Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

IN HET BELOOFDE LAND

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

IN HET BELOOFDE LAND

De boodschap van het bijbelboek Jozua [3]

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het bijbelboek Jozua komen zeven belangrijke themas naar voren: het land, Gods beloften, het verbond, gehoorzaamheid, heiliging, heilige oorlog en rust.

Het belangrijkste thema in het boek Jozua is het in bezit nemen van het beloofde land. Dit land is door de Heere toegezegd aan de aartsvaders in het boek Genesis.
In Genesis 12:7 zegt God tegen Abraham: ‘Toen verscheen de HEERE aan Abram en zei: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven. Toen bouwde hij daar een altaar voor de HEERE, Die hem verschenen was.’ Later herhaalt de Heere deze landbelofte bij Izak (Gen.26: 3) en bij Jakob (Gen.28:13). En nu, vele honderden jaren later, vervult de Heere de belofte die Hij aan de aartsvaders gedaan heeft.

LAND

Het is belangrijk op te merken dat God het land in bruikleen geeft. Hij blijft de Eigenaar van het land, terwijl Israël wordt aangesteld als rentmeester. Israël moet telkens verantwoording aan de Heere afleggen over de manier waarop het met het land omgaat.
Het is opmerkelijk dat het in de tweede helft van het boek Jozua voortdurend gaat over de volkeren die de Israëlieten niet uit het beloofde land hebben verdreven. Die nalatigheid bestraft de Heere. Hij zegt in Jozua 23:13: ‘Weet dan zeker dat de HEERE, uw God, niet zal doorgaan met het verdrijven van deze volken uit hun bezit van voor uw ogen. Maar zij zullen een strik en een val voor u zijn, een gesel op uw zijden en prikkels in uw ogen, tot u verdwenen bent uit dit goede land, dat de HEERE, uw God, u gegeven heeft.’
Voor ons is het van groot belang om te erkennen dat de landbelofte een integraal onderdeel van het verbond is. Dat geldt tot op deze dag.

GODS BELOFTEN

Het boek Jozua laat zien dat God Zijn beloften vervult. Na de verdeling van het land wordt gezegd: ‘Niet één van alle goede beloften, die de Heere aan het huis van Israël had toegezegd, is onvervuld gebleven; alles is uitgekomen.’ (21:45; Nieuwe Vertaling ’51) De Bijbel benadrukt bovendien dat de verovering van het land niet te danken is aan de grote militaire macht van Israël, maar aan de trouw van God. In Jozua 21:43-45 staat: ‘Zo gaf de HEERE aan Israël heel het land dat Hij gezworen had hun vaderen te geven. Zij namen het in bezit en woonden erin. En de HEERE gaf hun rondom rust, overeenkomstig alles wat Hij hun vaderen gezworen had. Niemand van al hun vijanden kon tegenover hen standhouden. Al hun vijanden gaf de HEERE in hun hand. Van al de goede woorden die de HEERE tot het huis van Israël gesproken had, is er niet één woord onvervuld gebleven: alles is uitgekomen.’ Wij horen de echo van deze woorden in 2 Korinthe 1:20: ‘Immers, zovele beloften van God als er zijn, die zijn in Hem ja en in Hem amen, tot verheerlijking van God door ons.’


De verovering van het land is niet te danken aan de militaire macht van Israël, maar aan Gods trouw


VERBOND

God richt Zijn verbond op met het hele volk Israël. Die verbondenheid van de twaalf stammen blijkt duidelijk bij de ceremonie op de bergen Ebal en Gerizim (8:30-35) en bij de vernieuwing van het verbond in Sichem (Joz.24).
De zichtbare kant van het verbond komt naar voren in de prominente aanwezigheid van de ark bij de oversteek van de rivier de Jordaan (Joz.3) en bij de oprichting van de tabernakel in Silo (18:1-10). In het verbond zijn twee partijen opgenomen. God richt het verbond op en Hij vervult Zijn beloften, terwijl Israël voortdurend wordt opgeroepen om met de God van het verbond te leven (Joz.22-24). In overeenstemming met Leviticus 26 en Deuteronomium 28 bevat het verbond zowel zegen als vloek.
Het verbond geldt niet alleen voor het volk Israël, maar ook voor ons. God heeft ons immers bij de heilige doop opgenomen in dat ene verbond dat Hij met Abraham, Izak en Jakob heeft opgericht.

GEHOORZAAMHEID

Van Jozua wordt meer dan eens gezegd dat hij precies doet wat de Heere van hem vraagt en wat Mozes tegen hem gezegd heeft (10:40 en 11:23). Van Israël lezen wij dat het de bevelen van Jozua gehoorzaamt. Bovendien is het wonen in het beloofde land mede afhankelijk van de gehoorzaamheid aan Gods geboden. In het geval van ongehoorzaamheid (zoals bij Achan in Jozua 6-7) volgt er straf. Het gevaar van zelfgenoegzaamheid en het niet raadplegen van de Heere ligt op de loer (9:14).
Het is goed om te beseffen dat het verbond niet alleen beloften, maar ook bevelen bevat. Die bevelen mogen wij doen uit dankbaarheid.

HEILIGING

Aan het woord ‘heilig’ zitten twee aspecten: enerzijds is er sprake van ‘afgezonderd van’, anderzijds van ‘toegewijd aan’. Hoewel het woord ‘heilig’ maar zes keer in het boek voorkomt (3:5; 5:15; 6:19; 7:13 (twee keer) en 24:19), is de gedachte van de afzondering voortdurend aanwezig.
De heiligheid komt naar voren in de afstand die het volk moet bewaren tegenover de ark. In Jozua 3:4 staat: ‘Er moet echter een afstand zijn tussen u en de ark van ongeveer tweeduizend el lengte. U mag er niet dichter bij komen, opdat u de weg zult weten die u moet gaan, want u bent die weg niet eerder gegaan.’
Het volk Israël behoort zich af te zonderen van de Kanaänieten en hun goden. In Jozua 24:23 klinkt de oproep om heilig te leven met de Heere: ‘Nu dan, doe de vreemde goden weg die te midden van u zijn, en richt uw hart op de HEERE, de God van Israël.’ Israël moet zich voortdurend realiseren dat de Heere een heilig God is. Die oproep loopt als een rode draad door de Bijbel: ‘Wees heilig, want Ik ben heilig.’ (Lev.11:45; 1 Petr.1:16)

HEILIGE OORLOG

De Heere geeft Jozua de opdracht om de inwoners van Kanaän te verdrijven. Het werkwoord ‘verdrijven’ komt zeven keer in het boek Jozua voor (3:10; 13:6; 15:63; 17:12,18; 23:5,13). Het verdrijven van de oorspronkelijke bewoners is een teken van Gods aanwezigheid: ‘Hierdoor zult u weten dat de levende God in uw midden is en dat Hij de Kanaänieten, de Hethieten, de Hevieten, de Ferezieten, de Girgasieten, de Amorieten en de Jebusieten geheel en al van voor uw ogen zal verdrijven.’ (3:10)
Naast het verdrijven van de volkeren wordt gesproken over het doden van alle inwoners van Ai (8:24). En na de verovering van Libna lees ik: ‘En de HEERE gaf ook dat in de hand van Israël, met zijn koning. Hij sloeg het met de scherpte van het zwaard, en al wat leefde wat daarin was. Hij liet er geen overlevende overblijven en hij deed met zijn koning, zoals hij met de koning van Jericho gedaan had.’ (10:30)
Bij het lezen van deze teksten komt de vraag boven: moedigt de Bijbel ons aan ‘heilige oorlogen’ te voeren? Bij het beantwoorden van deze vraag is het goed een paar dingen te bedenken.
Ten eerste laat het verdrijven en verdelgen van de Kanaänieten zien hoe zwaar de Heere de zonde straft. Hij ziet de zonde niet door de vingers en laat die niet ongestraft.
Verder zien we dat de Heere de bevolking van Kanaän tijd heeft gegeven om zich te bekeren (Gen. 15:13-16). Eeuwenlang heeft ze dat niet gedaan.
Ook is duidelijk dat de Heere het initiatief neemt om deze volkeren te verdelgen. Hij gebruikt Israël als instrument om deze volkeren te straffen vanwege hun goddeloosheid (11:18-23). De Heere verkiest eeuwen later de Assyriërs en de Babyloniërs om het volk Israël te straffen vanwege zijn goddeloosheid (2 Kon.17:6-23). Deze ‘heilige oorlogen’ worden dus niet op eigen houtje ontketend, maar op Gods bevel uitgevoerd.
Ten slotte blijkt dat de Heere, als de Schepper van hemel en aarde, Zich het recht voorbehoudt om een bepaald stuk land toe te wijzen aan een bepaald volk. Concreet betekent dit dat de Heere heeft besloten het volk Israël dit land te geven. De bewoners van dat land worden opgeroepen dat alleenrecht van de Heere te eerbiedigen, hetzij goedschiks, hetzij kwaadschiks.


De Heere had de bevolking van Kanaän eeuwenlang de tijd gegeven om zich te bekeren


RUST

In het boek Jozua wordt het woord ‘rust’ op twee manieren gebruikt. Ten eerste is er rust omdat de vijanden zich stilhouden. In het begin van het boek staat reeds: ‘Denk aan het woord dat Mozes, de dienaar van de HEERE, u geboden heeft: De HEERE, uw God, geeft u rust, en Hij geeft u dit land.’ (1:13) Dit motief komt terug in Jozua 21:44 en 23:1.
Ten tweede is er rust omdat de reis door de woestijn en de strijd om het land ten einde is. Jozua kan nu tegen het volk zeggen: ‘Nu heeft de HEERE, uw God, uw broeders echter rust gegeven, zoals Hij hun toegezegd had. Keer daarom nu terug, en ga naar uw tenten, naar het land dat uw bezit is, dat Mozes, de dienaar van de HEERE, u gegeven heeft aan de overzijde van de Jordaan.’ (22:4)
Jozua is een rustaanbrenger en het land Kanaän is het land van de rust. In het licht van de hele Bijbel valt hier een bijzonder licht op de Heere Jezus als de grote Rustaanbrenger en op het hemelse Kanaän, waar de eeuwige rust wordt genoten.

Ds. H.J. van der Veen is predikant van de hervormde gemeente te Sliedrecht.

Volgende week deel 4 (slot), het verband van het boek Jozua met het Oude en Nieuwe Testament.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 maart 2017

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

IN HET BELOOFDE LAND

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 maart 2017

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's