Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Iets willen betekenen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets willen betekenen

De mondige gemeente en het ambt aller gelovigen

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een welwillende dertiger wil graag iets betekenen in de gemeente. Toch wordt hij of zij nooit ergens voor gevraagd. Ligt dat aan hem of aan de gemeente en hoe gaat de kerk met haar ‘levende stenen’ om?

We leven in een consumptiecultuur, maar gelukkig is er bij christenen in de kerk het inzicht dat in de kerk niet alleen mag worden geconsumeerd. De kerk bestaat immers uit haar ‘levende stenen’ waaruit ze is opgebouwd. In het woord levend zit ook werkzaamheid. Nu is de tijd lang voorbij dat de maatschappij was ingedeeld in allerlei standen, waartussen allerlei standsverschil bestond en waarin de taken en werkzaamheden volgens vaste patronen werden verdeeld. Waarbij dit alles ook doorwerkte in de kerk. In de kerk was duidelijk welke groepen christenen bepaalde ambten en functies bekleedden. Het gemiddelde niveau van scholing is bij de gemeenteleden hoger dan voorheen. Voeg daarbij de toegenomen mondigheid van de mensen in het algemeen; ook van christenen in de kerk, en je kunt de vraag van christenen begrijpen: ‘Wat kan en mag ik doen in de kerk of in de kerkdienst?’ Het aanbod iets voor de kerk te betekenen, is groter dan de behoefte aan ambtsdragers die via de ambten aan de slag kunnen in de kerk. Nu zijn er in de gemeenten ook veel christenen die zich inzetten nodig. Toch verstomt de vraag van hierboven niet helemaal. Met name de vraag naar actieve betrokkenheid en deelname bij de kerkdiensten blijft gesteld worden. Een kort historisch overzicht.

Nieuwe denken
De term ‘het ambt van alle gelovigen’ is een typisch protestantse uitdrukking. Het vindt een bijna klassieke omschrijving in de Heidelbergse Catechismus, Zondag 12-32. Het antwoord op de vraag ‘Waarom wordt u een christen genoemd?’ luidt: ‘Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus ben en daardoor deel heb aan Zijn zalving; opdat ik Zijn naam belijd, mijzelf als een levend dankoffer aan Hem geef, met een vrij en goed geweten in dit leven tegen de zonde en de duivel strijd en hierna in eeuwigheid met Hem over alle schepselen zal heersen.’ Tegelijkertijd klinkt er een diepe afhankelijkheid van Christus in door en de andere kant een hoog zelfbewustzijn van de christen die een directe verhouding heeft met Christus, zonder tussenkomst van een geestelijke of priester. Uiteraard is dit besef over de identiteit van de christen niet los te denken van het op gang gekomen nieuwe denken over de mens in de Europese cultuur. Maarten Luther zelf, de eerste reformator, belichaamt de christen, die een eigen opdracht van God heeft ontvangen en die in geweten rechtstreeks verantwoordelijk is voor God. Vanuit dat besef heeft Luther gedacht en gewerkt. En heeft hij het ook aangedurfd om en niet anders gekund dan zich te verzetten tegen het gezag van de kerk. Het zich rechtstreeks verantwoordelijk weten van de christen voor God heeft grote gevolgen voor zijn staan in de maatschappij en in de kerk. Er is al vaak betoogd dat de ontwikkeling van het moderne Europa niet goed denkbaar is zonder de Reformatie; met name de calvinistische. Omdat de Reformatie de zelfstandige gelovige heeft geschapen die ook ‘zelfstandig’ optreedt in de maatschappij. Ook in de kerkregering van de protestantse kerken vinden we het nieuwe denken over de christen terug. Geregeerd wordt de kerk door de ouderlingen, die uit het (kerk)volk gekozen worden door het (kerk) volk. Het is het zogenaamde presbyteriale stelsel.

Invloed
Het is vanzelfsprekend dat het leven van de christen en de vervulling van christentaken en -plichten mede bepaald wordt door de tijd waarin men leeft en de cultuur waarvan men deel uit maakt. Daarom is het niet te verwonderen dat er juist in onze tijd veel onzekerheid is over de manier van leven in de wereld en de uitoefening van onze taken door de christen. De veranderingen van onze leefwereld en cultuur volgen elkaar in snel tempo op. Dit maakt een voortdurend nadenken over het christen zijn en het christenleven noodzakelijk. Vervolgens is de manier waarop men het kerklidmaatschap beleeft ook aan verandering onderhevig. De mannen en vrouwen, die bijna allemaal een goede scholing hebben genoten, die mondig zijn en allerlei verantwoordelijkheden dragen, staan natuurlijk ook op een bepaalde manier in de kerk. Ook daar zijn zij mondig en kunnen zij verantwoordelijkheden dragen. Ik ga nu maar even voorbij aan vele christenen die op een andere manier beïnvloed zijn door de heersende cultuur; namelijk die van de consumptiecultuur. Die consumeren hun leven lang en weigeren speciaal in de kerk om verantwoordelijkheid te dragen.

Dienstbaarheid
Het is tijd te bedenken dat de kerk haar eigen leven leidt. Haar leden zijn mensen die midden in de wereld leven en van alles uit de wereld mee de kerk in dragen. Toch heeft het leven van de kerk een andere kant. Haar leven is geestelijk en is van God afkomstig en daardoor van een heel andere orde dan het gewone leven in de wereld. Ook de activiteiten en taken en verantwoordelijkheden worden door het geestelijk karakter van de kerk bepaald. Haar leden zijn ‘koningen en priesters’ (aldus de apostel Petrus). Ook die christenen zijn dat die niet in een ambt dienen. Het woord dienen valt. Alle christenen, in en buiten het ambt, zijn geroepen tot het volgen van de Meester, Jezus Christus. En die was als de grote Ambtsdrager juist de Dienaar van allen. Het ambt bij uitstek is het diakenambt. Elk ambt in de kerk en alle werk in de kerk heeft een dienend karakter. En elke vraag binnen kerk en gemeente ‘wat mag ik doen’ dient voort te komen uit het verlangen om te dienen en om de Meester te volgen. Niet eigen ontplooiing of eigen voldoening zijn het motief tot werken, maar het verlangen om te dienen.

Ambt en roeping
Al in de tijd van het Nieuwe Testament horen we van christenen die een bijzonder ambt bekleden. We krijgen niet een blauwdruk van alle ambten die er zijn en hoe zij met elkaar samenhangen. Wel komt tot uitdrukking dat het werk wordt gedaan door mensen die ertoe geroepen en aangesteld worden. Te denken valt aan het werk van het bestuur van de gemeente en dat van het verzorgen van de eredienst inclusief de verkondiging van het Woord. Meteen komen daar bij de ‘handen’ van de gemeente: de diakenen. Niet precies maar wel ongeveer is die structuur van het Nieuwe Testament terug te vinden in de reformatorische ambtsstructuur. Natuurlijk is het in het Nieuwe Testament en in de tijd van de Reformatie nooit de bedoeling geweest dat de andere kerkleden (zij die niet tot een bijzonder ambt worden geroepen) niets zouden doen dan alleen maar consumeren. Verre van dat. Het werk dat de geroepen ambtsdragers doen, moet dienen tot ondersteuning en toerusting van alle andere christenen die staan in het ‘ambt van alle gelovigen’. Die hebben vaak een nog veel zwaardere en meer dienende taak in de wereld rondom de kerk dan de aangestelde ambtsdragers.

In en buiten
Even zou je kunnen denken dat de verdeling nu duidelijk is. De ambtsdragers werken in en aan de kerk en de gewone christenen (in het ambt van alle gelovigen) werken buiten de kerk in en aan de wereld. Met name dus in zending, evangelisatie en diaconaat. Zo eenvoudig is het nu ook weer niet. Ook de ambtsdragers van de kerk hebben een roeping naar buiten toe. Het ambt van het Woord richt zich immers ook op de samenleving. De gewone christenen leven en werken niet alleen buiten de kerk in de wereld, maar hebben ook binnen de kerk van alles te doen. Denk alleen maar aan de onderlinge hulpverlening, het onderlinge pastoraat en de opvoeding van kinderen en jongeren (jeugdwerk en catechese). Het komt allemaal omdat de kerk nooit ‘af ’ is; zij is steeds in wording. Elk geslacht moet zich het geloof weer opnieuw eigen maken; toegeëigend krijgen. Daarom loopt het werk van gewone christenen en aangestelde ambtsdragers ook door elkaar heen.

Gaven en talenten
Voor het vervullen van een ambt (zowel het kerkelijk ambt als het ambt van alle gelovigen) zijn behalve een bepaalde opdracht ook bepaalde gaven nodig. Het is zinvol hierbij onderscheid te maken tussen ‘talenten’ en ‘gaven’. Bij ‘talenten’ kun je denken aan bepaalde gaven van verstand en hart, of horend bij opvoeding, milieu en levensomstandigheden. En bij ‘gaven’ denk je aan ‘geestelijke gaven’, die niet ieder mens bezit, maar die gegeven worden door de Heilige Geest en die dus rechtstreeks samenhangen met het geloof en met het geestelijk karakter van de kerk. Het onderscheid is nuttig omdat we in de kerk met beide werken; zowel met onze talenten als ook met onze gaven die we kregen van de Heilige Geest. Van de talenten geldt echter dat ze niet zonder meer inzetbaar zijn. Zij moeten geheiligd worden door de Heilige Geest. Zelfs prachtige talenten die we meekregen met onze geboorte of die we met veel moeite hebben verworven, moeten worden meegetrokken in de nieuwe geboorte ‘van Boven’. Zodat ze geheiligd worden tot dienst binnen Gods Koninkrijk.

Proces van heiliging
Een prachtig voorbeeld hiervan is de apostel Paulus. Door geboorte en afkomst, milieu en opvoeding, opleiding en door persoonlijk ontwikkelde vroomheid was Saulus van Tarsen buitengewoon getalenteerd om een vooraanstaande rol te gaan spelen in de Joodse synagoge. Je zou hem ook graag hebben willen inzetten in het Koninkrijk van Christus waar je hem goed zou kunnen gebruiken. Toch waren deze talenten een ramp voor de kerk; met name die zelf ontwikkelde vroomheid. En ze zouden een ramp voor de kerk gebleven zijn, zelfs wanneer Saulus van de ene op de andere dag was toegetreden tot de christengemeente. Zijn talenten zijn echter getrokken geworden in de wedergeboorte en na een pijnlijk proces van heiliging mocht Saulus inderdaad diezelfde talenten inzetten in zijn dienst aan Christus. Maar hoe anders nu dan vroeger. In de kerk worden vaak mensen geroepen tot een bepaald werk (in of buiten het ambt), die er ogenschijnlijk helemaal niet zo bijzonder voor zijn getalenteerd. Dat komt omdat de kerk (wanneer ze goed bezig is) in de eerste plaats kijkt naar wat geestelijk gezien nodig is om die taak te vervullen. Een stuntelige ouderling die wel vaak de Heilige Geest van God en Diens gaven afsmeekt, is oneindig waardevoller dan een die trots op zijn talenten de gaven van de Geest eigenlijk niet nodig heeft. Een christen die met veel levenservaring en onder aanroepen van weer de Heilige Geest, helemaal niet zo intellectueel, maar wel met veel geloof, getuigt op allerlei plaatsen midden in de wereld en in de maatschappij, is goud waard. Ook al weet hij dat zelf helemaal niet.

Wat mag ik doen?
Dankbaar zullen we zijn elke keer dat deze vraag wordt gesteld. Er is immers oneindig veel werk te doen. Dat is werk in de kerk en buiten de kerk. Het meeste nog buiten de kerk. We moeten bedenken dat elk goed werk, gedaan als christen, werken voor de kerk is. Bij ambtsdragers, inclusief de predikanten mag best het besef leven dat het werk wat de gewone christenen buiten de kerk verzetten, vaak veel zwaarder is dan het werk binnen de kerk. Voor bijvoorbeeld het werk van zending en evangelisatie heb je namelijk de meest getalenteerde christenen nodig die het meest geestelijk zijn toegerust. Omdat iedere christen tot belijden en getuigen van het geloof en tot dienen van de naaste geroepen is, is er geen christen zonder werk in de kerk. Werkloosheid is een onbestaanbare situatie. Hoe moet dit in de dagelijkse levenspraktijk ingevuld worden? Het mooie is dat dit niet allemaal door de kerk geregeld kan worden. De kerk regelt via ambt en organisatie het hoogst noodzakelijke. En voor enkele dingen heb je duidelijk een opdracht van de kerk nodig. Maar voor de meeste christentaken niet. Zodat het verder aankomt op de wijsheid, het hart, het geweten, de (geheiligde) talenten en de geestelijke gaven van de christenen zelf. Christenen zijn vanaf de eerste eeuw christendom al mondig. Lang voordat men dat woord in de wereld uitvond. Zij zijn koningen en priesters en weten wat zij moeten en mogen doen.

---
Vragen aan ambtsdragers en aan alle christenen
- Zien we onze roeping om te staan in het ambt van alle gelovigen?
- Maken we onderscheid tussen de talenten die we als mens hebben gekregen en de gaven die we als christen van de Heilige Geest hebben gekregen?
- Letten we er op dat we niet ongeheiligde talenten zullen gebruiken in het dienen binnen Gods Koninkrijk?
- Wat zijn onze motieven om te willen werken in/ voor de kerk? Zelfontplooiing, dadendrang, geldingsdrang? Of: Liefde voor de Heere, Christus willen volgen, het Woord willen ‘doen’?

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 maart 2011

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Iets willen betekenen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 maart 2011

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's