Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VANUIT EIGEN ARMOE TOT GOD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VANUIT EIGEN ARMOE TOT GOD

In proefschrift van ds. P. Veerman valt veel over bidden te leren

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

‘Bidden leren vraagt nog meer volharding dan het schrijven van een proefschrift.’ Zo luidt de laatste stelling bij de dissertatie van ds. P. Veerman. Hoewel het hoofdaccent valt op de volharding in het gebedsleven, geeft dit ook treffend weer wat een spankracht het vergt om een proefschrift te voltooien.

Dr. A. de Reuver uit Waddinxveen is emeritus hoogleraar gereformeerde godgeleerdheid vanwege de Gereformeerde Bond.

Het is hem gelukt. Een hartelijke gelukwens is op zijn plaats. In het besef dat de Hoorder van het gebed het hem deed gelukken. De gevouwen handen op de omslag van het boek zijn hiervan het symbool.

FRAAIE STUDIE

Deze fraaie studie kan met recht een onderzoek heten. Ds. Veerman uit Wilnis, die zijn dissertatie op 20 januari verdedigde, was nieuwsgierig en ging op zoek. Hij wist wat hij zocht: het kenmerkende van het gebedsonderricht in de Heidelbergse Catechismus. Hij wist ook wáár hij het zoeken moest: in vergelijkingsmateriaal dat in tal van zestiende-eeuwse catechetische geschriften voorhanden is. Daaruit maakte hij een selectie van voornamelijk volkstalige catechismi die vanaf Luthers Kleine en Grote Catechismus aan de Heidelberger voorafgingen. Het betreft zowel lutherse als gereformeerde en ook rooms-katholieke geschriften.

Voordat hij in vier hoofdstukken tot deze vergelijkende exercitie overgaat, biedt hij eerst informatie over de belangrijkste studies die aan de Heidelbergse Catechismus zijn gewijd. Hieronder is die van collega W. Verboom, die hem tot deze studie inspireerde. Verder legt hij verantwoording af van de theologiehistorische method die hij volgt en geeft hij een summiere maar belangwekkende schets van het catechetisch gebedsonderwijs dat aan de protestantse reformaties voorafging. Ook presenteert hij een gedetailleerde verkenning van de gebedsleer in de catechismus.

GEBOD EN GEBED

Uiteraard kan ik hier nauwelijks recht doen aan deze veelomvattende theologische verkenning. Ik volsta met de vermelding van enkele hoofdpunten.

Een van de voornaamste is het bekende maar wellicht te weinig gehonoreerde feit dat de behandeling van zowel de Tien Geboden als het Onze Vader binnen hetzelfde stuk van de dankbaarheid valt. Zo zijn gebod en gebed hecht aan elkaar verbonden. Het gebod, dat ons in gebreke stelt, drijft ons uit tot het gebed. En omgekeerd vormt het gebed om de Heilige Geest de dragende grond van het leven naar Gods geboden. Vandaar dat het gebed het voornaamste stuk van de dankbaarheid heet. Dankbaar leven naar Gods gebod is geen krachttoer, maar genadegift op het gebed.

IN VERTROUWEN

Gods gebod betreft trouwens niet alleen de heiliging, maar ook het gebed zelf. Het bidden wordt ons niet aanbevolen, maar bevolen. ‘Gij dan, bid aldus.’ Dit is een beloftevol bevel, want in de Vadernaam, die ons door de Gebedsleraar bij uitnemendheid wordt voorgezegd, schuilt – liever: schittert – de belofte van verhoring. Bidden is niet aan dovemansoren gericht. Wie zijn nood ‘met hartelijk zuchten’ aan de Vader voorlegt, mag het volste vertrouwen hebben dat Hij op alle nood berekend is en ons voorziet van alles waar we nood aan hebben: vergeving en vernieuwing, vertroosting en geborgenheid, voedsel en onderdak.

Het volste vertrouwen? Stellig. In de uitleg van het woordje ‘amen’ laat de Heidelberger onderwijzer diep in zijn hart kijken. Daar geeft hij blijk van de kardinale notie dat de zekerheid van de verhoring niet gebaseerd is op de vurigheid van het verlangen waarmee gebeden wordt, maar dat het een zekerheid betreft die al ons begeren overstijgt: ‘Veel zekerder dan ik in mijn hart gevoel dat ik zulks van Hem begeer’. De subjectiviteit te boven.

LUTHERSE CATECHISMI

Luther noemt het gebed plastisch ‘het handwerk van een christenmens’. Het is bekend hoe hij zelf dagelijks uren doorbracht in schriftlezing, meditatie en gebed. Dit is een kostbare erfenis uit zijn kloostertijd. Wat hij zelf beoefende, gunde hij ook anderen. Het is dan ook geen wonder dat hij diverse geschriften het licht deed zien waarin het gebedsonderwijs een prominente plaats inneemt. De voornaamste ervan zijn de Kleine en de Grote Catechismus, beide daterend uit 1529. Van de accenten die hij daarin legt, noem ik een drietal. In de eerste plaats legt hij nadruk op de nood waarin God wordt aangeroepen. Terecht tekent ds. Veerman hierbij aan dat Luther dit doet in reactie op kerkelijke praktijken waarin de gebeden telkens stelselmatig werden opgedreund. Dat is loos alarm. Bidden is Gott anrufen in allen Nöten (God aanroepen in elke nood).

Het tweede accent waarop ik attendeer, is dat de reformator al even kritisch het gebed iedere verdienste ontzegt. In het gebed bieden wij God niets aan, of het moet onze armoe zijn. Wir sind Bettler (We zijn bedelaars). ZEKERHEID EN AANVECHTING Het derde accent betreft de zekerheid van de verhoring. Het is een zekerheid die rust op Gods eigen bevel om te bidden en op Zijn eigen belofte van verhoring. Dat wij het onwaardig zijn, maakt niet uit. God gebiedt en belooft. Het is deze garantie die ‘lust en liefde’ geeft om met vrijmoedigheid tot Hem te naderen.

Luther zou echter Luther niet zijn als hij die vrijmoedigheid niet door aanvechting omsingeld wist. Die twee sluiten elkaar niet uit. Ze gaan spanningsvol samen. Maar dan zo dat de vrijmoedigheid de doorslag geeft. Het is het nochtansgeloof dat, hoe wankel ook, over de brug van het gebed zijn vastheid vindt op de onwankelbare oever van de belofte.

MELANCHTHON

Hoe interessant en leerzaam de onderdelen over enkele lutheranen ook zijn (met name Johannes Brenz, wiens Fragstück uit 1535 in de Kurpfalz de directe voorloper van de Heidelbergse Catechismus was), ik beperk me hier tot Melanchthon. Daar is reden toe. Opmerkelijk is direct al dat hij in diverse catechetische geschriften en ook in zijn befaamde dogmatiek, de Loci Communes, de beden van het Onze Vader consequent in de gebedsvorm uitlegt. Hierdoor dienen de teksten van de uitleg meteen als gebeden, evenals later in de Heidelberger.

Verder valt op dat Melanchthon het bidden strak verbonden houdt met danken. Dit tweevoud noemt hij de hoogste dienst aan God. De Heidelbergse typering dat het gebed ‘het voornaamste stuk van de dankbaarheid’ is, lijkt eraan verwant.

CALVIJN

Na de verkenning van lutherse catechismi volgt een onderzoek naar een aantal gereformeerde catechismi, respectievelijk die van Bucer, Jud, Calvijn en A Lasco. Ik beperk me tot Calvijn. Zoals bekend vraagt Calvijn in zijn Institutie nadrukkelijk aandacht voor het gebed. Hij doet dat ook in zijn catechetische geschriften.

Wat de Geneefse reformator de gemeente wil inprenten, is dat in het geloofs- en gebedsleven twee dingen samengaan: Godskennis en zelfkennis, eerbied en ootmoed. De grondhouding van het gebed kan dan ook geen andere dan de bedelgestalte zijn. Wie in geloof tot God gaat, doet dat vanuit eigen armoe, maar in vertrouwen op Gods milddadigheid. God is tijdens deze bedeltocht immers geen vreemde en verre instantie, maar de Vader Die ons niet alleen toegang verleent, maar tot omgang nodigt, tot communicatie en gesprek. Het gebed als gesprek. De jonge doctor noemt dit een ‘opvallend moderne zinswending’. Ik begrijp wat hij bedoelt, maar herinner er terloops aan dat ook Augustinus al van deze ‘moderne’ notie gebruik maakte: het gebed als dialoog, als samenspraak tussen God en mens.

N.a.v. Pieter Veerman, ‘Bidden leren. Vergelijkend onderzoek naar het eigen karakter van het gebedsonderwijs in de Heidelbergse Catechismus’, uitg. Boekencentrum, Zoetermeer; 319 blz.; € 29,90.

BIDDEN MET HET HART

Wat Calvijn daarbij onderstreept, is dat de bidder ‘tot zijn hart afdaalt’. Wie bidt, prevelt maar niet gedachteloos met de lippen. Hij stort zijn hart uit voor de Heere, aangevuurd door de Heilige Geest, die ‘Innerlijke Leermeester.’

Ook dit volgens ds. Veerman ‘typisch protestantse thema’ van het ‘bidden met het hart’ zal Calvijn stellig bij Augustinus hebben aangetroffen. De kerkvader laakt het dat veel mensen bidden met hun tong, maar stom blijven met hun hart. ‘Laat er geen tweespalt heersen tussen je mond en je hart.’

DANK EN LOF

Evenals Melanchthon vindt Calvijn dat het vraaggebed gepaard moet gaan met dank en lof. Een vogel die een vleugel mist, is vleugellam… De vrijmoedigheid om te bidden fundeert de reformator in Gods beloften en in Christus’ voorspraak. Kinderen die worden voorbereid op belijdenis en avondmaal legt hij in de mond te bidden ‘in de naam van onze Heere Jezus Christus, die onze Advocaat en Voorspraak is (notre Avocat et notre Intercesseur)’. Zo mag men zeker zijn van de verhoring.

Niet omdat we alles krijgen wat ons hartje begeert, maar omdat we onze noden leggen aan het hart van een Vader Die het beste met ons voorheeft.

Met voorbijgaan aan een overigens verrassend hoofdstuk dat aan rooms-katholieke catechismi is gewijd (‘naast evidente verschillen een grote mate van overeenstemming’), attendeer ik nog op het voorlaatste hoofdstuk. Hierin komen twee catechetische geschriften van Ursinus aan de orde, die als ‘directe bronnen van de HC’ zijn te beschouwen.

In een daarvan zet Ursinus in met het begrip ‘troost’ en vervolgt hij met de drieslag ‘ellende, verlossing, dankbaarheid’. Het gebedsonderricht dat deze geschriften bevatten, vormt een synthese van lutherse en gereformeerde elementen.

WEINIG EIGENS

Na een lange weg van punctueel onderzoek heeft ds. Veerman ruim voldoende materiaal vergaard om zijn hoofdvraag te beantwoorden, namelijk wat het eigen karakter uitmaakt van het gebedsonderwijs in de Heidelbergse Catechismus.

Wie de onderzoeker al lezend op zijn ontdekkingstocht gevolgd heeft, kan het niet bevreemden dat dit eigen karakter opmerkelijk weinig ‘eigens’ heeft. Tijdens het lezen komt de lezer immers gaandeweg tot het inzicht dat allerlei aspecten en accenten die voor de Heidelberger kenmerkend zijn, ook elders en al eerder aan het licht kwamen.

Betekent dit nu dat het resultaat van deze speurtocht teleurstelt? Allerminst. Het vormt veeleer een krachtige bevestiging van wat de opstellers van de catechismus voor ogen stond. Het lag van meet af aan niet in hun bedoeling om met iets nieuws en iets eigens te komen, maar om een tekst aan te reiken waarin diverse tradities zouden samenstemmen, de klassiek- katholieke, de lutherse en de gereformeerde. Dat die poging is geslaagd, was gedeeltelijk al bekend. Veermans studie heeft dit inzicht nog verdiept en met nieuwe argumenten onderbouwd.

Met recht stelt ds. Veerman dat dit gebedsonderricht een exponent is van de breed-katholieke bezinning op het gebed. Van unieke kenmerken is vrijwel geen sprake. Nagenoeg alle aspecten zijn terug te vinden in voorafgaande catechismi. Als men dan toch van een eigen identiteit zou willen spreken, valt te wijzen op de uitgebalanceerde manier waarop die aspecten zijn benut.

AMEN

Veerman noemt het een ‘duidelijk spirituele keus’ dat de Heidelberger onderwijzer, in navolging van vooral Melanchthon, zijn gebedsonderricht presenteert in de vorm van een gebed. Ons worden geen beschouwingen voorgelegd, maar gebeden voorgezegd.

En laat er nu op het allerlaatste moment toch nog iets unieks, iets geheel eigens tevoorschijn komen. En wel in de uitleg van het woordje Amen: ‘Zekerder dan ik in mijn hart gevoel…’. Geen van de catechismi die in dit boek voor het voetlicht kwamen, halen het bij deze formulering. Terwijl het in een van Ursinus’ geschriften heet: ‘Zo zeker als ik dit van Hem verlang’, steekt de Heidelberger in de laatste zondag (wellicht van dezelfde auteur) de spade dieper. Hoe vertroostend is dat. Want mijn hart zegt wel ‘amen’, maar als dat hart nu eens belaagd wordt door twijfel aan de oprechtheid van mijn verlangen? Wat dan? Dan zeg ik nochtans ‘amen’, omdat God mijn hart en verlangens genadevol te boven gaat.

SCHOLING

Theologiehistorisch valt er in dit proefschrift veel over het gebed te leren. Kunnen we er ook door leren bidden? Dat pretendeert het boek niet. Maar wel leidt het ons binnen in tal van catechetische geschriften die ons in de weg van het gebed willen scholen. Je raakt in deze scholing levenslang niet uitgeleerd. Je vordert, maar als een stratenmaker: achteruit en op de knieën. ‘O leer mij, arme dwaas, hoe dat ik bidden moet.’

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 maart 2016

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

VANUIT EIGEN ARMOE TOT GOD

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 maart 2016

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's