Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

SMYTEGELT EN BONHOEFFER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

SMYTEGELT EN BONHOEFFER

8 minuten leestijd

Ds. G. van Meijeren is hoofd mobiliteitsbureau Predikanten & Kerkelijk Werkers van de Protestantse Kerk.

Niet alleen de zomertijd is geschikt om ‘aandachtig’ te leven. Ds. G. van Zanden, predikant te Pesse, bezoekt met regelmaat de weekdiensten van de gereformeerde gemeente te Hoogeveen en daar wordt hij op het spoor van ds. Bernardus Smytegelt gezet. In In de Waagschaal vraagt ds. Van Zanden aandacht voor diens bekendste boek ‘Het gekrookte riet’.

IN DE WAAGSCHAAL

‘Het zal ongeveer een jaar geleden zijn dat een oude Zeeuwse predikant de kansel besteeg. Een geliefde voorganger in bevindelijk-gereformeerde kringen, zo bleek, want ook half Genemuiden en Staphorst was naar Hoogeveen gekomen en ik moest mijn auto op het gazon naast de parkeerplaats stallen en ergens achterin de kerk plaatsnemen. Het was een belevenis. In de gebeden en de preek werden alle taalregisters opengetrokken om een arme zondaar zich te laten ontdekken aan zichzelf en zijn torenhoge schuld, een Adamskind dat toch, tegen zijn eigen verdorven natuur in, eens met koorden Zijner goedertierenheid getrokken zou moeten worden tot aan de genadetroon van die zalige Borg en Middelaar.’ Het zou die woensdagavond gaan over belangrijke zaken. Het zou gaan over mijn zielenheil. Wat mij in het bijzonder is bijgebleven, is dat deze prediker zich beklaagde over het feit dat de oudvaders nog maar zo weinig gelezen worden. En dat terwijl hun werken zo’n nauwkeurige toetssteen voor de ziel kunnen zijn! Eén naam bleef hangen: Smytegelt. Ik besloot zijn tweedelige bundel uit 1744 aan te schaffen: ‘Het gekrookte riet, of honderd vijf-en-veertig predikatiën over Mattheüs 12:20-21 waarin een zwak- en kleingeloovig Christen opgewekt en bestierd wordt om op den Heere Jezus te hopen, mitsgaders verscheidene gevallen en zwarigheden van het gemoed worden opgelost en beantwoord, tot derzulker vertroosting en aanmoediging, om met blijdschap, al strijdende, den weg des geloofs naar den Hemel te bewandelen, en aan de eeuwige gelukzaligheid te zijner tijd deel te krijgen’. Met plezier en verwondering heb ik het gelezen, en ik breng het graag onder uw aandacht.

Bernardus Smytegelt wordt op 20 augustus 1665 geboren. Op 17-jarige leeftijd gaat hij studeren in Utrecht, waar hij onderwijs geniet van grootheden als Petrus van Mastricht, Melchior Leydekker en Hermannus Witsius. Hij rondt zijn studie af op zijn 23e, maar moet wegens een proponentenoverschot twee jaar wachten op een beroep uit Borssele. Hij betoont zich daar een echte man van de Nadere Reformatie, zuiver op de graat in prediking en levenswandel. Vooral zijn betrokken pastoraat en invoelende prediking worden zeer gewaardeerd. Twee jaar later krijgt hij al een beroep naar Middelburg, waar hij één van de twaalf predikanten wordt. Tot zijn laatste dienst in 1734 preekt hij er de kerken vol. Hij spreekt uit het hoofd, eenvoudig, gesticulerend, krachtig en helder. Een zekere Maria Boter maakt gedetailleerde aantekeningen van veel van zijn preken. Een prekenreeks over Mattheüs 12:20-21 kon dankzij haar nijvere arbeid postuum gepubliceerd worden als Het gekrookte riet.

Het gerookte riet begint met een exegese van Mattheüs 12:20-21 (preek 1-6). Daar horen we wat ‘gekrookte rietjes’ en ‘walmende vlaswiekjes’ zijn (deel I, p. 6): ‘t Zijn zulke, die geslingerd zijn in hun staat; ach Heere! zeggen ze, altemets [= soms, GvZ] is er een flikkertje, een weinigje, maar ‘t schijnt uit te gaan, een vonkje van Gods Geest, altemets schijnt er een weinig licht, en altemets is het weer zoo dood, Wat scheelt de eene dag van den anderen, Den eenen dag zeggen ze, schijnt het alsof ik Genade hebbe, en den anderen dag weer, ach ik misse het!’

Ds. Van Zanden gaat vervolgens in op de tien kenmerken die Smytegelt noemt, waaraan afgelezen kan worden of iemand in de staat der genade verkeert. Bijvoorbeeld: de genade wordt je dierbaar, en: je raakt heilig beschaamd. Wie zichzelf oprecht onderzoekt, wordt door Smytegelt pastoraal de helpende hand gereikt. College Van Zanden besluit dan met de toepassing, de vraag naar de relatie met God:

‘De meesten van ons liggen misschien niet wakker om ons persoonlijke zielenheil. Misschien kunnen we gevoelens van verbazing en medelijden jegens die arme worstelende 18e-eeuwse zielen in verleden en heden wel nauwelijks onderdrukken. (…) Hoe komt het toch dat wij er niet (of niet meer?) mee rekenen dat het ook wel eens niet goed zou kunnen zitten tussen God en ons? Is het ons niet ál te gemakkelijk geworden om te leven ‘uit genade alleen’? Vanuit Smytegelt kunnen we de vraag stellen: zou zo’n rimpelloos, euforisch zielenleven nou een kenteken zijn van de mens in zijn natuurstaat of in zijn genadestaat? Het lijkt erop dat hier een nog fundamentelere vraag onder ligt, namelijk: moet een mens, tijdens zijn concrete leven hier op aarde, bekeerd worden om bij God te horen? Staat er hier nog iets op het spel, of is het een uitgemaakte zaak”

Ik denk al lezend terug aan de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw, waarin de theologen van de Nadere Reformatie vaak werden beschreven en be-/veroordeeld in het licht van Calvijn en dan werden er ook – m.i. niet ten onrechte – kritische vragen gesteld bij de ‘kenmerkenprediking’. En toch… soms moet je stemmen weer ‘als nieuw’ horen en er vooral het oprechte verlangen in herkennen om mensen bij Christus te brengen en te bewaren. Ds. Van Zanden leest Smytegelt met onbevangenheid en de vreugde van de ontdekker. Dat zouden we met meer theologische stemmen van vroeger en nu moeten doen.

KERK EN THEOLOGIE

Dr. J. Kronenburg, protestants emeritus predikant te Zeist, gaat naar aanleiding van de zeventigste sterfdag van Bonhoeffer in op zijn omgang met de dagteksten uit Herrnhut. ‘De dagteksten zijn mijn dagelijkse vreugde’, schreef Bonhoeffer. Hij werd in zijn geloofspraktijk sterk beïnvloed door de teksten die via loting sinds 1761 worden uitgegeven door de Herrnhutter Broedergemeente (in Nederland te vinden in Zeist).

‘Voor elke dag zijn er twee teksten: de dagtekst (Losung) en de leertekst (Lehrtext). De Losung wordt steeds uit een oudtestamentische tekstenverzameling geloot, de nieuwtestamentische Lehrtext wordt er bij gekozen. Vanaf 1880 is het gebruikelijk om bij wijze van toepassing op de eigen context per land een zg. ‘derde tekst’ toe te voegen, meestal een lied, bedoeld om de lezer tot gebed of meditatie te leiden.’

Ds. Kronenburg laat zien hoe de dagteksten gemeenschapsvormende kracht hadden voor Bonhoeffer en zijn vrienden. Ook waren ze een hulp bij het nemen van belangrijke beslissingen en dienden ze als basisvoedsel voor de ziel. Ik citeer uit het boeiende artikel een passage die betrekking heeft op dit laatste punt. Ds. Kronenburg citeert een brief van Bonhoeffer aan zijn vriend Bethge op de dag na de mislukte aanslag op Hitler, 20 juli 1944. Het is een brief vanuit de cel, onder Gestapo-censuur:

‘Vandaag wil ik je alleen maar een korte groet sturen. Ik denk dat jij in gedachten zo dikwijls en zo veel bij ons bent dat je je over elk levensteken verheugt, ook als het theologische gesprek even rust. Mijn theologische gedachten houden mij voortdurend bezig, maar er komen toch ook uren waarin je genoeg hebt aan wat zich voordoet in het ongereflecteerde leven en het geloofsleven. Dan verheug je je heel eenvoudig over de dagteksten, zoals ik me bijvoorbeeld bijzonder verheug over die van gisteren en van vandaag. En dan keer je terug tot de mooie liederen van Paul Gerhardt en ben je blij met zo’n bezit.’ ‘Wie de teksten waarnaar Bonhoeffer verwijst, opzoekt in het dagtekstenboekje van 1944, vindt dan bij 20 juli als dagtekst: ‘Dezen beroemen zich op wagens en genen op paarden, maar wij roemen in de Naam van de HEER’ (Psalm 20:8) en als leertekst: ‘Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?’ (Romeinen 8:31). En bij 21 juli staat als dagtekst aangegeven: ‘De Heer is mijn herder, mij ontbreekt niets’ (Psalm 23:1), terwijl de leertekst luidt: ‘Ik ben de goede herder en ik ken de mijne en de mijne kennen Mij.’ (Johannes 10:14). Woorden die juist in die context – na het mislukken van de aanslag op Hitler – voor Bonhoeffer heel veel betekenden.

Is het toeval, juist deze schriftwoorden op die dagen? Objectief gezien misschien wel, maar subjectief bezien, vanuit het perspectief van een gelovige die in een benarde situatie zoekt naar een woord van troost of bemoediging, niet. Dan mogen we zeggen dat zo’n schriftwoord een mens ‘toe-valt’ van Godswege, als een geschenk uit de hemel.’

Is het niet heel vreemd om op zo’n manier met bijbelteksten om te gaan? Ds. Kronenburg benadrukt dat Bonhoeffer ook vond dat deze teksten je tot – echt – Bijbellezen moesten brengen. Zijn bijdrage besluit hij met de conclusie ‘dat ook een theologisch aanvechtbare manier van omgaan met de Bijbel tot grote zegen kan zijn. Het hart heeft nu eenmaal zijn redenen die het verstand niet kent (Pascal).’ Je kan ook zeggen: de Geest heeft vele pijlen op zijn boog.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 augustus 2015

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

SMYTEGELT EN BONHOEFFER

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 augustus 2015

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's