Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Religie in taal en lied

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Religie in taal en lied

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Al eerder heb ik hier geciteerd uit de prachtige rubriek die Hein Schaeffer elke maand verzorgt in VolZin: WOORD/beeld. Meestal kiest hij hierbij voor poëzie, omdat die de condition humaine’het meest treffend weet te verwoorden. In de aflevering van 8 september koos hij voor ‘één van de mooiste religieuze gedichten in onze taal’: De ziele betracht de nabijheid Gods van de dichter Jan Luyken (1649-1712). Luyken is onder andere bekend geraakt als de etser die de illustraties maakte bij de vertalingen in het Nederlands van vier geschriften van de Engelse baptist John Bunyan. The Pilgrim’s Progress is daarvan wel de bekendste. Een aantal jaren geleden schreef dr. H. van ’t Veld een dissertatie over dit thema: Beminde broeder die ik vond op ’s werelts pelgrimswegen. Jan Luyken als illustrator en medereiziger van John Bunyan (uitg. De Banier). Schaeffer zegt dat Luyken zich zou hebben ontwikkeld tot een mystieke dichter, die de weg beschrijft van de mens naar zijn oorsprong. Anderen menen dat hij onder invloed zou zijn geraakt van de Duitse mysticus Jacob Böhme. Van’t Veld stelt in zijn studie dat deze invloed veel minder groot is geweest. Hij was rechtzinniger dan waar velen hem voor gehouden hebben. Hoe het ook zij, ik citeer hier het indrukwekkende gedicht dat Schaeffer noemt en vervolgens toelicht:

Ik meende ook, de Godheid woonde verre,
In eenen troon, hoog boven maan en sterre,
En heften menigmaal myn oog,
Met diep verzuchten naar om hoog.
Maar toen gy u beliefden te openbaaren,
Toen zag ik niets van boven nedervaaren;
Maar in den grond van myn gemoed,
Daar wierd het liefelyk en zoet.
Daar kwaamt gy uit der diepten uitwaarts dringen,
En als een bron myn dorstig hert bespringen,
Zo dat ik u, o God! bevond
Te zyn den grond van mynen grond.
Dies ben ik bly dat gy, myn hoog beminden,
My nader zyt dan al myn naaste vrinden.
Was nu alle ongelykheid voort,
En ’t herte rein gelyk het hoord,
Geen hoogte, noch geen diepte zouw ons scheiden.
Ik smolt in God, myn Lief; wy wierden beide
Eén geest, één hemels vlees en bloed,
De wezentheid van Gods gemoed.
Dat moet geschiën. Och! Help, getrouwe Heere,
Dat wy ons gants in uwen willen keeren.

Na alle zuchtend omhoog kijken is er een liefdevol initiatief van de andere kant. Maar niet vanuit de verte, uit de hoogte, uit den vreemde. Er is een onweerstaanbare ervaring van nabijheid. ‘Daar kwaamt gy uit der diepten uitwaarts dringen, / En als een bron mijn dorstig hert bespringen’.
Overrompelend, dit ‘dringen’ en ‘bespringen’. De ervaring lokt uit tot andere beelden dan die van een persoon buiten en boven ons. God is een springende bron en ten diepste ‘de grond van mynen grond’. Mijn grond wordt mijzelf voortdurend geschonken door God, de alles dragende grond.
De nabijheid Gods kan niet inniger verwoord worden. Je kunt denken aan Augustines’ ‘Deus, interior intimo meo’: God, innerlijker dan mijn diepste innerlijk. Niemand kan mij zo nabij zijn.

Onbereikbare mystiek – uit een voorbije tijd? Ik denk terug aan een bezoek dat ik eens bracht aan een mevrouw in het ziekenhuis, een paar dagen voor haar dood. In de nacht had zij het erg benauwd gehad. ‘Ik heb toen God geroepen. Ja, wat wil je. Je kunt wel de verpleegster roepen of de dokter, maar wat heb je daaraan? Dat zijn eigenlijk toch maar buitenstaanders.’ God is geen buitenstaander naar de intuïtie van wie Hem hebben leren kennen als ‘de grond van mynen grond’. Aan wie God zich heeft beliefd te openbaren. Jan Luyken bidt: ‘Dat wy ons gants in uwen wille keeren.’

Gedichten, verzen, liederen die gevoelens en inzichten vertolken, het is van alle tijden. Elke tijd laat wel een bepaald stempel achter op wat mensen zingen en waardoor ze zich aangesproken weten. Zo zal Jan Luyken in onze tijd nog slechts door een beperkt aantal liefhebbers worden gewaardeerd.
In Wapenveld (april 2006) schreef Tijs van den Brink, bekend als journalist voor de EO en de NOS, een kroniek waarin hij onder andere reageert op de uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen eerder dit jaar gehouden. Moslims maakten toen de partij van Wouter Bos tot de grootste partij van het land. Hij schrijft: ‘Ondertussen rekenen vaderlandse muzikanten radicaal af met Allah, God en religie.’ Van den Brink is gecharmeerd van de muziek en van sommige teksten van het cabaret van het genre De Dijk, van Stef Bos en Youp van ’t Hek. Wat zij zingen en zeggen, laat de toon horen van de tijd waarin wij leven. Ik citeer allereerst wat hij zegt en doorgeeft over Huub van der Lubbe, zanger bij popgroep De Dijk.

Hij is katholiek opgevoed, trad zelfs voor het eerst op tijdens de beat-mis, maar raakte God van lieverlee kwijt. En nu ziet hij religie, net als vele anderen in ons land, vooral als een bron van ellende.
Toch is ‘God bestaat niet’ niet het enige nummer op de nieuwste cd. Er staan ook nummers op die me erg aanspreken. Neem bijvoorbeeld ‘Recht in de ogen’. Ik citeer een paar alinea’s:

‘Natuurlijk er zijn lafaards.
Er zijn schoften en schurken.
Schandalig, misdadig, Corrupt, crimineel

Natuurlijk er zijn racisten.
Er zijn fascisten en klojo’s.
Mafkezen en mafketels en nono’s.
Met een bord voor hun kop.

Maar kijk om je heen.
Wij zijn er ook nog.
Wij zijn met de meesten.
Met mensen die snappen hoe je als vriend
Door de verschillen heen over de grenzen
Elkaar recht in de ogen kunt zien.’

Da’s mooi gezegd, vind ik. Natuurlijk gaat er veel mis. Natuurlijk kun je daar over somberen. Maar je kunt ook verder kijken. Bijvoorbeeld naar de mensen die elkaar recht in de ogen durven kijken. Er is kwaad, het neemt zelfs toe, zei zanger Van der Lubbe onlangs in een interview met Vrij Nederland, maar het goede zal uiteindelijk sterker blijken te zijn. Waar kennen we dat van?

Vervolgens wordt nog een andere cabaretier genoemd en geciteerd: ‘Stef Bos en het geloof der vaderen’:

‘Ik kom uit een dorp Waar de wind altijd waait
Ik kom uit een tijd Die niet meer bestaat (….)

Ik ging naar een stad Want ik wou iemand worden
Ik zocht naar de chaos Want ik kwam uit de orde.
Zo heb ik geleerd Niet meer te geloven.
Dan dat wat ik zie Wat ik zie met mijn ogen

Ik volg geen richting Ik volg geen weg
Ik volg geen licht Ik volg geen ster
Ik volg geen leider Ik volg geen vlag
Volg alleen nog steeds Mijn hart’.

Ik hou van muziek van zanger Stef Bos. Niet zozeer vanwege bovenstaand nummer, afkomstig van zijn nieuwste cd ‘Ruimtevaarder’. Hoewel de gedachte dat je je hart moet volgen mij sympathiek is. Ook voor de liefde voor de muziek van Stef Bos is de kiem gelegd in de tijd dat ik studeerde. Minder goed dan bij De Dijk kan ik me de nummers van toen voor de geest halen. Wat ik wel weet is dat ik meer dan bij De Dijk soms moeite had met de teksten. Bij voorbeeld in het nummer Papa, waarin Bos de relatie met zijn vader beschrijft en vertelt dat hij niet meer gelooft, in tegenstelling tot zijn vader.

‘Jij gelooft in God Dus jij gaat naar de hemel
En ik geloof in niks Dus we komen elkaar na de dood
Na de dood nooit meer tegen Maar papa Ik hou steeds meer van jou.’

Tijs van den Brink sluit zijn kroniek af met aandacht voor Youp van ’t Hek:

‘Uiteindelijk is dat toch het beeld, dat het leven eindig is. En we zijn toch allemaal bang dat er een moment komt dat we ergens verantwoording moeten afleggen. Dat er dan toch een God zit, of een tribunaal. Ik ben er ook bang voor. (...) Maar ik heb me voorgenomen dat ik de vragen aan God ga stellen. Vragen, vragen en nog eens vragen.’

Dat zei cabaratier Youp van ’t Hek in z’n jongste oudejaarsconference. Wat volgde was een liedje waarin God de schuld kreeg van alle ellende in de wereld.
‘En in de kerk daar gaat men op de knieën.
Ik zie de rabbi, de imam, de kapelaan.
En ze bidden en ze danken met z’n drie-en.
Ze danken jou God, want jij hebt niets gedaan.
Maar ik zou ze willen schoppen, willen slaan.
En willen zeggen, kijk dan, want wat zie je:
jullie God heeft niks gedaan!’

Met heel veel goede wil kun je die laatste zin nog uitleggen als een verwijt aan de mensheid: God heeft de ellende niet veroorzaakt, maar de mensen zelf. Maar zoveel goede wil is misplaatst voor wie de rest van de tekst tot zich neemt. Geen teksten om vrolijk van te worden. Van ’t Hek is afkomstig uit een katholiek gezin, heeft naar eigen zeggen op een christelijke school gezeten. Maar heeft er net als Stef Bos en Huub van der Lubbe, radicaal mee gebroken. Toch is ook bij Van ’t Hek een andere kant, misschien wel nadrukkelijker dan bij Bos en Van der Lubbe. Andere teksten van hem verwoorden een uitgesproken passie voor alles wat kwetsbaar is. Hij drijft de spot met de verschillen tussen arm en rijk, nam het op voor (ongeboren) gehandicapt leven en stelt vragen bij westers consumentisme. In een vorige oudejaarsconference, die van 2002, zong hij :

‘We want more,
ja dat zingen we in koor
ik wil duiken, skiën, dansen
inderdaad daar leef ik voor we want more,
ja dat zingen we in koor
nog meer feest en polonaise zo kom ik mijn leven door
we want more, ja dat zingen we in koor
nog meer drank en nog meer pillen
ik ga tot het gaatje door we want more
ja dat zingen we in koor
en geen moeilijke vragen
nooit de vraag: waar leef ik voor?

Sterke tekst, zeg ik dan. Ze boeien me behoorlijk, de Bossen, de Van der Lubbes en de Van ’t Heks. Ze hebben een christelijke oorsprong, breken daar radicaal mee, maar blijven verlangen naar puurheid, naar rechtvaardigheid, naar barmhartigheid. En ondertussen vinden ze het nodig om met enige regelmaat te laten weten dat ze echt niets meer met God hebben. (...) Ondertussen is het de vraag of wij, christenen van de 21e eeuw, een boodschap hebben voor deze mannen. Puurheid, rechtvaardigheid en barmhartigheid, dat zijn toch deugden die volgelingen van Jezus Christus op het lijf zijn geschreven? De vraag is wie dat deelt met Stef Bos, Youp van ’t Hek en Huub van der Lubbe.
Juist in de soms bittere en tegelijk uiterst kritische reactie op vormen van religie en geloof, die soms langs de rand van het toelaatbare gaan, blijkt hoezeer ook in onze ontkerstende wereld toch altijd weer alles wat met God te maken heeft, mensen bezighoudt. De kritische en soms cynische vragen die van die kant aan ons worden gesteld, zijn de moeite van het overwegen waard. Een wereld van verschil: Jan Luyken of Youp van ’t Hek, dat is zeker. Toch hadden beiden ons dit keer wat te zeggen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 september 2006

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Religie in taal en lied

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 september 2006

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's