SCHULDIG ELKANDER LIEF TE HEBBEN
Geliefden, indien God ons alzo lief heeft gehad, zo zijn wij ook schuldig elkander lief te hebhen.
1 Joh. 4:11.
In de vorige verzen heeft de apostel ons dus gewezen op de grootheid van Gods eeuwige liefde tot de Zijnen, geopenbaard in de schenking van Zijn Zoon. Meerder bewijs van Zijn liefde heeft God niet kunnen geven dan dat Hij Zijn Zoon voor vijanden in de dood heeft overgegeven, opdat dezulken die de eeuwige dood zich door de zonden hadden waardig gemaakt, zouden leven door Hem. Die liefde Gods is dan ook nooit genoeg te bewonderen. De kerk zal daar de eeuwigheid voor nodig hebben. Het is geen wonder dat de apostel dan ook nog eens zo met nadruk zegt: Geliefden, indien God ons alzo lief heeft gehad.
Deze liefde heeft Hij echter ons tot een voorbeeld willen stellen. Ja meer! Hij zegt ons hier in de tekst, dat deze liefde ons de liefde tot de broeders verschuldigd doet zijn. Zo zijn wij ook schuldig elkander lief te hebben, zegt hij. Hetzelfde zegt ook de apostel Paulus in Rom. 13 : 8, waar we lezen: ijt niemand iets schuldig, dan elkander lief te hebben. Gods kinderen zijn dus verplicht elkander lief te hebben. De Wet Gods is Gods volk een regel des levens in de ware dankbaarheid. In de weg der ware heiligmaking is Gods volk tot het betrachten van de goede werken geroepen. Daar wil de antinomiaan niet van weten. En die antinomiaan had de apostel Johannes in het bijzonder ook in zijn zendbrief te bestrijden, zoals we bij de overdenking van deze zendbrief steeds al gezien hebben. De antonomiaan kent zich düs niet schuldig de liefde aan de broeders te bewijzen. Hij neemt het met Gods gebod zo nauw niet.
Maar wie neemt het daar nu nog nauw mee in deze liefdeloze tijd? Het leven van Gods volk is over het algemeen een antinomiaans leven geworden. We kunnen in de theorie de leer der antinomianen wel verwerpen, maar dat we die toch in de praktijk omhelzen. Ons hart slaat ons dan niet gelijk als bij David toen hij het volk geteld had, als we op een liefdeloze wijze met de broeders gehandeld hebben. We stapipen overal overheen. En wil men dan nog over vreze Gods spreken en de schijn geven van zo godzalig te zijn? , Denkt men dat de godzaligheid alleen maar bestaat in het zich wachten voor bepaalde ergerlijke zonden en in een nauwgezetheid in het betrachten van sommige plichten, waarvan men over het algemeen zelf nog maar denkt dat die tot de godzaligheid behoren? Dan laat de apostel Petrus ons in zijn zendbrief wel een ander geluid horen, als hij zegt: n 'gij, tot hetzelve ook alle naarstigheid toebrengende, voegt bij uw geloof deugd, en bij de deugd kennis, en bij de kennis matigheid, en bij de matigheid lijdzaaimheid, en bij de lijdzaamheid godzaligheid, en bij de godzaligheid broederlijke liefde, en bij de broederlijke liefde liefde jegens allen. Want zo deze dingen bij u zijn, en in u overvloedig zijn, zij zullen u niet ledig noch onvruchtbaar laten in de kennis van onze Heere Jezus Christus. Want bij welke deze dingen niet zijn, die is blind, van verre niet ziende, hebbende vergeten de reiniging zijner vorige zonden. 2 Petrus 1 : 5-9.
Als dus de broederlijke liefde niet bij ons gevonden wordt, zijn we blind, van verre niet ziende. Daar zegt de kanttekening van, dat dat zeggen wil dat we bijziende zijn, daar we dan niet anders kxinnen zien dan hetgeen dicht voor onze ogen gehouden of gebracht wordt. En dat wil ook - weer zeggen volgens de kanttekening, dat indien zo iemand iets zou mogen zien in de christelijke godsdienst, dat het anders niet dan een zeer klein en duister gezicht is, hetwelk de hemelse dingen niet kan beogen. We hebben dan dus niet zoveel licht als we wel menen te bezitten. We kennen nog weinig van de geestelijkheid van Gods Wet en van de bedriegelijkheid van ons hart. De ware ontdekking wordt dus gemist. En waar die gemist wordt, kan men de mug wel uitzuigen, maar tegelijk de kemel doorzweigen. Dan zijn er dus heel wat zonden die we niet voor zonden houden, terwijl we aan de andere kant God tevergeefs eren, lerende leringen die geboden van mensen zijn.
De apostel zegt ons, dat we schuldig zijn, elkander lief te hebben. Gevoelen we ons nog schuldig, als we die liefde niet bewijzen? Of kunnen we daar maar overheen leven en onszelf altijd maar rechtvaardigen? We hebben te vrezen, dat we dan nog achterkomen bij Bileam, die nog niet durfde te vloeken als God zegende. Wij durven wel te haten die God liefheeft. Of anders weten we wel op een liefdeloze wijze degenen die door God geliefd zijn te veroordelen als onbegenadigde mensen. Zo kunnen we dus vrijuit gaan. Aan onszelf schijnen we niet te twijfelen, ook al worden de vruchten des geloofs bij ons niet gevonden. V/aren we maar eens meer in twijfel omtrent onszelf. Dit zou ons tot ernstig zelfonderzoek brengen en zeker de gewenste vruchten afwerpen. We zouden meer in ootmoed wandelen, zodat we ons zo gemakkelijk niet boven een ander konden verheffen. De een zou de ander uitnemender achten dan zichzelf. We zouden ook uit liefde met elkanders zwakheden en gebreken geduld hebben. Nu kunnen we daarentegen zo onverdraagzaam zijn. En het is een van de tekenen van de laatste tijden, dat men zoals de apostel aan Timotheüs heeft geschreven, onverzoenlijk zal zijn. Welk een duidelijk bewijs van de intrekking, van Gods Geest! Schuld is er niet meer te vinden. De apostel zegt ons, dat we schuldig zijn elkander lief te hebben. Is die liefde er dus niet, dan blijft die schidd er liggen. Maar waar hoort men nog van schuld? Waar is er nog een terugkeren van een verkeerde weg? Waar is er nog een invallen voor elkaar, om elkander de misdaden te behjden? Waar zijn dan de bewijzen ervan dat God ons alzo lief gehad heeft? Geliefden, zo zegt de apostel, indien God ons alzo heeft lief gehad, zo zijn ook wij schuldig elkander lief te hebben.
Het leven wordt in Gods kerk gemist. Over de liefde Gods, geopenbaard in de zending van Zijn Zoon, tot een verzoening voor onze zonden, hoort men uit het hart vandaan zoveel niet meer met elkander spreken. Als dat er nog meer was, was er niet zoveel twist en nijdigheid. Dan was er niet zoveel verwarring en boze handel. Dan had de liefde de boventoon. Maar nu loert men veelal op elkanders ondergang. De ene broeder levert de andere over tot de dood. Waarlijk, het zijn zware tijden die we nu in het laatste der dagen met elkander beleven. Men veAeugt zich in elkanders ongeval. De mens wordt nu ook eenmaal zelf zo graag in het gelijk gesteld. En als men hem soms eens eerlijk en oprecht behandeld heeft, is er in de meeste gevallen wel iets blijven zitten, waarvoor hij op z'n tijd wraak weet te nemen. Gods kinderen en knechten komen in tijden waarin God in tegenheden met hen schijnt te handelen, er wel achter hoe men tegenover hen staat. Al heeft men de schijn wel gegeven, alsof men aan hun zijde stond en in het zieleleven zo nauw met hen verenigd lag, de tijden komen waarin het openbaar komt dat men met geen waie banden der liefde aan hen was verbonden. Och, hoe moet het woord van de apostel ons dan toch weer leiden tot een nauw zelfonderzoek. Als we ons niet schuldig kennen om de broeders lief te hebben, is dat zo'n goed teken niet. En de mens verraadt altijd zichzelf, al weet hij op een vrome wijze zijn vijandschap te bedekken. Zo durft hij dan soms niet te strijden met open vizier. Naamloze brieven komen bijvoorbeeld niet van een goede kant, zomin als brieven waarin men zijn naam niet voluit durft te vermelden. God geeft daar gelukkig Zijn kinderen en knechten nog wel erg in, al hebben degenen die het doen er geen erg in. Maar laat het ze dan tot waarschuwing zijn, dat ze op zulk een wijze nooit voor een rechte zaak strijden en slechts door de vorst der duisternis tot zulk werk worden gebruikt. Hier wordt de liefde gemist. Hier openbaart men slechts de vijandschap die diep in het hart leeft. Moet dat zO' op de eeuwigheid aan? Men schijnt over geen dood en eeuwigheid te denken. En dat terwijl men soms al op jaren is gekomen en dus zeker kan weten dat men niet ver meer van de poorten der eeuwigheid verwijderd is. Straks worden talen en kennis te niet gedaan, maar de liefde alleen zal binnengaan, want de liefde vergaat nimmermeer. Laat ons dan de vermaning van de apostel die we thans hebben overdacht, ter harte nemen, en laat er ons ook mee mogen besluiten: Geliefden, indien God ons alzo lief heeft gehad, zo zijn wij ook schuldig elkander lief te hebben.
V.
M.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juli 1964
De Wachter Sions | 4 Pagina's