De steen is weggeschoven
Gabriël Smit dichtte in de verdrukking
Zijn leven lang zocht dichter-journalist Gabriël Smit (1910-1981) naar de ontmoeting met de nog niet herkende Jezus. Zijn verlangen om Jezus tastbaar te ervaren is te lezen in zijn gedicht Pasen.
Het was mei 1940. Duitse troepen met een overmacht aan oorlogsmaterieel overspoelden ons land. Het verzet van Nederlandse zijde, dapper maar hopeloos, duurde slechts enkele dagen. Wat doe je in zo’n situatie die je overvalt? De reacties van het Nederlandse volk waren velerlei en onderling sterk verschillend: van wanhoop en berusting tot woede en verzetsdrang, de behoefte om gestalte te geven aan de Wilhelmusregels: ‘de tirannie verdrijven/ die mij mijn hart doorwondt’.
In deze omstandigheden bevond zich ook de journalist en dichter Gabriël Smit. Ook hij voelde zich overrompeld. En juist toen, in die fase van wanhoop en behoefte aan verzet, vond hij troost in het ‘Liedboek van Israël’, de Psalmen. Helder kwam hem weer voor de geest hoe zijn vader de psalmen zong.
Opnieuw ontdekte hij hoe diep menselijk en hoezeer van alle tijden de psalmen zijn in hun vertolking van benauwdheid – ‘O God! Heidenen zijn gekomen in Uw erfenis’ – en verlatenheid: ‘Mijn God, mijn God, waarom verlaat Gij mij?’ Opnieuw werd hij getroffen door de vurige gebeden om uitkomst: ‘Twist, Heere, met mijn twisters, strijd met mijn bestrijders.’ Dit alles bracht hem ertoe een begin te maken met een eigen berijming van de psalmen. Hij begon ermee in de eerste oorlogsjaren, ging ermee door toen hij gevangen werd gezet vanwege illegale activiteiten en schreef in de gevangenis noodgedwongen zijn berijmingen op toiletpapier. Het eerste veertigtal werd in de oorlog uitgegeven. Geruime tijd na de oorlog was het hele karwei uiteindelijk geklaard.
Emmaüs
Gabriël Smit is thans als dichter vrijwel vergeten. Echter, tijdens en na de oorlog genoot hij met zijn poëzie royale bekendheid. Dat kwam vooral door zijn psalmberijming die na diverse voorstadia resulteerde in de uitgave De Psalmen. Maar hij heeft daarnaast een groot aantal andere verzen geschreven, waaronder vele christelijke. Enkele daarvan, gericht op Pasen, haal ik hier naar voren.
Smit was een zoeker. Van huis uit was hij oud-katholiek, daarna rooms-katholiek (vooral uit esthetische motieven, de liturgie en de nadruk op het visuele) en vervolgens een christen zonder kerk. Tegen Wim Hazeu, die indertijd bij de NCRV literaire programma’s verzorgde, zei hij eens: ‘Als ik op het ogenblik naar een kerk ga, dan ga ik naar de Gereformeerde Kerk.’
Hij werkte zowel aan protestantse als aan rooms-katholieke tijdschriften mee. Wat de belijdenis betreft had hij genoeg aan de apostolische geloofsbelijdenis, die hij vrij berijmde in zijn cyclus ‘Ik geloof ’. Aan een kerkelijke organisatie had hij geen behoefte.
Zijn hele leven is hij op zoek geweest naar de ontmoeting met de ‘nog niet herkende’ Jezus. Vandaar zijn voorkeur voor het Emmaüsmotief, verwijzend naar de Emmausgangers die de Opgestane (nog) niet herkennen, hoewel Hij dichtbij hen is en het brood breekt. De betekenis van de opstanding van Christus heeft hij in vele verzen vertolkt.
Pasen
In het gedicht ‘Pasen’ staat het open graf centraal: ‘De steen is weggeschoven.’ Maar Jezus is niet meer op deze aarde: Hij is terug naar de Vader. De dichter zou Hem willen aanraken, maar dat is niet mogelijk. Aarde en hemel staan zo scherp tegenover elkaar. De mens op aarde moet leven zonder de concrete, lichamelijke aanwezigheid van Jezus: Zijn lichaam is hier niet meer, in tegenstelling tot de mens die met zijn lichaam op deze aarde leeft, een lichaam dat ‘nog eerst in een graf ’ moet terechtkomen, tot de opstanding der doden.
PASEN
De steen is weggeschoven,
Gij zijt een hovenier,
bloeiende bloemen geloven U,
meidoorn en vlier.
Zij zijn Uw voorzichtigste handen,
Uw laatste dialoog,
hun fluisterende branden
vonkt recht met U omhoog.
Ik mag niet meer aan U raken,
Gij gaat naar Uw Vader toe,
ik mag U niet droevig maken,
het is nu mooi genoeg.
O Jezus, was gebleven,
Uw lichaam is zo ver af,
ik moet in het mijne leven
en dat moet nog eerst in een graf.
Het is niet in zijn geheel een sterk gedicht – zwak vind ik de regel ‘het is nu mooi genoeg’ –, maar de behoefte om Jezus tastbaar te ervaren in het hier en nu is zeker treffend beschreven. De dichter verbindt het graf van Jezus met het graf dat ieder mens wacht. Christus is heengegaan, de mens moet nog door dood en graf heen. In feite gaat het om de polariteit van aards en hemels.
Nieuw lied
De aansporende formulering ‘Zingt de Heere een nieuw lied’ komen we diverse malen in de psalmen tegen. Ook in de begintijd van de Reformatie treffen we herhaaldelijk liederen aan met deze bijbelse formulering of met variaties ervan, bijvoorbeeld in het zestiende-eeuwse martelaarslied dat begint met de regel: ‘Nu heffen wij een nieuw lied aan.’
In diezelfde lijn staat het gedicht ‘Cantate’ van Gabriël Smit, vooral het begin: ‘Zingen wil ik U, zingen, / een nieuw lied, [...]’. Bij het woord ‘cantate’ – afkomstig van het Latijnse cantare, dat zingen betekent – denken we bij uitstek aan een muziekstuk met solozang, instrumenten en koor, zoals die bij Bach. Maar bij de rooms-katholieken is – of was – het daarnaast de naam voor de vierde zondag na Pasen.
CANTATE
Zingen wil ik U, zingen,
een nieuw lied,
ik wil duizendmaal adem,
ik wil een kathedraal binnen
mijn ogen, aan mijn wimpers
tranen van ogenblikkelijk heil,
een zielsdiep woord
in een gehemelte van beginnen.
O God, wat wil ik,
ik wil Uw eigenste lichtlicht
hier laten opspringen,
bliksem tussen mijn vingers,
vleugelvuur op mijn lippen,
maar ik blijf altijd ik.
Mijn zingen, zo beseft de dichter, schiet tekort. Mijn adem is niet toereikend. Ik kan niet buiten mijzelf treden, ik kan mijn mens-zijn niet afleggen. Ik kom tekort in mijn lofprijzing van God. In de slotregel is dit scherp en markant geformuleerd: ‘ik blijf altijd ik’.
Koraal
In het gedicht ‘Pasen’ verwoordde de dichter het verlangen naar de concrete, tastbare aanwezigheid van de opgestane Heiland. Een onvervulbaar verlangen uiteraard. In het paasgedicht ‘Koraal’ overheerst een andere toon. De titel kan psalm of gezang betekenen, maar ongetwijfeld speelt ook mee de betekenis: liturgisch kerkgezang in het gregoriaans. Ook hier weer, net als in ‘Pasen’, het open graf. En ook weer het besef dat Christus niet meer in levenden lijve aanwezig is: ‘U bent er niet’. Maar het gedicht eindigt niet in mineur. De opstanding van Christus is een teken van genade. Zijn opstanding zet zich als het ware voort in de geestelijke opstanding van de gelovige.
KORAAL
O Heiland van mijn leven,
ik zie Uw open graf,
zie hoge bomen beven,
een lichtstil ochtendpad
en vrouwen schuw bewegen
waar eerst een engel trad.
Mag ik U daar begroeten,
verbijsterd, bang als zij,
schaduw en witte doeken,
het sterven ver voorbij,
harts ademloos ontmoeten
met een herboren mei?
Ik kom U langzaam nader.
U bent er niet, maar toch:
op alle dingen amen,
eeuwige morgenzon.
Een lichaam van genade
staat in mijn leden op.
Het is een gedicht met prachtige regels, zoals ‘het sterven ver voorbij’. Ook prachtig van klank door fraaie en functionele alliteraties en assonances, zoals in ‘hoge bomen beven’.
Maar het slot is poëtisch het sterkst. De vervulling met Gods genade omschrijft de dichter in prachtige, beeldrijke taal, waarin de opstanding van Jezus Christus mee resoneert:
Een lichaam van genade staat in mijn leden op. Het sleutelwoord en kernwoord is: genade. Sola gratia!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 april 2009
De Waarheidsvriend | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 april 2009
De Waarheidsvriend | 24 Pagina's