Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Afrikaanse zonen van Cham

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Afrikaanse zonen van Cham

Predikanten Republiek verdedigen slavenhandel

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kunnen christendom en mensenhandel samengaan? Anno 2012 hoeft niemand over het antwoord na te denken. Toch doet de Nederlandse Republiek, in de zeventiende eeuw een godvrezende natie, aan slavenhandel en weten sommige predikanten dat te rechtvaardigen.

Als Nederlander schaam je je als je terugkijkt naar de periode dat je land Afrikaanse slaven opkocht, vervoerde en tewerkstelde. En dat terwijl de Republiek in de zeventiende eeuw een gidsland is, volgens slavernijhistoricus Piet Emmer een ‘morele oase in de boze buitenwereld’. Hoe kan een christelijke natie zich inlaten met de onmenselijke praktijk van slavernij? En: hoe kan een bijbelpassage dat rechtvaardigen?

Cham
De bedoelde tekst is Genesis 9:18- 29, waar Noach zijn roes uitslaapt. Hij is naakt en zijn zonen Sem en Jafeth dekken hem toe. Als Noach wakker wordt, vervloekt hij Kanaän, de zoon van Cham. Velen hebben zich over deze vervloeking gebogen en hoewel duidelijk lijkt dat Noach uiteindelijk het volk van de Kanaänieten vervloekt – het volk dat vele eeuwen later een slavenbestaan leidt onder Jozua en de Israëlieten –, zijn door de eeuwen heen ook interpretaties te horen die de vervloeking op Cham zelf toepassen. De vervloeking van stamvader Cham – ‘een knecht der knechten zij hij zijn broederen’ – heeft dan gevolgen voor een deel van de toen bekende wereldbevolking.

Bevolkingsgroepen
Vanaf de kerkvaders tot en met de vorige eeuw (!) moet deze verklaring de bevolkingsgroepen op aarde een plaats geven in een bijbels georiënteerde wereldgeschiedenis.
Er gelden de eeuwen door twee algemene verklaringen:
(1) De vloek verklaart en legitimeert het bestaan van lijfeigenschap ofwel slavernij.
(2) De vloek verklaart de verdeling van de dan bekende wereldbevolking: Sem is de stamvader van de Semitische volken (waaronder de Joden), Jafeth van de Euraziatische christenen en Cham van de ‘vervloekten’ (waaronder veelal Afrikaanse stammen vallen). De vloek geeft de vermeende nakomelingen van Cham een donkere huidkleur en brengt hen tot een bestaan in een droog, heet en minder vruchtbaar werelddeel. De Bijbel zwijgt overigens over de huidkleur van Noachs familie.

Luther en Calvijn
De vloek ontgaat de Reformatie niet. Luther heeft geen goed woord voor Cham over. Een vloek gaat volgens hem lijnrecht tegen het verlossingsevangelie in.
Voor Calvijn heeft Cham een ‘duistere geest, die zich niet aan het vijfde gebod hield’. Hij ziet het verhaal van een dronken Noach als een les in soberheid. Hij plaatst de vloek binnen een bijbelse context en kijkt niet naar opvattingen aangaande de wereldbevolking. De vloek is bij hem niet zozeer op ras maar eerder op volk gericht.

Ommezwaai
Calvijn en Luther leggen geen verband met bevolkingsgroepen, maar de rassenkaart zou snel getrokken worden. In de Republiek gebeurt dit nadat in 1596 in de Middelburgse haven een gekaapt Portugees slavenschip wordt binnengesleept – de kaping geldt als een aanslag op de schatkist van Philips II. De ontdekking van een scheepsvracht van 130 Afrikaanse slaven, zorgt lokaal voor veel weerzin. Alleen rooms-katholieken kunnen zich met deze barbarij bezigen, zo klinkt het in de tijd van de Tachtigjarige Oorlog. Een ‘onmenselyck gebruyck’, gruwt Bredero in 1615 in zijn stuk Moortje.
Ondanks deze afwijzende geluiden gaat de West-Indische Compagnie (WIC) zich actief met slavenhandel bezighouden. Volgens de genoemde historicus Emmer maakt het bedrijf in de zeventiende eeuw een ‘ommezwaai’. Een aannemelijke verklaring daarvoor is het toenemende economisch belang van de slavenhandel. Zolang alleen vijanden van de nog jonge Republiek zich ermee verrijken, valt slavenhandel weg te zetten als een beestachtige praktijk. Maar na 1596 geeft de Republiek zich ook over aan deze exotische inkomstenbron. Zodra de WIC actief gaat deelnemen aan slavenhandel, wijzigen de opvattingen. De meningen over slavernij en slavenhandel gaan uiteenlopen. Ook kanselredenaars laten van zich horen en weten slavenhandel met de hand op de Bijbel te verdedigen.

Udemans
Zo schrijft de Zierikzeese predikant Udemans in 1638 een geloofsleerboek voor WIC-kooplieden: ’t Geestelijck roer van ’t Coopmans Schip. Hij verdedigt daarin de slavenhandel, zij het op een aantal voorwaarden:
(1) Slaven mogen niet aan roomskatholieke eigenaars verkocht worden, om ze zo ‘paapse superstitiën’ te besparen.
(2) Slavernij en slavenhandel gelden als het enige middel om Afrikanen tot het protestantse christendom te bekeren.
3) Voor ontsnapte of opgepakte slaven moeten een humane vrijheidsregeling en bijbels onderwijs beschikbaar zijn, wanneer een slechte behandeling de ontsnappingsreden is. De (voormalige) eigenaar is voor deze regelingen verantwoordelijk.
(4) Bekeerde slaven moeten na zeven jaar dienst worden vrijgelaten. Johan Picardt, gereformeerd predikant te Coevorden, is minder bekeringsgezind dan Udemans in zijn visie omtrent slaven. Deze ‘zonen van Cham’ verdienen op zijn tijd een afranseling, om ‘goede diensten van de selfde te verwachten’. Zij zijn immers vervloekt, zo stelt Picardt, die in 1660 de wereldbevolking volgens de toen geldende opvattingen indeelt.

Ex-slaaf
Halverwege de achttiende eeuw, in 1742, verdedigt de Leidse theologiestudent J.E.J. Capitein, aldaar zijn proefschrift, getiteld: ‘Is slavernij verenigbaar met het christelijke geloof ?’ Christenen kunnen volgens Capitein best slaven houden, zolang deze gekerstend zijn.
Opvallend is dat Capitein een uit Ghana afkomstige ex-slaaf is. Vrijgekocht en dankzij zijn weldoeners degelijk christelijk geschoold, wordt hij gepromoveerd theoloog, waarbij hij de handel in zijn eigen ‘rasgenoten’ goedkeurt. Hij roept in zijn dissertatie op om álle heidenen te bekeren. Detail is dat Capitein, conform zijn overtuigingen, later zelf slavenhandelaar wordt – overigens zonder veel succes.

Te belangrijk
Ook Jan Willem Kals, predikant van de hervormde Handelskerk in Suriname, krijgt te maken met de chamideologie, maar deze belezen oudtestamenticus weerlegt de praktisch toegepaste ideologie en predikt verlossing en bevrijding voor ‘het Volk der Negers dat in Duisternis zit’. Let wel: het gaat hem om geestelijke niet om lichamelijke verlossing. Het geestelijke welzijn kent een hogere prioriteit dan het lichamelijke. Bovendien, zo stelde Kals, ook present bij de promotie van Capitein, kunnen de plantagekoloniën zonder slaven simpelweg niet bestaan. Voor de economie van de Republiek zijn zij te belangrijk.

Tegenstanders
Ook al worden de rechtmatige lichamelijke en geestelijke positie van slaven hier verklaard en verdedigd, de toepassing van de chamideologie kent in de Republiek ook tegenstanders. Hier spelen predikanten eveneens een grote rol. Het economische belang maakt het tegengeluid echter schaarser dan de verdediging.
Helemaal stil wordt het nooit. Er blijft altijd wel iemand deze ‘handel in beesten’ verfoeien, zoals de in Hoorn gevestigde Jacobus Hondius. De predikant hamert erop dat de Hollandse kooplieden zich niet moeten ‘besmetten met sulcken onbermhertigen Koophandel, maar alleszins te handelen in de vreese des Heeren, opdat het Geldt datse winnen, haer niet een Vloek, maer tot een Zeghen mag gedijen’.
Winst boeken moet gewetensvol gebeuren, aldus Hondius.
Een eveneens in Hoorn uitgegeven anoniem pamflet, waarop een discussie tussen voor- en tegenstanders van de slavernij valt te lezen, ageert tegen de slavenhandel, met verwijzingen naar het volk van Israël, dat geoorloofd was om slaven te kopen. Maar, zo stelt het uit 1676 daterende pamflet, in het Nieuwe Testament kocht Christus ons vrij en is slavenhandel niet meer geoorloofd.

1814
Ook Bernard Smijtegelt heeft halverwege de achttiende eeuw een duidelijke opinie: Afrikanen zijn ‘diefelijk ontstolen’ van hun land.
Intussen zijn velen onder zijn gehoor – Smijtegelts standplaats is Middelburg – bij de slavenhandel betrokken. Driekwart van de slavenschepen van de Republiek hebben in Middelburg en Vlissingen als thuishaven.
De vloek van Cham/Kanaän wordt tot in de negentiende eeuw als legitimatie voor slavenhandel gebruikt. In 1814 komt aan de Nederlandse slavenhandel een eind. Het kersverse Koninkrijk der Nederlanden kan en mag zich volgens koning Willem I niet meer met slavenhandel inlaten. Er is een nieuw Europa ontstaan, na Napoleon, waarin geen ruimte voor mensenhandel mag zijn.
Het vloekargument verdwijnt ook uit de debatten. In de vroege negentiende eeuw beginnen argumenten omtrent het natuurrecht meer en meer een rol te spelen.
Iedereen, ongeacht huidkleur, is als vrij mens geboren. Samen met de antislavernijcampagnes in Engeland en later Nederland, maakt dit slavenhandel en slavernij niet meer verdedigbaar. Over de vloek wordt voortaan gezwegen. Alleen in de Afrikaanse koloniën is ze tot halverwege de twintigste eeuw nog een argument om de inwoners naar westers-christelijke waarden en normenmodel te ontwikkelen en ze geestelijk te verlossen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 mei 2012

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Afrikaanse zonen van Cham

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 mei 2012

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's