Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vervallen en níet opgegeven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vervallen en níet opgegeven

Bilderdijks visie op de Hervormde Kerk

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vandaag is het 250 jaar geleden dat de dichter en geleerde Willem Bilderdijk (1756-1831) werd geboren. Grootscheepse herdenkingen van deze erflater van onze geschiedenis, in wie romantiek en orthodoxie een bijzonder verbond hadden gesloten, lijken echter niet plaats te vinden.

Diepzinnige en gloedvolle redevoeringen als die van Abraham Kuyper ter gelegenheid van Bilderdijks honderdvijftigste geboortedag, zullen we dan ook moeten missen, al zal in vaktijdschriften ongetwijfeld aandacht worden besteed aan Bilderdijks letterkundige en historische arbeid. In deze beschouwing willen we ingaan op Bilderdijks visie als orthodox gelovige op de Hervormde Kerk van zijn dagen. Een kerk die naar zijn mening en een minderheid van tijdgenoten in diep verval was geraakt.

Verdediger van Dordt
Van de nauwe band tussen God-Nederland-Oranje, tussen Kerk en Kroon, was Bilderdijk diep overtuigd. Willem van Oranje, die een verbond met de Potentaat aller Potentaten had gesloten, was voor hem de grondlegger van de ware gezuiverde kerk in Nederland waarin de leer van de vrije genade centraal stond. Een leer die, aldus Bilderdijk, op de Dordtse Synode haar heerlijke en zuivere uitdrukking had gevonden, maar in de vroeg-negentiende eeuw weinig meer gehoord of vervalst werd. Geen wonder dat Bilderdijk de verschijning van Eere-zuil ter gedachtenis van de voor tweehonderd jaar te Dordrecht gehouden Nationale Synode (1819) van de predikant Nicolaas Schotsman (1754-1822) toejuichte. Deze betoogde dat op de Dordtse Synode door een keur van binnen en buitenlandse geleerden de zuivere eer en bloei van Gods vrijmacht en overwinnende genade tegenover remonstrantse dwalingen gehandhaafd was. Bij de tweede druk hiervan plaatste Bilderdijk een sterk polemisch en apologetisch getinte voorrede, waarin hij onder andere schreef dat Schotsman, op het gebouw van het oude en waarachtige christendom, waarvoor onze vaderen geleden en gestreden hadden, een waardige erezuil tegen de zogenaamde tempel van hedendaagse filosofische waarheid en deugd had opgericht.
Voor Bilderdijk leed het geen twijfel: de eens zo bloeiende vaderlandse kerk en haar zuivere leer waren ernstig aangetast en hij constateerde dat er geen eigenlijk zichtbare christelijke kerk meer bestond. Volslagen hopeloos was de situatie echter niet, zo oordeelde hij in 1821: ‘Maar nog bestaat en zal blyven bestaan de erkentenis en openbare belijding van die Kerk waar de Leer zuiverst blijft, schoon de groote hoop van die zich laten voorstaan die Kerk uit te maken, aan afval en wêerstrevigheid schuldig is; ja schoon er een algemeene dwaling in plaats hebbe, wanneer de waarachtige zucht en erkentenis die den grondslag uitmaakt, daar blijft, alschoon zy dan zoo niet volkomen doorgloeit’.

Afscheiding of blijven
Bilderdijks zorg om de Hervormde Kerk, door hem gezien als de draagster van de ware christelijke religie die op grond van haar belijdenis historische rechten heeft, was groot. Hoe moest de houding van de orthodoxe gelovige tegenover haar zijn? Kon een oprecht en rechtzinnig christen, zo vroeg hij zich af in de uit 1810 daterende maar eerst na zijn dood uitgegeven verhandeling Aan de Ware Hervormden in de Gemeente van Holland (1833), nog wel gemeenschap hebben met de vele vertegenwoordigers van arminianisme en socinianisme, die de eens zo rechtzinnige kerkgemeenschap waren binnengedrongen? Konden de waarachtige christenen, voorzover zij nog waren overgebleven, wel de sacramenten gebruiken met hen die de zoendood van Christus en de zaligmakende genade bestreden? Hij aarzelde niet hierop een duidelijk antwoord te geven: ‘Zeggen wy vaarwel aan eene gemeenschap, waar Jezus niet in het midden is, maar menschelijke wijsheid, die dwaasheid voor God is, het woord voert’. Deze woorden kunnen de indruk wekken alsof Bilderdijk een afscheiding nabij zou zijn geweest. Latere uitlatingen nuanceren echter dit beeld. In brieven uit de jaren twintig aan zijn geestelijke discipel Da Costa, uitte hij hierover meer wisselende gevoelens. In 1824 schreef hij het volkomen eens te zijn met Da Costa’s opvatting dat zolang de prediking van de vrije genadeleer, voor hem het hart van het Evangelie, niet verhinderd werd, afscheiding ongeoorloofd was. Dit zou vooruitlopen zijn op Gods wegen, een uiting van hoogmoedige zelfzucht waartegen hij Gods bescherming bad. Dit wilde echter niet zeggen dat afscheiding

Voor dit artikel is dankbaar gebruik gemaakt van: W. van der Zwaag, ‘Willem Bilderdijk, pater familias van het Réveil’, in: W. van der Zwaag, Twaalf Réveilgetuigen. Willem Bilderdijk en zijn geestverwanten. Barneveld 2004, blz. 67-105. Tevens is gebruikt: Brieven van Mr. Willem Bilderdijk, deel 4. Uitg. W. Messchert. Amsterdam 1837.

altijd uitgesloten was. Duidelijk bakende Bilderdijk de positie van de orthodoxe gelovige af: ‘De onderdrukking wettigt de afscheiding niet, of zy moet tot een wezendlijke en dadelijke vervolging uitgestrekt worden; – die misschien niet verr’ af is, en wellicht in het plan des Almachtigen noodig, tot volkomen ontdekking van de werktuigen der Duisternis, en daarstelling van de ondoorstreefbare klove tusschen Hemel en Hel’.
Een jaar later schreef hij niet in te kunnen zien hoe afscheiding nog langer te vermijden was. Met de prediking en het predikantsambt, maar ook met de sacramenten was het nu veel erger gesteld dan in de zeventiende eeuw, toen arminianisme zich van de kerk meester had gemaakt. Duidelijk waarneembaar was nu ook de loochening van de drie-eenheid, waarbij de goddelijke natuur van Christus tijdens Zijn rondwandeling op aarde ontkend werd en alleen de verhoogde Christus aanbidding waardig werd bevonden.

Geen afscheiding
Het is duidelijk: de mogelijke noodzaak en onvermijdelijkheid van afscheiding heeft Bilderdijk niet altijd uitgesloten. Maar we moeten voorzichtig zijn met de conclusie dat Bilderdijk streefde naar afscheiding van de Hervormde Kerk. Belangrijker dan zijn door de jaren heen wisselende gevoelens in dezen is zijn diepe overtuiging van Gods bestuur en zijn hieruit voortvloeiende afwijzing van het voortijdig menselijk handelen dat afscheiding zou zijn.
We stemmen dan ook in met de conclusie van Da Costa en in diens voetspoor W. van der Zwaag dat Bilderdijk uiteindelijk afscheiding heeft afgewezen. Zij zou ook niet goed hebben gepast bij zijn lijdelijkheid en overgave aan Gods weg. Evenmin bij zijn eschatologie waarin door alle wereldleed en het verval van de kerk heen de geschiedenis uitmondt in de wederkomst van Christus en Hij een vervallen en aan zichzelf ontrouw geworden kerk, die Hij alleen kent, om Zich vergadert.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 september 2006

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Vervallen en níet opgegeven

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 september 2006

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's