Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De weg van het dwalen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De weg van het dwalen

Cultuur van verblinding [2]

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In onze tijd zien we mensen langzaam in een geestelijke mist verdwijnen, waar ze niet meer te bereiken zijn. Dit post-christelijke ongeloof is erger dan de blindheid van de echte heidenen. Het is harder dan het ongeloof van een cultuur die nog nooit van God heeft geweten.

A ls ik over deze cultuur van verblinding nadenk, doe ik dat aan de hand van drie preken van de oudtestamenticus en man van de kerk, Gerhard von Rad. Deze lutherse predikant, universiteitshoogleraar en oudtestamenticus leefde van 1901 tot 1971 in Duitsland. De drie gekozen preken dateren uit de jaren ’60 en gaan over drie teksten uit Jesaja. De bijbelse theologie van de profeten komt erin mee. Ik lees er aspecten in die ik richtinggevend vind.

Een eerste preek van Von Rad gaat over ‘de verblinding’, over Jesaja 29:9-16, en dan met name vers 10- 11: ‘Want de HEERE heeft over u uitgegoten een geest van diepe slaap. Gesloten heeft Hij uw ogen; de profeten, en uw hoofden, de

zieners, heeft Hij omhuld. Daarom is voor u het visioen van dit alles geworden als de woorden van een verzegeld boek. Men geeft het aan iemand die lezen kan en zegt: Lees dit eens! Maar hij zegt: Dat kan ik niet, het is verzegeld.’

Van God geweten

‘Ja, u hebt het goed gehoord’, zegt Von Rad, ‘de profeet spreekt er niet over dat de mensen helaas zo verblind zijn geraakt, nee het gaat erover dat God hen in de waan en de verblinding buitenstoot. Het gaat er hier niet over dat de mensen helaas religieuze slaapmutsen zijn geworden, het gaat erover dat God over hen een geest van diepe slaap heeft uitgestort.’ ‘Het is voor ons en voor Jesaja zelf een spreuk waardoor de schrik je om het hart slaat. Maar tussen God en mens gaat het dus ook om zulke dingen, dit is ook, om het zo te zeggen, de inzet waarom gespeeld wordt.’

Von Rad bespreekt dan de context waarin dit aan de orde was. Jesaja spreekt tot hen, zegt hij, die eens van God geweten hebben, die zich ooit aan Zijn leiding hebben toevertrouwd. Nu spreken ze nog steeds van Hem, maar hun hart is verre van Hem. En tot hen zegt Jesaja: God is wel degelijk onder jullie aanwezig, Hij handelt ook met jullie, namelijk in jullie niet-verstaan.

Naar oude goden

Aan het einde van de preek past Von Rad dit navrant toe op de mensen in zijn eigen context, net na het midden van de twintigste eeuw. Hij gebruikt een citaat van Goethe om die situatie om hem heen te typeren, een zin uit het gedicht ‘De bruid van Korinthe’. Als het begint te vonken, als het as begint te gloeien dan ‘eilen wir den alten Göttern zu’, spoeden we ons naar de oude goden. Het gaat over een jong liefdespaar dat zich na een periode van geloven in de Christus zich daar weer van losmaakt, ‘los van het knechtschap van dit duistere geloof, terug naar de vrijheid en het licht van de oude goden’.

Zo denken de mensen dat het gaat, zegt Von Rad. Ze denken dat ze zelf tot iets kunnen besluiten. Maar kan dat wel? Niet alleen omdat een mens omgeven is door machten, maar ook vanwege de verschijning van Jezus Christus.

Dan volgen beklemmende woorden van Von Rad: Staat die terugkeer tot de oude goden werkelijk open? Wie zich eenmaal aan de Heere Jezus heeft toevertrouwd, zegt hij, ‘die blijft getekend, hij heeft een grens overschreden, hij heeft een kring betreden die hem nooit meer loslaat.’

‘Je kunt dan alleen nog maar naar voren, nooit meer terug. Maar wat is naar voren? Als het niet de weg van Advent is, de weg van het wachten op de Heere, dan kan het ook de weg zijn van het dwalen, van een door God gewerkte duisternis, een duisternis die erger is dan de blindheid van de echte heidenen die hun goden nog ongestoord dienen. Het kenmerk van deze blindheid is het totale onvermogen welke openbaring dan ook te vernemen.’

Harder, nihilistischer

Kijk, daar is de onaanraakbaarheid benoemd die ik steeds tegenkom, het totale onvermogen om nog ‘enige openbaring te vernemen’. En als je voor deze mens preken mag, dan voelt dat dus ook als ‘in het luchtledige spreken’. Daarom, zegt Von Rad, is het dwaas om te spreken over een nieuw heidendom, ‘want de blindheid van hen die ooit van God geweten hebben is iets anders als de blindheid van de heiden die dat nog nooit heeft gehad’.

En, zo voeg ik toe, het ongeloof van een post-christelijke samenleving is geestelijk anders van aard, ik denk harder, nihilistischer, dan het ongeloof van een cultuur waarin dat nog amper gebeurd is. Moeten we ons als kerk en predikanten dus niet toerusten om in deze specifieke situatie kerk te zijn? Dat zou wel eens een zeer toegepaste theologie, prediking, maar ook een zeer toegepast geestelijk instrumentarium kunnen vereisen.

Niet solidariteit zoeken

Het valt mij op dat Von Rad in het begin van de preek gelijk ingrijpt. Hij zegt tegen de hoorder, voornamelijk theologen: ‘Kijk uit, nu niet gelijk de solidariteit zoeken met hen voor wie deze waarheid van God toegesloten is. Natuurlijk, er is niets tegen een diepe solidariteit met het bedroefde leger van vertwijfelden. Daar schort het zelfs vaak aan in de kerk. Zeker. Maar we verstaan het profetenwoord verkeerd als wij hierin iets horen van de zwaarmoedigheid van hen die hier van de waarheid uitgesloten worden. Jesaja zelf denkt er niet aan zich te rekenen tot deze dwalenden, slapenden, op hun voeten tollenden. Hijzelf staat onder een waarheid die hem zonneklaar is geworden, juist deze schrille waarheid heeft hem de horizon geopend.’

Zieners

Dat is een fascinerend advies. Als je ‘ziet’, als je binnen bent, als je naderbij getrokken bent bij het geheim, dan moet je niet doen alsof je niet-ziet, alsof je buiten staat, alsof het geheim je vreemd is. Van eminent belang is dat er ‘zieners’ zijn, dat er mensen door God verlicht zijn voor wie het boek niet verzegeld is, zoals Jesaja. Het gaat hier uiteraard niet om arrogantie en jezelf verheffen, het gaat hier over lijfsbehoud. In dit tijdperk van verblinding is het Gods genade dat Hij nog steeds mensen onder die verblinding vandaan lostrekt, en het is juist hun roeping om te zeggen wat ze zien.

Intuïtief zeg ik: dat geeft een heel ander identiteitsbesef aan een gelovige en een predikant in deze tijd. Ik maak dus nog steeds mee dat ik preek en het niet-zien en de verblinding van allerlei mensen zie, en dat blijft me imponeren. Maar ik weet nu zowel de genade van dat ik daar nog mag staan, op die kansel, en van binnenuit mag spreken van Gods geheimenissen, en het helpt mij ook om hen wier ogen ik zie afdwalen te begrijpen, om hen niet af te schrijven, om niet boos of cynisch te worden, maar om te begrijpen dat ik hier ook te maken met de intense spanning tussen zien en verblind-zijn en dat het aan mij is te vechten om het ‘gezicht’ vast te houden.

Het lijkt mij dat we gezamenlijk zoeken moeten naar welk instrumentarium ons ter beschikking staat om te moeten spreken voor geestelijk gevangen mensen, voor hen die, beginnend of vergevorderd, gekoloniseerd zijn door machten van deze eeuw.

Geestelijk van aard

Het verbaast mij wat dit betreft niet dat in onze jaren iets van mystagogie opkomt, het inwijden in het geheim. Gebeurt dat niet vanuit een vergelijkbare ervaring van niet-zien en daarom een instrumentarium willen ontwikkelen om te leren zien? Ik lees dat met veel interesse. Ik denk ook: steeds meer zie ik in dat de grens tussen ‘zien’ en ‘nietzien’ geestelijk van aard is. Dus niet vooral op kennis berustend, emotioneel, sociologisch of karakterologisch, hoewel dat allemaal meespeelt, maar in essentie is die grens geestelijk.

Is het dan niet de tijd dat wij met elkaar dieper doordenken over wat de geestelijke weg is die wij kunnen wijzen om mensen die in deze cultuur van verblinding leven, te begeleiden op de weg van het ‘leren zien’. Wij die staan in een tradite van verbond, verkiezing en bevinding, zouden we niet op een volledig eigentijdse, nieuwe manier de noties van inwijding, zoals wij in onze traditie hebben leren verstaan, opnieuw moeten ontsluiten voor geseculariseerde en nihilistische mensen? (

Ons instrumentarium is misschien vooral verdedigend, apologetisch, en iets van het hoofd, alsook pastoraal en antropologisch of mensgericht van aard. Dus we voeren redenen aan om te ‘zien’ en we vermoeden dat de antropologische breukmomenten dichter tot God kunnen brengen. Maar is dat niet op een bepaalde manier naïef ? Als je denkt vanuit ‘verblinding’ en ‘zien’, vanuit ‘gekoloniseerd door de machten van deze wereld’ en ‘de vrijheid van Christus’, moeten we dan niet op een andere manier ‘naderen’ tot de niet-zienden?

C.M.A. van Ekris

Het derde deel van dit vierluik volgt over twee weken.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 augustus 2010

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

De weg van het dwalen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 augustus 2010

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's