Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Discussie over Jericho

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Discussie over Jericho

ARCHEOLOGIE EN HET GEZAG VAN DE SCHRIFT [1]

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De opgravingen in Jericho in de vorige eeuw hebben veel vragen opgeroepen. Het lijkt erop dat de muren allang vóór de tijd van Jozua waren ingestort en dat het volk Israël daarom geen zwaar versterkte stad hoefde in te nemen.

Hoe moet een christen met beide gegevens omgaan? Moeten we het bekende verhaal in Jozua 6 dan anders lezen of kunnen we de opgravingen anders interpreteren? Veel populaire boeken en methoden voor het godsdienstonderwijs kiezen voor een symbolisch lezen.

Opgravingen
De stad Jericho ligt dicht bij de Jordaan, iets ten noordwesten van de Dode Zee. Het oudtestamentische Jericho wordt gewoonlijk gelijkgesteld aan TeIl es-Sultan, een ruïneheuvel enige honderden meters ten noordwesten van de huidige stad Jericho, ongeveer zeven km ten westen van de Jordaan. Het nieuwtestamentische Jericho, met een paleis van Herodes de Grote, ligt twee km noordelijker. TeIl es­-Sultan heeft een oppervlakte van ca. 3,5 hectare en men neemt aan dat Jericho in de tijd van Jozua iets, maar niet veel groter was.
De archeoloog John Garstang deed opgravingen in Jericho in de periode 1930-'36. Hij ontdekte een ingestorte, verbrande stadsmuur, die hij dateerde rond veertienhonderd v.Chr. De buitenmuur ter versteviging van de heuvel was vier tot vijf meter hoog, daarboven stond oorspronkelijk een inmiddels omgevallen bakstenen muur van ongeveer twee meter dik en zes tot acht meter hoog.
Garstang legde ook een stadsgebied bloot. Hij dateerde de ondergang van de stad (bewoningslaag IV) in de tijd van Jozua.

In de jaren 1952-'58 leidde de archeologe Kathleen Kenyon hier opnieuw opgravingen. Zij dateerde de verwoesting van de stadsmuur veel vroeger, in ongeveer 2250 v.Chr. Volgens haar werd de laatste versterkte stad Jericho verwoest door de Egyptenaren bij hun achtervolging van de Hyksos na de verdrijving uit Egypte rond 1550 v.Chr. Zij ging er echter ook vanuit dat diverse malen muren door aardbevingen verwoest werden. Er zijn volgens haar wel bewijzen voor bewoning van een kleine stad Jericho in de veertiende eeuw v.Chr., zoals blijkt uit een bepaald soort aardewerk. Het stadje Jericho in deze tijd was echter zonder muur en dus onbeschermd. De laatste bewoning tijdens de late Bronstijd kan volgens Kenyon gedateerd worden in ca. dertienhonderd. In 1220 v.Chr., de tijd waarin veel geleerden de intocht van Israël dateren, bestond er geen stad Jericho meer. Zij en andere wetenschappers concluderen dan ook dat het verhaal in Jozua 6 over de verwoesting van Jericho niet overeenstemt met de historische gebeurtenissen.

Nieuw onderzoek
De archeoloog Bryant Wood publiceerde in 1990 een artikel met nieuwe inzichten over Jericho. Toen mevrouw Kenyon in 1978 overleed, waren de verslagen over de opgravingen nog niet gereed. Haar conclusies waren dan ook gebaseerd op voorlopige rapporten. Wood onderwierp de later verschenen verslagen aan een nauwkeurig onderzoek en kwam tot de conclusie dat Kenyon terecht de datering van de door Garstang opgegraven muur afwees, maar dat diens datering van het opgegraven deel van Jericho juist was. Kenyon had namelijk vrijwel uitsluitend op grond van het ontbreken van uit Cyprus geïmporteerd, tweekleurig luxe aardewerk, dat kenmerkend is voor de periode van 1550-1400, geconcludeerd dat Jericho in deze tijd onbewoond was en dat de stad dus rond 1550 verwoest moest zijn. Wood merkte op dat het in Jericho ontbrekende aardewerk elders voorkwam in grote steden aan belangrijke handelswegen. Jericho was echter een kleine stad, ver van de belangrijke routes. Kenyon had opgravingen verricht in een arme wijk van de stad en slechts resten van eenvoudige huizen gevonden. Dat is een reden te meer waarom daar geen luxe aardewerk uit Cyprus was. Bovendien baseerde Kenyon haar conclusies op een opgraving die slechts een oppervlakte had van in totaal 60 m2 !
De datering van de verwoesting van Jericho rond 1550 was ook gebaseerd op de hypothese dat de Egyptenaren in die tijd bij hun achtervolging van de Hyksos Jericho verwoestten. Uit Egyptische teksten is echter nooit gebleken dat de Egyptenaren toen verder zijn getrokken dan het zuidwesten van Kanaän. Wood ontdekte verder dat Garstang, die gegraven had in een ander deel van dezelfde laag, een aanzienlijke hoeveelheid van het luxe aardewerk uit Cyprus gevonden had. Een aanwijzing voor het bestaan van een versterkte stad Jericho na 1550 v.Chr. was de vondst in graftombes bij Jericho van Egyptische scarabeeën met de namen erop van farao's. De vondsten betreffen een chronologisch aaneengesloten reeks scarabeeën vanaf de achttiende eeuw tot de eerste helft van de veertiende eeuw v.Chr. De laatste van de reeks is een scarabee met de naam van farao Amenhotep III (1391-1353) erop.

Herzien
Op grond van al deze gegevens moet de uitleg van mevrouw Kenyon herzien worden. Wood bepleit een datering van de intocht, en dus ook de verwoesting van Jericho, rond het jaar veertienhonderd v.Chr.
Vanaf I997 worden er nieuwe opgravingen gedaan in Jericho door Italiaanse geleerden in samenwerking met het Palestijnse departement van oudheden.

Jozua
Veel geleerden nemen aan dat bewoningslaag IV van Jericho uit de tijd van Jozua stamt. Wanneer dit juist is, zijn er opmerkelijke overeenkomsten tussen de gedane vondsten en Jozua 2 tot en met 6. De stad Jericho was blijkbaar omringd door twee muren. Beneden aan de helling is tijdens de Midden Bronstijd een zware vestingmuur van ongehouwen stenen gebouwd. Deze twee meter dikke en vier meter hoge muur bleef ook tijdens de Late Bronstijd in gebruik. Bovenaan de rand van de heuvel bevond zich een muur van bakstenen. Aan de voet daarvan was een plateau waarop huizen stonden.
Rachab woonde in een huis dat op de muur stond, dat wil zeggen: aan de voet van de bovenste stadsmuur, terwijl de achterkant van haar huis tegen de lager gelegen vestingmuur gebouwd was (Joz. 2:5). De daar gebruikte uitdrukking 'in/op de muur' betekent waarschijnlijk: in het stadsgedeelte tussen de twee muren. Hier zullen de armere burgers gewoond hebben. In het noordelijke gedeelte van de stad is zo'n plateau gevonden en hier staat ook een stuk muur nog overeind. Het is goed mogelijk dat daar het huis van Rachab was, ook omdat zij de verkenners naar het Judese gebergte liet gaan (2:6, 22). Aan de buitenrand van de heuvel waarop de stad gebouwd was, bevond zich een lager gelegen vestingmuur van natuursteen. Onderaan die muur werden grote aantallen bakstenen gevonden - afkomstig van de verdwenen stadsmuur - die bijna tot aan de bovenkant van de vestingmuur reikten. Na het gejuich van het volk Israël stortte de stadsmuur in en veel stenen vielen naar beneden over de vestingmuur heen, die op bepaalde plaatsen ook instortte, zodat de Israëlieten naar boven konden klimmen (6:20).
Uit de opgravingen blijkt dat Jericho door een zware brand werd verwoest (vgl. 6:24). Er zijn op de vloeren van opgegraven huizen vaten gevonden met grote hoeveelheden verbrand graan erin. In die tijd was het gebruikelijk een stad in te nemen door haar uit te hongeren door middel van een beleg. In een veroverde stad werd nauwelijks voedsel meer aangetroffen en wat overbleef namen de veroveraars mee.
Het werd de Israëlieten echter verboden iets voor zich zelf mee te nemen uit Jericho (6:7-I8). Dat verklaart waarom er nog veel graan in de verwoeste stad achterbleef. Alleen de metalen voorwerpen waren voor de schat van het huis van de Heere bestemd (6:24).
Dat vele graan wijst erop dat de inname van de stad plaatsvond kort na de graanoogst, die in dat gebied in april valt. Toen de Israëlieten de Jordaan overstaken, was het oogsttijd (3:5). Nadat de Israëlieten het Pascha hadden gevierd met broden van de opbrengst van het land en de oogst overal binnengehaald was, vielen ze Jericho aan (5:I2).

Onzekerheden
Op grond van dit korte overzicht kan duidelijk worden dat er onzekerheden zijn in de archeologische wetenschap. Omdat enige tientallen jaren erop gewezen is dat Jericho niet ingenomen is op de manier die in Jozua 6 staat, hebben theologen vaak een meer symbolische lezing voorgesteld: de strekking van Jozua 6 is Gods hulp bij de inname van het land Kanaän, maar we kunnen geen geloof hechten aan de wonderlijke instorting van de muren. Nieuwe onderzoeken geven echter aanwijzingen voor de juistheid van de beschrijving in Jozua. Daarmee is de echtheid niet 'bewezen'. Het geloof in de Schrift is niet afhankelijk van de wetenschap en gaat daaraan ook vooraf. We moeten op een bescheiden wijze met de archeologie omgaan, maar als we dat doen, valt er soms een verrassend licht op bijbelgedeelten.

M.J. Paul

Voor meer informatie over Jozua zie www.studiebijbel.nl en M.J. Paul, G. v.d. Brink, J.C. Bette (red.), Bijbelcommentaar Jozua - 1 Samuël. Studiebijbel OT, deel 3 (Veenendaal, 2006).

Volgende week deel 2: Discussies over het koninkrijk van David en Salomo.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 februari 2007

De Waarheidsvriend | 22 Pagina's

Discussie over Jericho

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 februari 2007

De Waarheidsvriend | 22 Pagina's