De dichteres van Psalm 42
Van Merken dichter van ‘toppsalmen’
Van de psalmberijming van 1773 komt het merendeel van Johannes Eusebius Voet (81). Hendrik Ghijsen ‘leverde’ er tien, en het genootschap Laus Deo, Salus Populo 59. De belangrijkste dichter van dit genootschap is Lucretia van Merken. Aan haar danken we de berijming van Psalm 42.
Lucretia Wilhelmina van Merken (1721-1789) groeit op in Amsterdam in een remonstrants gezin dat behoorde tot de gegoede burgerij. Op jonge leeftijd heeft zij al belangstelling voor poëzie, met Sybrand Feitama en vooral Vondel als grote voorbeelden. Als ze 47 jaar is, in 1768, trouwt ze in Amsterdam met de al even beroemde dichter-koopman Nicolaas Simon van Winter. Het echtpaar gaat in Leiden wonen. In de zomer trekken zij zich terug in hun buitenplaats bij Bijdorp, in de buurt van Zoeterwoude. Hier ontvangen zij hun vele (dicht) vrienden. Lucretia wordt vijf dagen na haar overlijden in 1789 in Leiden begraven in de Oude Kerk in haar geboortestad Amsterdam. Enkele jaren later wordt daar ook haar echtgenoot bijgezet. Het eerste grote werk dat een aantal malen wordt opgevoerd, schrijft Lucretia als zij net in de twintig is: het treurspel Artemines uit 1745. Haar treurspelen staan met grote regelmaat op het repertoire van de schouwburgen in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Leiden, maar zij bemoeit zich niet met de opvoeringen en bezoekt nooit een repetitie. De treurspelen hebben vaak historische gebeurtenissen als onderwerp. Een kloeke held of een standvastige en godvruchtige heldin staat centraal.
Waardering
Tijdgenoten, onder wie Betje Wolff, noemen Lucretia van Merken de grootste dichteres van het land. Volgens bewonderaars treedt zij in de voetsporen van Vondel. Ook Bilderdijk en Kloos hebben veel waardering voor haar. Maar roem is vergankelijk. Halverwege de negentiende eeuw raakt Van Merken in vergetelheid.
Tegenslagen
In de jaren vijftig verliest zij haar vader, moeder en zus. Ook gaat haar eigen gezondheid sterk achteruit. Het verdriet en de rouw, maar ook de troost die het geloof geeft, beschrijft zij in het leerdicht Het nut der tegenspoeden (1762) dat decennia lang geliefd blijft. In dit gedicht van bijna 900 regels betoogt de dichteres dat tegenslagen zinvol zijn in het leven omdat zij de mens afhouden van verleidingen. De eerste vijf regels zijn:
Ik zing, door leed geleerd, het nut der tegenspoeden;
Die op den zwakken mensch in ’t rustloos leven woeden,
Het lichaam en de ziel bestrijden, maar metéén
Die beiden veiligen (beschermen) voor al de aantrekkelijkheên
Der looze wereld, die steeds toelegt op ’t verleiden.
Voor Lucretia geeft godsdienst antwoord op het leed en verdriet in een mensenleven. Op een gevoelige en optimistische manier spreekt zij zich uit over godsdienst en geloof. God betekent voor haar geen straffende instantie, maar een troostende persoon. Tegenspoed beschouwt zij als een loutering, omdat we zonder kennis van ongeluk niet weten wat geluk voorstelt. Het door haar gepropageerde geloof wordt niet gedicteerd door bijbelse dogmatiek, maar door een persoonlijk vertrouwen op God.
Heldendicht
Als vervolg op het leerdicht Het nut der tegenspoeden schrijft zij het bijbelse epos David. Uit dit gedicht blijkt vooral haar kinderlijk geloof in Gods voorzienigheid. Wie het gedicht leest, ziet hoe positief Lucretia zich uitlaat over het christelijk geloof. De Bijbel is voor haar zonder reserve het Woord van God. Wel is zij een kind van de achttiende eeuw. De rede neemt bij haar een zekere plaats in, maar geen overheersende. Lucretia wil door haar gedichten een dam opwerpen tegen het opkomend ongeloof. Daarom kiest zij David als onderwerp. Niet alleen omdat hij persoonlijk zoveel had meegemaakt, maar ook omdat hij het mikpunt was van spot van mannen als Bayle en Voltaire. Hoewel zij David niet van fouten vrijspreekt, blijft zij hem toch de man uit Gods hand noemen. Ze laat door dit heldengedicht te gebruiken zien hoe belangrijk het geloof is. David krijgt veel aandacht. Dankzij een onbegrensd vertrouwen in God klimt hij immers op van een herdersjongen tot koning. Lucretia schrijft het bijbelse epos David in het voetspoor van Arnoldus Hoogvliet (Abraham de Aartvader, 1727) en Vondel (Johannes de Boetgezant, 1662). Het door mij geraadpleegde boek is een tweede druk van 1768. Op de titelpagina staat een allegorisch tekenvignet. Een putto met vlindervleugeltjes, een lauwerkransje om het hoofd en een liertje onder de arm, wandelt over het levenspad aan de hand van de met een speer gewapende Deugd. Langs de weg een steen, waarop de zinspreuk staat La vertu pour guide (De deugd als gids). Het epos David beschrijft een voorbeeld van de stelling die in Het nut der tegenspoeden wordt genomen: deugd en geloof maken het leven dragelijk. Dit zegt de schrijfster in het voorbericht. Het epos is traditioneel verdeeld in twaalf boeken en geschreven in twee aan twee rijmende alexandrijnen (versregels die bestaan uit zes jamben: onbeklemtoonde en daarna een beklemtoonde lettergreep).
Psalmberijming
Lucretia raakt omstreeks 1760 betrokken bij Laus Deo, Salus Populo (Eer aan God, heil voor het volk), een groep geestverwante dichters die ten huize van de boekverkoper-uitgever Pieter Meijer bijeenkomt om aan een alternatief voor de verouderde psalmberijming van Datheen te werken. Er zijn acht dichters, onder wie haar latere echtgenoot Nicolaas van Winter. Van de 39 psalmen die Lucretia schrijft voor dit genootschap worden er zeventien opgenomen in de Statenberijming van 1773. Uit haar pen vloeit de door ons vaak en graag gezongen regels:
’t Hijgend hert, der jacht ontkomen,
schreeuwt niet sterker naar ’t genot
van de frisse waterstromen,
dan mijn ziel verlangt naar God.
Het is opvallend dat psalmen die gedicht zijn door Lucretia van Merken tot de favoriete liederen van de berijming behoren. Ze heeft namelijk een remonstrantse achtergrond. Voordat een psalm wordt opgenomen in de Statenberijming van 1773, beoordeelt een commissie van gereformeerde predikanten of deze geschikt is. Daarbij gelden zowel letterkundige als theologische motieven. Neigingen naar pelagianisme worden verwijderd. De berijming van Lucretia van Psalm 43 ‘Gij zijt de steun van mijn vermogen’ maakt daarom plaats voor het rechtzinniger ‘Mijn God, ik steun op Uw vermogen’ (Ps.43). Als we Lucretia remonstrants noemen, kunnen we haar niet op één lijn plaatsen met de remonstranten van nu. Hoewel zij met haar geloofsvertrouwen positief staat tegenover het christelijke geloof, vertoont haar oeuvre invloed van het godsdienstig klimaat van de achttiende eeuw doordat zij accent legt op rede en deugd. Seneca moet gezegd hebben dat we er niet op moeten letten wie iets gezegd heeft, maar acht moeten slaan op wát wordt gezegd. We zijn dankbaar dat deze dichteres psalmen heeft gedicht die bij ons zeer geliefd zijn en een grote plaats in het geloofsleven innemen.
Volgende week: invoering van de psalmberijming in 1773.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 oktober 2011
De Waarheidsvriend | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 oktober 2011
De Waarheidsvriend | 24 Pagina's