Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Er moest nog iets gebeuren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Er moest nog iets gebeuren

Nadat Hij geleden had, vertoonde Hij Zich levend

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarom is de Heere Jezus niet direct na Zijn opstanding terug naar de hemel gegaan? Terug naar de Vader, Die Hij verheerlijkt heeft door Zijn gehoorzaamheid tot de dood?

De Heere Jezus heeft zoveel moeten doorstaan, zo'n bange strijd gestreden, nu mag Hij toch wel de rust en de vrede van het Vaderhuis binnen? Elke rechtgeaarde zoon zoekt, als hij iets groots gepresteerd heeft, toch eerst zijn vader op om zijn werk te laten zien? De Heere Jezus niet. De evangelist Lukas schrijft, als hij aan zijn tweede boek begint en het eerste nog even kort samenvat: 'Aan Wie Hij ook, nadat Hij geleden had, Zichzelf levend vertoond heeft, met vele gewisse kentekenen, veertig dagen lang, zijnde van hen gezien, en sprekende van de dingen, die het Koninkrijk Gods aangaan.' (Hand. 1:3) Zijn werk op aarde was dus toch nog niet helemaal klaar. Er moest nog iets gebeuren voor Hij bij Vader thuis kon komen. Hij moest Zich eerst nog aan de discipelen en anderen als de Levende vertonen. De verschijningen horen onlosmakelijk bij de afgewentelde steen, de opgerolde doeken en het lege graf.

Wijsheid
Hoe wijs gaat de Heiland in dat 'Zich levend vertonen' toch te werk. Hij, de Goede Herder, Die geslagen is, maar weer opgestaan, kent zijn verstrooide schapen bij name. Daarom verschijnt Hij aan Maria Magdalena het eerst. Zij kan niet langer zonder Hem. Aan de Emmaüsgangers maakt Hij Zich weer heel anders bekend dan in de persoonlijke ontmoeting met Simon Petrus. De ontmoeting met de discipelen zonder, en een week later met Thomas, is van heel andere orde dan de verschijning aan de vijfhonderd broeders, waarvan wij niet veel meer weten dan wat de apostel Paulus de Korinthiërs erover vertelt.
Die verschijningen waren voor de betrokkenen nodig en ze waren een heerlijke ervaring, maar ze zijn ook voor de Kerk van alle eeuwen van enorm belang. Want altijd zijn er mensen geweest, die kritisch vragen: Zou het wel echt gebeurd zijn? Zou dat, wat beschreven wordt als het wonder van de graftuin, geen bedenksel van mensen zijn? Zouden wij die evangeliën niet veel meer symbolisch moeten vertaan?
Het heilsfeit van Jezus' opstanding wordt buiten de kerk afgedaan als de begeerte van de twaalven, die hun liefde tot de Meester verwoord hebben in het getuigenis: 'Hij leeft!' Maar ook binnen de kerk staan er voortdurend mensen op met de bewering: 'In de graftuin gebeurde niets bijzonders. De opstanding van Jezus was niet lichamelijk.'
En dat heus niet alleen in de 2Ie eeuw. Al in de gemeente van Korinthe werd de dwaalleer geloofd dat de Heiland niet echt uit de doden is opgestaan.
Eigenlijk werd die dwaalleer door satan, als een onkruidzaad gestrooid op de akker van Jeruzalem op de allereerste paasdag. Tegenover die leer van de vorst der duisternis stelt Paulus met grote bewogenheid het krachtige licht van het getuigenis van vier evangelisten: In de graftuin gebeurde wel degelijk een wonder! Toen de zon opging op de eerste dag der week triomfeerde Gods licht der waarheid over de nacht van leugen, zonde, hel en dood.

Naar de Schriften
In het indrukwekkende hoofdstuk 15 van de eerste brief aan de gemeente in Korinthe noemt de apostel heel nadrukkelijk twee zaken die de werkelijkheid van het paasevangelie garanderen. Het eerste is: alles wat voor, in en na de graftuin gebeurde is 'naar de Schriften'. Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften. Hij is begraven en ten derde dage opgewekt, 'naar de Schriften'.
Met de 'Schriften' wordt natuurlijk het Oude Testament bedoeld. Daar heeft de eerste gemeente, voordat de evangeliën te boek gesteld waren, genoeg aan gehad om de prediking te funderen. Alles, wat de Heere gedaan heeft, Zijn lijden en Zijn sterven, maar ook Zijn weer opstaan uit de dood, is door de profeten voorzegd. Hem is niets overkomen wat niet in het profetische Woord is voorspeld. Voor de eerste christenen heeft de Bijbel, het Woord Gods aan Israël toevertrouwd, het hoogste gezag. Dat er in onze tijd zo aan de lichamelijkheid van Christus' opstanding getwijfeld wordt, komt alleen maar voort uit de ontkrachting van het Schriftgezag. Wie zich aan het Woord houdt, heeft een rotsvaste basis voor zijn of haar geloof. Aan welke woorden uit de Schrift zou de apostel hier denken?
Ongetwijfeld staat hem Jesaja 53 daarbij helder voor de geest. Geen hoofdstuk uit het Woord laat zo duidelijk horen dat om verzoening te doen het Lam Gods lijden moest, sterven, maar ook weer opstaan: 'En men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld, en Hij is bij de rijke in Zijn dood geweest ( ... ) als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld heeft, zo zal Hij zaad zien, Hij zal de dagen verlengen en het welbehagen des Heeren zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan.'

Alleen Johannes
Ook de psalmen getuigen van het onbegrijpelijke dat Hij, Die geleden heeft, verlost zal worden uit de angst der hel. Lees ze maar: Psalm 16, 21, 22, 69, 110 en vooral 118. De verworpen steen, die de Hoeksteen van Gods bouwwerk geworden is. Hosea spreekt van de derde dag, waarop de Heere de doden zal levend maken. En heeft ook de profetie van Jona niet alle trekken van voorafschaduwing van Jezus' gang door de dood in zich? De Heiland heeft Zelf in Mattheüs 12:40 die geschiedenis op Zich betrokken.
Kortom, heel het Oude Testament is vol van de Levende Borg. Alleen al dit getuigenis moest genoeg zijn voor het algemeen en ontwijfelbaar christelijk geloof. Maar, er is maar één discipel, die daar werkelijk genoeg aan mocht hebben. Hij geloofde in zijn opgestane Heiland, zonder Hem levend gezien te hebben. Dat is Johannes. Hij schrijft in zijn evangelie: 'De andere discipel (dat is hijzelf) ging het graf in (...) en zag het en geloofde. Want zij (de overige discipelen dus, H.H.) wisten nog de Schrift niet, dat hij van de doden moest opstaan.' Alleen Johannes had genoeg aan het Schriftgetuigenis.
Maar omdat wij, net als de Emmaüsgangers, zo traag van hart zijn om te geloven al hetgeen de Schriften van Hem zeggen, heeft de Heere nog iets gegeven ter bevestiging van Zijn nieuwe leven. En dat is dat Hij in de veertig dagen na Pasen vele malen verschenen is.

Is gezien van ...
De wijze Herder zocht al op de Eerste Paasdag verschillende dwalende schapen op: Maria Magdalena, de andere vrouwen, Petrus, de elf discipelen en de twee mannen op weg naar hun huis in Emmaüs. In de daarop volgende 39 dagen heeft Hij nog anderen opgezocht en hen laten zien dat Hij werkelijk opgestaan is. Paulus spreekt over die verschijningen in 1 Korinthe 15 als hij telkens zegt: 'Hij is gezien van ... ' In nieuwere vertalingen staat er dan telkens 'Hij is verschenen aan ... ', maar dat is niet nauwkeurig vertaald. Letterlijk staat er in het Grieks: 'Hij heeft zich laten zien ... ' En dat zegt veel meer dan 'verschenen'. Door hen te laten zien dat Hij nieuw leven ontvangen heeft, maakt Hij ooggetuigen. En met name de discipelen, maar ook de anderen die Hem levend ontmoeten mochten, maakt Hij zo tot Zijn gezanten. Als er iets gebeurd is, dan is het eerste wat de politie vraagt: 'Heeft iemand het gezien?'

Historisch
Door aan de apostelen de opdracht te geven 'Ga dan heen, onderwijst alle volken', zendt Hij betrouwbare getuigen de hele wereld in. Om die reden schrijft Petrus: 'Wij zijn geen kunstig verdichte fabels nagevolgd, als wij u bekend hebben gemaakt de kracht en de toekomst van onze Heere Jezus Christus, maar wij zijn aanschouwers geweest van Zijn majesteit.' Krachtig concludeert Calvijn in zijn uitleg van de eerste brief aan de Korinthiërs: 'Omdat Paulus de wederopstanding van Christus bewijst uit de Schrift en de verschijningen, zo geeft hij daarmee te kennen dat zij niet is geweest allegorisch, maar natuurlijk en waarachtig.' Wij zouden nu zeggen: niet allegorisch, maar historisch! En aan die conclusie verbindt de reformator de, ook voor ons, zeer actuele woorden: 'Omdat de Heere door zoveel ogen en zo dikwijls heeft willen laten betuigen, daardoor moeten wij weten dat het geloof in Zijn opstanding bij ons zoveel te zekerder behoort te zijn.' De Schriften en de ooggetuigen roepen ons toe: 'Geen twijfel mogelijk, de Koning leeft!'

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 april 2007

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Er moest nog iets gebeuren

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 april 2007

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's