven aan het licht? Hij prijst zich gelukkig omgang te hebben met het licht, al weet hij er geen naam voor:

Gelukkig dat het licht bestaat
en dat ik weet dat ik er vandaan
en dat het met me doet en praat kom,
 van het licht of hoe dat heet. (…)

Hans Andreus sterft op 41-jarige leeftijd. Hij moet de verantwoordelijkheid voor het licht uit handen geven:

Dit wordt het laatste gedicht wat ik schrijf,
nu het met mijn leven bijna is gedaan,
de scheppingsdrift me ook wat is vergaan
met letterlijk de kanker in mijn lijf

Hij heeft geleefd in het besef dat het onbenoembare licht met hem ‘doet en praat’. Zijn Laatste gedicht gaat over in een gesprek, een gebed. Hij richt zich tot het licht. Het licht wordt een jij:

en, Heer (ik spreek je toch maar weer zo aan,
ofschoon ik me nauwelijks daar iets bij voorstel,
maar ik praat liever tegen iemand aan
dan in de ruimte en zo is die wel

de makkelijkste manier om wat te zeggen),
- hoe moet het nu, waar blijf ik met dat licht
van mij, van jou, wanneer het vallen, weg in

het onverhoeds onnoemelijke begint?
Of is het dat jíj er me een onverdicht
woord dat niet uitgesproken hoeft voor vindt?

Dit is het tegendeel van een krampachtig over zichzelf heen gebogen bidden. Hij maakt zich zorgen over het licht van hem, van God, nu hij zijn taak niet meer aan kan. Hoe moet het nu verder met het licht en met de ‘golving’ die het nog ‘ontbeert’? Hij draagt het dichten over aan God. In de hoop dat Deze een woord vindt dat het gezamenlijk licht weet te vangen en op te vangen. Een gebed van grote schoonheid. Getuigend van een lichtende Aanwezigheid.

Ik moest bij deze aangrijpende klacht van Andreus over zijn naderend levenseinde denken aan koning Hizkia. ‘In die dagen werd Hizkia krank tot stervens toe.’ Bekend is dan het gebed van Hizkia uit Jesaja 38. ‘Och, HEERE, gedenk toch, dat ik voor Uw aangezicht in waarheid en met een volkomen hart gewandeld en wat goed in Uw ogen is, gedaan heb.’ Hizkia bedoelt ook zoiets als: Hoe moet het na mijn sterven dan verder met Uw zaak in de wereld? Waarom nu al de duisternis van de dood in plaats van het licht van het leven? In de Bijbel volgt dan het wonderschone danklied van de genezen koning, een poëtisch aandoend loflied op de goedheid van God.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 juni 2006

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Carter en Andreus

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 juni 2006

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's