Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOPENDE EN UITZIENDE.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOPENDE EN UITZIENDE.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hopende: We willen dus nu het getuigenis nagaan dat Koning Jezus gegeven heeft van de gemeente van Laodicéa. Ik weet uwe werken, zo wordt er gezegd, dat gij noch koud zijt, noch heet. Dat is wel een zeer droevig getuigenis dat de Ko* ning der kerk van deze gemeente moest geven. Een getuigenis sechter dat nog van velen en ook van vele gemeenten kan worden gegeven. Men is uitwendig gods* dienstig, maar dat is ook net alles. Men is niet ongedoopt |en men leeft niet in de wereld, dus koud is men niet.; Maar bij de belijdenis die men heeft, bezit men nog niet eens uitwendig enige warnv te en gevoel voor hetgeen dat men be* lijdt. Het is genoeg dat men 's Zondags ter kerk gaat, dat men een ouderling heeft om voor te gaan (al is het ook een opgeraapte, die misschien door een uit* wendige wetenschappelijke ontwikkeling die hij bezit nog al netjes bidden en Ie* zen kan) of dat men een predikant bezit, die 'dan misschien nog wel niet hoeft te lezen, maar die toch vreemdeling van de enade is. Ja vriend, zo gaat het er wer* elijk in vele gemeenten naar toe, waar f men dan nog denkt aan de zuivere be* lijdenis vast te houden. Brede scharen gaan op die plaatsen 's Zondags naar de kerk, die echt geen onderscheid weten tussen hun rechter* of linkerhand. In de week is het alks volop wereld bij die mensen, maar 's Zondags nemen ze nog wel hun pUchten waar. Ze zijn toch nog geen heidenen. Ze zijn gedoopt, ze hebben belijdenis gedaan en ze heb^ben een kerkverband. Van dat kerkverband zouden ze ook nog niet graag afwillen, al werd men er ook Rooms. Gevoel voor de waarheid heeft men niet in het minst. Al trekken die enkelen van Gods volk die er nog waren de kerk uit, daar geeft men geen acht op. En de onderscheiden* de kennis wordt vanzelf gemist om het gebrek in de preken die gelezen of ge* sproken worden op te kunnen luisteren. Zo leeft men in diezelfde sleur altijd maar door, er genoeg aan hebbende dat men godsdienstig is en dat men nog be* hoort tot het kerkgebouw en kerkver* band waar men door zijji ouders is in* gebracht.

Uitziende: Zo'n Laodicése toestand is er gewis op. vele plaatsen aan te treffen. Men kan dan God en de Mammon die* nen. Men moet echter wel medelijden hebben met die grote scharen die er slechts zo'n sleurgodsdienst op nahou* den. Hoe worden ze ook door hun voor* gangers misleid. Ze hebben veelal in ja* ren al geen bevindelijke waarheid meer gehoord en de lust ontbreekt ook om daar een onderzoek Inaar in te stellen. Zodoende horen ze het ook niet als er slechts een dorre voorwerpelijke verkla* klaring van de Schrift gegeven wordt, waarin dus geen geest en leven is te vin* den.

Maar hoevelen zijn er niet die Zondag aan Zondag onder een bevindelijke waar* beid mogen nederzitten en die toch het minste gevoel niet voor die waarheid hebben. Er is uitwendig iniet de minste indruk van bij die mensen te vinden dat ze onder zulk een waarheid levende op een ontzaglijke eeuwigheid aanreizen. En men kan het aan de kinderen ook wel be* merken dat er in huis over godsdienstige zaken ook niet in het minst gerept of ge* sproken wordt. Maar vreselijk is toch het woord dat de Koning der kerk dezulken hier laat horen. Och, of gij koud waart, of heet! Zo dan, omdat gij lauw : zijt, en noch koud noch heet, Ik zal u'uit Mijine mond spuwen. Water dat lauw is, geeft een walgelijke smaak in de mond. Men moet hier vanzelf uit dit woord vani de Heere Jezus niet opmaken dat het goed is om koud, dat iwil zeggen geheel zon* der godsdienst te zijn, maar Hij laat hier wel horen dat zulk een lauwheid als we zoeven getekend hebben Hem hatelijker is dan dat men geheel zonder godsdienst daar heen zou leven. Indien ze in .Laodicéa geheel geen godsdienst ge* had hadden, ze waren zo walgelijk niet voor Christus geweest als nu met hun uitwendige dode sleurgodsdienst. Ge kunt er dus uit zien hoe God van al die godsdienst walgt. Maar de rede daarvan wordt ook nog verder aangegeven, en daarom geloof ik dat we nog een' beet*

je idieper op die lauwheid moeten in=» gaan.

Hopende: Met het redegevende woordje „want" wordt ons nu verder gesegdwaai in die lauwheid 'bestond en waarom ze voor Christus zo walgelijk was. Want gij zegt: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, heb geen dings gebrek; en gij weet niet, idat gij zijt ellendig, en jammerlijk, en .arm, en blind, en naakt. Hier wordt dus de oorzaak ontdekt waarom er zulk een lauwheid in de gemeente heerste. Waar vloeit zulk een lauwheid als waarover we zoeven spraken, anders uit voort dan uit het rijk en verrijkt zijn in zichzelf Men heeft geen bekering nodig, want men leeft of men bekeerd is. Dat 'is de staat van elk mens van nature. Hij heeft geen gebrek, en daarom is hij dodelijk gerust als de hardslapende in het oppers ste van de mast. Van de verloren zoon lezen we dat hij begon gebrek te lijden. Dat is ook de eerste vrucht van het onts= dekkende werk des Geestes. Maar waar 't gemist wordt, kent Ide mens z'n gebrek, zijn ellende en zijn Idodelijke armoede niet. Hij heeft dan toch genoeg aan zijn uitwendige godsdienst. En zeker, nu is er wel verschil ir> zoverre, dat de één doo/ een uitwendige overtuiging nog wat ge^ voeliger voor de waarheid is dan de an^^ der. Zoals we reeds gezien hebben, heeft Christus hier ook het oog in het bijzon; * der op die lauwheid die er bij velen heerst door zich zelfs uitwendig onver=» schillig omtrent de verkondigde leer te betonen. Echter neemt dat niet weg, dat we lallen in onze staat van nature de^ zelfde zijn. De ware bekommeringen om het heil onzer onsterfelijke ziel worden in die staat bij ons gemist. Met onze uit»* wendige kennis van de waarheid en ons strijden voor ide waarheid, zijn we rijk en verrijkt en hebben geen dings gebrek. De mens is van nature onwetend van zijn staat 'voor God, omdat hij daar nooit een recht gezicht in heeft gekregen. Hij weet niet dat hij is ellendig, jammerlijk, arm, en blind en maakt. O, wat heeft lelk woord door Christus hier gebruikt, op zichzelf toch veel te zeggen! Daar ligt de mens: ellendig, dat wil zeggen: uitlan*^ dig, gesloten buiten de gunst en dei ge*^ meenschap van zijn Schepper. Maar hoe jammerlijk is hij ook in die staat, daar hij daarin verloren ligt, onmachtig om er zichzelf uit te verlossen. Geen oog heeft medelijden met hem, maar hij heeft het ook met zichzelf niet. Hoe arm is hij ook in die staat, ontbloot van alle ware kennis van God en Zijn deug=> den, van alle ware gerechtigheid en hei* ligheid waarmee hij alleen voor God bestaan kan. Al zijn webben deugen niet tot kleding en hij zal zich mei; zijn werken niet kunnen dekken. Er wordt dan ook verder gezegd dat hij in die staat ook bliind en naakt is. Blind, daar hij on# gevoelig en onwetend is van het gevaar waarin hij verkeert en van de noodzaken» lijkheid om uit zulk een ellendestaat ver*» lost te worden. Hij meent te zien en dat is juist zijn blindheid, zoals de Heere Jezus de Farizeërs duidelijk heeft aan*' getoond. Blind is hij voor zijn aangébo*' ren vijandschap waardoor hij niet wil dat God Koning over hem zou zijn. Hij meent nog dat hij gewülig genoeg is, want hij kent zijn vijandschap niet. Kort* om, hij weet tnist dat zijn staaÜ zodanig is dat hij met een eeuwigdurende af# keer tegenover God vervuld is en het daarom nooit in waarheid tot zijn Maker wenden zal. Naakt is hij, daar hij ont* Woot van alle ware gerechtigheid, geen bedekking heeft tegen de toomgloeddes Almachtigen. En wat Ledeboer in zijn vraagboekje zO' eenvoudig zegt, dat leert ons hier Gods woord, namelijk dat dit de grootste ellende van de miens is, l dat hij zijn ellende niet kent.

Uitziende: Hoe verschrikkelijk is dan ook wat Jezus hier van de Laodicensen moest getuigen: en gij' wset iniet dat gij zijt el=* lendig, en jammerlijk, en arm, en blind en naakt. Ja, wat nog erger was, dat iwas de ingebeelde rijkdom idie er bij hen was te vinden. Want gij zegt: Ik bien rijk, en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek. Het zal wellicht niet zo: « zeer de taal van hun mond geweest zijn om zo iets te zeggen, maar het was de taal van hun hart. En dat is de taal van het hart bij elk mens van nature. Maar we zouden daarom de betekenis vandezj" woorden nog wel wat verder kuimen uit* breiden idan dat we die alleen betrekken op de staat des harten van de natuurlijke mens. Zou van de levende kerk in dezr tijd ide klacht niet moeten gelden: Och, of gij koud waart, of heet? Geen plaats is er schier meer in de kerk voor iKoning Jezus en Zijn bediening. Het lijkt me Wel goed dat we daar nog eens wat nader op ingaan.

Hopende: Goed vriend, laten we dat dan voor de volgende keer bewaren, zo de Heere wil en wij leven,

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 maart 1958

De Wachter Sions | 4 Pagina's

HOPENDE EN UITZIENDE.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 maart 1958

De Wachter Sions | 4 Pagina's