Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Protest tegen Kerst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Protest tegen Kerst

Dichters keren zich tegen glitter en geflonker

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kerst is zonder twijfel het christelijke feest dat het uitbundigst gevierd wordt. Misschien nog wel meer buiten dan binnen de kerk. Ook wie van het christelijke geloof is weggegroeid, wil wel wat gezelligheid in die donkere tijd aan het eind van het jaar.

Dat Kerst het herdenkingsfeest is van een Kind dat in armzalige omstandigheden werd geboren en de weg ging van kribbe naar kruis, is dan ver weg. En even ver weg kan het besef zijn dat dat Kind de Redder is der wereld – we leven immers in het hier en nu?
Verschillende dichters tekenen in hun gedichten protest aan tegen Kerst. Beter gezegd: tegen de wijze waarop het Kerstfeest door zovelen gevierd en beleefd wordt. Protest tegen de verregaande vercommercialisering, de romantiek en de sfeer. Of tegen de wijze waarop velen in onze welvaartsstaat omgaan met schrijnend onrecht, met honger en geweld. Dat protestkarakter is vaak al af te lezen uit titels als ‘Protest tegen Kerstfeest’ en ‘Verlos ons van die sfeer’.

Romantiek en sfeer
In diverse moderne kerstgedichten klinkt een fel protest door tegen de wereld van de glitter, het lichtgeflonker, de kerstgans en de kaarsjes, de romantiek rond het tere en kleine Kindje in de kribbe. Zo schreef de dichteres Eveleen Castelyn (1928-2004) onder meer de volgende regels:

in december is Jezus weer geboren
en men heeft Hem gewikkeld in geschenkpapier
en Hem nedergelegd in de supermarkt.


De aanklacht is scherp: Jezus is geannexeerd door de commercie.

De dichteres Coosje van Kampen vertolkt hetzelfde in haar gedicht ‘Verlos ons van die sfeer’. Ze komt op voor de wezenlijke kern van het Kerstfeest. Scherp stelt ze tegenover elkaar wat Kerst níet en wat wél is.

Verlos ons van die sfeer

De wereld viert haar kerstfeest weer ...
Haar feest van romantiek en sfeer ...
Men schaart zich om de kerstboom heen
en zingt van ’t lieve kindje kleen
of van de engelen die zacht
door ’t luchtruim zweven in de nacht.

De wereld viert haar kerstfeest weer ...
met kerstgans, kaarsjes en zo meer ...
Men prijst het kind dat vrede biedt
maar kent de ware Christus niet.
En ondanks alle lichtgeflonker
blijven de harten leeg en donker.

O heilig Kind, om onze zonden
werd Gij in windselen gewonden ...
Om onze schuld, om onze val
werd Gij geboren in een stal,
En bij uw schamele krib weleer
vond men geen romantiek en sfeer.

Uw leven was een bange wee ...
Door ’t bitterst lijden bracht Gij vree
voor hen die luisteren naar uw stem:
die niet slechts gaan naar Bethlehem
maar door het licht van uw genâ
U volgen, ook naar Golgotha.

In het wereldse Kerstfeest vol romantiek en sfeer is verdwenen wat de diepste betekenis van Christus’ geboorte is: O heilig Kind, om onze zonden werd Gij in windselen gewonden ... Het gedicht is gebouwd op de scherpe tegenstelling tussen Kerst in wereldse en in bijbelse zin: de eerste twee strofen staan tegenover de laatste twee. Het protest van de dichteres is bedoeld om te benadrukken dat Jezus niet geboren werd in een romantische omgeving, maar in armzalige omstandigheden. Zij die luisteren naar Zijn stem, beseffen dat Hij de weg moest gaan van Bethlehem naar Golgotha.

Wijzen van het Westen
Een fel protest treffen we ook aan in het gedicht ‘Modern Kerstfeest’ van Nel Benschop (1918-2005), dat opgenomen is in haar bundel Een vlinder van God. We kennen haar als de dichteres van vele pastorale verzen, niet zozeer geschreven met literaire ambitie, maar vooral bedoeld om troost en warmte te bieden in bijbelse zin. In ‘Modern Kerstfeest’ slaat ze een kritische toon aan: wij mensen uit het Westen koesteren ons in onze welvaart, maar zijn weg gegroeid van het oude kerstverhaal. De beginregels luiden:

Vanuit de diepte van mijn welvaartsstaat
roep ik tot U, tot Gij U vinden laat.
Want ik heb alles wat mijn hart begeert,
alleen ’t geloven heb ik afgeleerd.

De zinspeling op Psalm 130:1 is duidelijk – ‘Uit de diepten roep ik tot U, o Heere!’ – maar de diepe nood van de psalmdichter heeft hier een andere lading gekregen: het is de diepte van de welvaartsstaat. De welvaart maakt ons westerlingen tot ‘kinderen van een harde, koude tijd’, zonder de warmte van het hart, zonder geloof: materieel rijk, maar geestelijk arm.

De inmiddels hoogbejaarde dichteres Inge Lievaart, geboren in 1917 te Oosterend op Texel, slaat dezelfde akkoorden aan. Ze noemt ons westerlingen de ‘wijzen uit het westen’, die door de reclame worden aangespoord om extra in te slaan voor een ‘welvoorziene tafel’, die zo een scherpe tegenstelling vormen met de wijzen uit het Oosten die het Kind zochten en vonden.

Geen ster te zien

Geen ster te zien, slechts neonlichten van reclame
zetten de wijzen van het westen aan
vanwege ’t Kerstkind extra in te slaan
en zich een welvoorziene tafel niet te schamen.

Geen ster te zien, maar wijs of niet, zij die zich schamen
Tasten de weg terug naar Kind en stal.
Stal staat voor wereld en is overal,
Ontdekken zij, en daar is Hij, mens met ons samen.

Zij die zich ‘schamen’, zich schuldig voelen, volgen wel de weg van de wijzen uit het Oosten en ‘tasten de weg terug naar Kind en stal’.

Uitzien naar Kerst
Je kunt ook in onze tijd, die vol is van het moderne levensgevoel, op een andere manier uitzien naar advent en Kerst. Niet opgaan in de romantiek maar verlangen naar het wezenlijke ervan, vanuit het besef dat we leven in een wereld die, net als de dagen en nachten aan het eind van het jaar, koud is en schraal en waarin liefde vaak ver te zoeken is. Verlangen in ons koude bestaan naar het Licht dat van boven komt en de duisternis binnenin ons kan verdrijven.

De dichter Jan Groenleer – in het dagelijks leven christelijk-gereformeerd predikant in Leiden – verwoordt dit op prachtige wijze in zijn gedicht ‘Tussen voleinding en advent’. Hij doet dit met weinig woorden en uiterst korte regels, maar elk woord heeft diepte.

Tussen voleinding en advent

nu de nachten langer worden
kouder schraler
nu de dagen schraler worden

de mensen tasten
naar wat liefde is
snakken wij
naar een woord van U
een open deur
waardoor Gij binnenkomt

turen wij
naar de dag van morgen

de dag van morgen
ach wanneer

breek bij ons in
o God
die liefde zijt
en zaai in ons uw licht

Dit gedicht is vergeleken met de vorige het meest literair. De dichter doet meer met taal en geeft zijn gedicht meer diepgang. Hij maakt gebruik van klankovereenkomst om woorden aan elkaar te koppelen: de a-klank in ‘nachten’ en ‘langer’ en de aa-klank in ‘dagen’ en ‘schraler’. De woorden hebben ook meer dan eens een dubbele betekenis. Zo slaan koud en schraal niet alleen op de dagen en nachten van de donkere adventstijd, ze hebben een diepere laag: ze vormen een beeld voor het leven als geheel, waarin echte warmte ontbreekt, het leven in onze moderne westerse wereld.
De kerngedachte die de dichter doorgeeft, is: de warmte die wij mensen nodig hebben, komt niet uit ons voort maar moet komen van de andere kant: ‘breek bij ons in/ o God’. Andere kernwoorden zijn dan ook: tasten, snakken en turen. In ons tastende en zoekende leven hebben we één ding boven alles nodig: Licht. Dat is dan ook is het allerlaatste woord in het gedicht.
Niet het kunstlicht dat wij creëren, maar het Licht van God. En met dat Licht, God Zelf, zijn weer andere kernwoorden verbonden: binnenkomen, inbreken en zaaien.
Prachtig is ook de verwerking van enkele bekende bijbelteksten en psalmregels. Het woord licht roept als vanzelf de beginpassage op van het Johannesevangelie: ‘In Hem was het leven en het leven was het licht der mensen.’ Bijbelteksten als die in Psalm 97:11 – ‘Het licht is voor den rechtvaardige gezaaid [...].’ – resoneren ongetwijfeld mee in de slotregel: ‘en zaai in ons uw licht’. En in de voorlaatste strofe herkennen we een ondubbelzinnige verwijzing naar het derde couplet van psalm 130 (Oude berijming): 'Mijn ziel, vol angst en zorgen, Wacht sterker op den Heer, Dan wachters op den morgen: Den morgen, ach, wanneer?'

Omdat de titel van het gedicht behalve advent ook het woord voleinding bevat, krijgt het woord morgen nog een extra dimensie. Bij ‘voleinding’ denken we immers aan de woorden van Jezus Zelf: ‘de voleinding der wereld’ (Matth. 28:20). Zo bezien doemt achter het uitzien naar advent een uitzien op naar de ‘grote morgen’, de voleinding der tijden, de jongste dag.
Met weinig woorden veel zeggen: dat doet Jan Groenleer met dit gedicht. Op deze wijze kan een christelijk gedicht opgetild worden naar een hoger niveau, een niveau dat we literair noemen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 december 2009

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Protest tegen Kerst

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 december 2009

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's