Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit- en dus afgeschreven?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit- en dus afgeschreven?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onlangs liet de redactie van Opbouw, opinieblad voor de Nederlands Gereformeerde Kerken, een themanummer het licht zien met als titel Weg van God? (9 oktober). Een aflevering die opvalt door een eerlijke introspectie over kerkverlating in eigen kring, maar ook door soms ontroerende bijdragen van ouders van wie een kind of kinderen de kerk en daarmee het geloof in God loslieten. Ad de Boer analyseert de statistieken met het oog op zijn eigen kerk en concludeert: sinds 1984 is een op de tien kerkleden buitenkerkelijk geworden.
In elke kerkelijke gemeente en gemeenschap zal de pijn herkend worden die in deze najaarsspecial zo aangrijpend wordt vertolkt. Soms stel je aan je kind de vraag: betekent het feit dat je de kerk hebt losgelaten nu ook dat God helemaal uit je leven verdwenen is? Ik citeer uit Opbouw een fragment waar boven staat: ‘Is kerkverlating ook Godverlating?’

Het voorgaande artikel bevat cijfers over ontkerkelijking en kerkverlating, terwijl deze special gaat over kerkleden die hun geloof kwijtraken. Daarom is de vraag relevant: wat zeggen die ontkerkelijkingscijfers over geloof of ongeloof ? Zijn de kerkverlaters allemaal ongelovig geworden? Betekent hun vertrek uit de kerk per definitie dat ze, vroeger of later, ook God zijn kwijtgeraakt? Zijn alle buitenkerkelijken atheïsten, blinde heidenen?
Nee, dat zijn ze niet, blijkt uit het SCP-onderzoek. Onder degenen die zich buitenkerkelijk noemen, zijn er heel wat die wel degelijk in God (inclusief de twijfelaars 38%), een hogere macht (29%), een leven na dit leven (37%), de hemel (25%) of in het bestaan van wonderen (31%) geloven: zelfs in grotere aantallen dan in het verleden. Dat beeld geldt voor buitenkerkelijken van de tweede generatie (geboren en getogen buiten de kerk: in het verre land van Lucas 15 zogezegd) en er is geen reden aan te nemen dat het voor degenen die zelf de kerk hebben verlaten of uit de kerk zijn uitgeschreven – buitenkerkelijken van de eerste generatie – anders ligt. Juist die verloren zonen en dochters hebben herinneringen aan het huis van de Vader.
Kerkverlating staat dus blijkens onderzoek niet gelijk aan ongelovig worden. Maar dat onderzoek laat ook zien dat buitenkerkelijken, voor zover ze in iets bovennatuurlijks geloven, er een geheel eigen invulling aan geven. Het zijn vooral de zachte kanten van het geloof waarmee ze nog iets hebben: de hemel, wonderen, een leven na dit leven: ‘religie light’ noemt godsdienstsocioloog Hijme Stoffels dat. De invulling is er vaak één van eigen maaksel: de hemel is het bruine café van waaruit André Hazes naar zijn fans kijkt, wonderen worden paranormaal ingekleurd en voortbestaan na de dood doe je gereïncarneerd in een volgend leven. Veel buitenkerkelijke gelovigen knippen en plakken in hun spirituele zoektocht hun eigen geloof bij elkaar. Niet voor niets betitelt het SCP-rapport uit 2006 de religieus gestemde buitenkerkelijke als een ‘levensbeschouwelijke omnivoor’: een religieuze alleseter maar in zijn of haar geloof is voor God als de Schepper van hemel en aarde, onze Vader, zelden plaats. En evenmin voor zijn Zoon, Jezus Christus die stierf voor onze zonden, die de enige weg naar God is en die het als Heer in ons leven te zeggen wil hebben. Net zo min als voor de Bijbel, Gods Woord als bron en norm voor het leven en voor Gods Geest, die ons tot geloof brengt en ons leven vernieuwt.
Zo bezien staat kerkverlating vaak wel degelijk voor Godverlating: voor het kwijtraken of loslaten van de God van de Bijbel.
Dat beeld uit onderzoeken en uit de media sluit aan bij de ervaringen in plaatselijke gemeenten. Aan de kerken zijn slechts kale cijfers gevraagd – zoveel onttrokken, zoveel afgesneden of afgevoerd – niet de verhalen en motieven erachter. Maar wie als predikant of ouderling of anderszins betrokken is geweest bij onttrekkingen van kerkleden of bij het uitschrijven uit de kerkelijke registers, weet dat in veel gevallen kerkverlating en Godverlating samenvallen of in elk geval samenhangen. En dat het daarbij meestal gaat om mensen die de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, in wiens naam ze zijn gedoopt, naar of over de rand van hun leven hebben geschoven.


De conclusie is scherp maar in de meeste gevallen wel reëel. Geloven in je eentje is bijna altijd een illusie.
Ouders verzuchten vaak ten einde raad: wat hebben we verkeerd gedaan? Waarom is onze opvoeding niet overgekomen? We kunnen alleen nog maar voor ze bidden.
Daar klinkt berusting in door. Maar ook het onmachtige besef: wij hebben het niet gered, maar er is er Een bij wie alle macht is. Ik herinner me ds. G. Boer in een preek eens het verhaal te hebben horen vertellen van een Schotse predikant die op een dag de luiken van zijn pastorie sloot. En op de vraag van gemeenteleden wie er overleden was, zei hij: ‘Die en die hebben God verlaten. We hebben kennelijk niet genoeg gebeden. Daarom ben ik in de rouw.’ In het hier geciteerde blad Opbouw staat een gedicht van Kees van Baardewijk waar boven staat:

‘Ontferm u, Heer’.

Elk jaar weer hoor je nieuwe namen noemen,
Zie je gezichten, verwachtingsvol en blij;
ik ben jaloers, ik kan het niet verbloemen,
die naar óns heet, was er opnieuw niet bij.

En vroeger… puur en aanstekelijk heeft ze geloofd,
ze praatte over Hem, de goede Herder,
maar later was het vuur volkomen uitgedoofd,
en ze gleed van Hem weg, steeds verder.

Ze is de Heer kwijt en het schijnt haar niet te raken.
Om haar niet te verliezen weet je dat je zwijgen moet,
maar in de nacht lig je te peinzen en te waken,
en niemand kent de pijn die diep van binnen woedt.

Daar staan ze, vooraan in de kerk, een hele rij,
en iedereen hoor je het jawoord geven.
Maar die wij lieten dopen, is er weer niet bij,
wat moeilijk om dit steeds weer te beleven.

Ach, Heer, laat zij zich alstublieft gewonnen geven,
en als ze onwillig is en wie weet misschien verward,
ontferm U dan, draag haar met uw beschermende handen
tot aan uw grote en liefdevolle hart.

Opvoeders weten het: opvoeden, dat doe je er niet zomaar even tussendoor. Zeker niet als je kinderen de kritische fase van hun leven hebben bereikt. Hoe en wanneer doe je het goed? In het oktobernummer van Ambtelijk Contact , maandblad voor ambtsdragers in de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, schrijft ds. C.C. den Hertog een artikel over het uitgaansgedrag van onze jongeren. Al verschillende generaties is de invulling van de zaterdagavond een heet hangijzer.

Een vraag die door ouders nog wel eens gesteld wordt aan hun kinderen die willen uitgaan, is: ‘Kun je de Here Jezus daar ontmoeten? Dan mag je erheen.’ Een goede vraag , lijkt me: het leven wordt ermee gesteld in het perspectief van de komst van Jezus Christus die wij verwachten. Maar toch zie ik een aantal gevaren bij het stellen van deze vraag.
Ten eerste is het een vraag die meestal niet echt als vraag bedoeld is. Het antwoord is geïmpliceerd en luidt: nee, je kunt de Here Jezus daar niet ontmoeten.
We moeten niet gering denken over het effect daarvan op jongeren. Hun conclusie zal (onbewust) zijn: het leven met de Here is een leven zonder feest, het is alleen maar ernstig. Er is geen positieve verhouding denkbaar tussen het plezier dat ik met mijn – vaak ook kerkelijke – vrienden maak en het leven met Christus.
Vervolgens kun je je afvragen of we met deze vraag niet een signaal geven dat zich moeizaam verhoudt tot wat de kern van het evangelie is, namelijk dat wij door het geloof behouden worden, zonder de werken der wet. Wekt de vraag immers niet de indruk dat in de ontmoeting met de Here Jezus de ‘werken’ van doorslaggevend belang zijn? Begrijp me goed: ik wil niet beweren dat alles maar kan, omdat we immers toch door het geloof behouden worden. Maar ik constateer in de ontmoeting met jongeren regelmatig dat de Tien Geboden in hun beleving bepalend zijn voor de vraag of iemand zal delen in het heil. En ik vergeet niet licht de catechisant die verzuchtte: ik wou dat God een soort puntensysteem hanteerde, zodat je weet waar je aan toe bent. Die manier van denken wordt in elk geval niet krachtig bestreden met het stellen van deze vraag.
Ten derde moet je concluderen dat de vraag weinig heeft van een echt zoeken van gesprek met het kind. De vraag is zó massief, dat de jongere natuurlijk niet kan wisselen; mokkend besluit hij zijn vrienden te melden dat hij van zijn ouders niet mee mag – of hij gaat toch. Maar in beide gevallen is er geen gesprek geweest – en dat is erg.
En ten slotte vrees ik dat de vraag vaak – in elk geval voor het besef van de jongere – vanuit het niets gesteld wordt. Is het een vraag die het hele gezinsleven beheerst of wordt hij nu ineens gesteld om het uitgaan te verbieden? Met andere woorden: leven de ouders óók werkelijk vanuit die vraag? Kunnen wij bij de kar met weekendboodschappen Jezus ontmoeten? En hoe zit dat met ma als zij met vriendinnen spreekt over gemeenteleden, over de dominee, en wat is het signaal dat jongeren krijgen als ze zien dat hun vader helemaal op kan gaan in zijn werk, de nieuwste snufjes op het gebied van … (vul maar in). Kort gesteld: zien onze jongeren bij hun ouders – en meer algemeen bij de ouderen in de gemeente – een leven dat gesteld is onder de troost en de tucht van de komst van Jezus Christus die wij verwachten? Of zien ze een leven waarin het – net als overal – draait om carrière, geld verdienen, vakanties houden, mopperen op de baas – met dit verschil dat er een aantal zaken is waarvan geldt: dat doen wij niet – zónder dat dit echt verankerd ligt in een diepere oriëntatie die ook eigen is gemaakt?

Terecht merkt ds. Den Hertog nog op dat wie de vraag ‘Kun je daar de Heere Jezus ontmoeten?’ aan een jongere stelt, die dient zichzelf ook steeds af te vragen of hij zelf bij al zijn bezigheden ook de Heere kan ontmoeten. ‘Wie het eigen leven onder deze tucht heeft staan kan met recht de vraag stellen. Anders kan hij maar beter zwijgen.’

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 november 2009

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Uit- en dus afgeschreven?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 november 2009

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's