Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE ROOMSE MARIA VERERING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE ROOMSE MARIA VERERING

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als een 2e grond voor de Mariaverering wordt van roomse zijde aangewezen haar eeuwigdurende maagdelijkheid. Maria was volgens Rome maagd geweest vóór de geboorte van Christus onder de geboorte en na de geboorte altijd Maagd. Het huwelijk met Jozef zou altijd van die aard geweest, dat ze altijd maagd gebleven is. Nu wordt er in het Evangeüe wel gesproken van de broers en zusters van de Heere Jezus naar het vlees, zo bijv. in Matth. 13, 46, 55; Joh. 7, 3; Hand. 1, 14 enz.

Maar dit zijn dan geen eigen broers en zusters van Hem, maar bloedverwanten in verder verband, en dus als neven en nichten aan te merken. In onze dagen zijn er velen, die onder die broers en zusters eigen broers en zusters wiUen verstaan. Het komt ons voor, dat dit een ondergeschikte zaak is, waar 's mensen zaligheid in genen dele van afhangt, hoewel wij voor ons houden, uit diepe eerbied voor de Heere Jezus, en in aansluiting aan onze Vaderen, dat zij ook als vrouw van Jozef is gebleven, krachtens de bijzondere besturing Gods, als voegzaam voor de ere Gods.

Het woord uit Luk. 1, 38, dat Maria zeide: Zie de dienstmaagd des Heeren; mij geschiede naar uw woord, kan echter niet de kracht hebben van een gelofte van altijd durende maagdelijkheid, wat Rome er van maakt.

Haar vraag toch „hoe zal dit wezen, dewijl ik geen man bekenne, heeft niet de kracht van een gelofte, om altijd zonder man te blijven, want ze is met Jozef in het huwelijk getreden, zoals genoegzaam blijkt uit het verder verloop van de geschiedenis uit Luk. 1, 2, v.v. en Matth. 1, 24, terwijl het huwelijk gesloten wordt door de toestemming van beide, wat hier heeft plaatsgegrepen. Maar die woorden willen als vanzelf zeggen, dat ze nader onderwijs in dezen begeerde.

De engel had, verder wel gezegd tot Maria bij zijn binnentreden, vs. 28: Wees gegroet, gij begenadigde! De Heere is met u, en gij zijt gezegend onder de vrouwen. Maar dit kan toch niet als een godsdienstige aanroeping of verering beschouwd worden zonder aan inlegkunde te doen. Want wat anders toch is een groet, waarmee men iemand het goede toewenst, en wat anders een gebed tot iemand, om van hem een zegen te ontvangen. Christus zei ook bij Zijn opstanding tot de vrouwen: Weest gegroet Matth. 28, 9, en zo is ze al niet anders in te zien, dan zoals het bij de Heere Jezus hier een begroetingsvorm was, het ook zo van de engel gewoon een wens of begroeting was, als inlei­ ding om zich nader te openbaren.

Het woord, „gij begenadigde", vat Rome ook al verkeerd op. Er staat n.1. niet, dat ze vol genade was, zoals de Vulgaat verkeerdeHjk; overgezet heeft, maar dat ze begenadigd was, welk werkwoord in dezelfde zin en betekenis ook voorkomt in Ef. 1, 6 ten aanzien van de ware gelovigen te Efeze. Ook hier zegt de uitdrukking toch al niet anders dan dat Maria genade van God ontvangen had, zoals de engel dat zelf nog nader verklaart in vs. 30, als hij daar zegt: vrees niet, Maria, want gij hebt genade gevonden bij God. En deze genade hier was, dat ze moeder zou worden, wat al heel duidelijk toch bhjkt uit d)e toevoeging: Dp Heere is met u, en gij zijt gezegend onder de vrouwen, en zie gij zult bevrucht worden en een zoon baren, vs. 31. Dat wordt ook door Ehsabeth bevestigd als ze, vs. 42, bestierd door Gods Geest met luide stem Maria toeroept: Gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de vrucht uws buiks.

En zo verstond Maria het ook zelf, als ze in VS. 48, 49 betuigt, dat de Heere de nederigheid Zijner dienstmaagd heeft gezien. Volgens Rome moet ze zonder enige zonde zijn geweest, waar ze anders niet genoemd had kunnen worden, de gezegende onder de vrouwen, die vol genade was. Maar genade onderstelt altijd weer schuld aan deze zijde van het graf, wat ze zelf ook erkent in haar lofzang als ze daar de Heere Jezus haar Zaligmaker noemt tegenover de nederigheid van haar eigen staat, en zaligmaken naar het eigen woord van de engel in Matth. 1, 21, juist is zahgmaken van zonden. Daaruit blijkt dus, dat Maria zelf bekent in haar lofzang, dat ze van zichzelf uit, evenals alle anderen zonde had.

Bovendien, de uitdrukking „vol genade" komt, als misplaatst in de Vulgaat, niet voor ten aanzien van Maria in de H. Schrift, maar wel wordt ze gebezigd in Hand. 6, 8 volgens nieuweren, die daar lezen over Stefanus, dat hij „vol van genade en kracht was". Maar nu zal het toch niemand in de gedachte komen, dat Stefanus geen zonde heeft gehad, waar ze uit genade door Christus zoenbloed uitgedelgd zijn. En zo kan Rome geen gelijk hebben, waar de uitdrukking „vol van genade" niet eens voorkomt in de Schrift ten aanzien van Maria, maar de uitdrukking zelf, zoals ze dan wel voorkomt in Hand. 6, 8 niet betekenen kan, dat degene die er mee verwaardigd wordt zonder enige zonde geboren is en geleefd heeft.

En dat ze in haar lofzang betuigt, dat ze zaUg gesproken zal worden door alle geslachten, geldt ook voor de vrouw die Hem ten huize Simon de melaatse zalfde. Van verdienstelijkheid van Maria door tegen de engel te zeggen: Zie de dienstmaagd des Heeren, mij geschiede naar uw woord, kan ook al geen sprake zijn. Hier geldt immer, dat de mens van nature niet zo gewillg is als Rome wel voorstellen wil, maar dat de Heere Zelf het begin, midden en einde is, zodat het bij Maria ook al niet anders was dan: Heere Gij hebt mij overreed en ik ben overreed geworden. Gij zijt sterker dan ik en hebt overmocht.

Zo wel de opvatting bij Rome van de leer van het moederschap Gods van Maria als de blijvende maagdelijkheid van haar als gronden voor de godsdienstige verering van Maria, is voortgeschreden tot door paus Martinus II, op het leteraanse concihe 649, de eeuwigdurende maagdelijkheid van Maria officieel is vastgelegd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1965

De Wachter Sions | 4 Pagina's

DE ROOMSE MARIA VERERING

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1965

De Wachter Sions | 4 Pagina's