Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KRITIEK IN WAPENVELD OP KERSTENS DOGMATIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KRITIEK IN WAPENVELD OP KERSTENS DOGMATIEK

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

vervolg

Niet alle uitverkoren kinderen hebben van hun ontvangenis en geboorte af aan een zaad des geloofs in zich, al is het dat ze het dadelijk geloof nog niet kunnen oefenen. (I, 32, 8).

De Schrift spreekt wel van een zaad der wedergeboorte, hetwelk is Gods Woord, 1 Petrus 1, 23, maar dat moet men eerst kunnen horen, is zijn bescheid. Niemand ontvangt n.1. het geloof dan uit het gehoor, Rom. 10, 17; Gal. 3, 2. Daardoor als middel alleen wordt de mens van ongelovig gelovig. En dat kan niet als hij tevoren het geloof al had, en dus al gelovig was geworden.

En zegt men, de uitverkoren kinderen zijn toch in het verbond, en moeten die dan toch al het begin van het geloof hebben, dan is zijn antwoord: Alle uitverkoren kinderen zijn niet als kinderen in het genadeverbond. Of hebben alleen de kinderen der bondgenoten het zaad van het geloof, of het geloof in zijn zaad.

Waaruit blijkt zulk een onderscheid in de uitverkoren kinderen? Het in het verbond zijn der kinderen stelt niet iets in die kinderen, of men moest daaruit ook besluiten, dat ze daadwerkelijk wedergeboren waren, en als dat er niet uit volgt, dan ook dit niet (I, 32, 11.)

Zo spreekt hij ook in (I, 39, 22, 23, 24): De ware' gelovigen alleen hebben recht tot de sacramenten. Belijdenis en dien overeenkomstig leven zijn de gronden voor de bediening van de doop. Zijn dopeUngen onbekeerd of geveinsden, dan komt dat op henzelf aan, en de doop is hun geen zegel, wijl ze geen deel hebben aan het verbond en geen recht tot de goederen. Daar onderwijst hij ook, dat de doop slechts een morele, betekenende en verzegelde kracht heeft (I, 39, 20 en 24).

De uiterlijke doop brengt niet in een andere inwendige staat voor God. Ze brengt dus niet in het wezen van het verbond, maar valt onder de uiterlijke bediening van het genadeverbond, en verzegelt dus dat het wezen van het genadeverbond zich betrekt op' de uitverkoren en ware gelovigen alleen. De doop verzegelt alleen de uitverkorenen. Wel zegt hij daar ook (25), dat men alle gedoopte kinderen in de gemeente zal houden voor ware bondgenoten en kinderen onder het opwassen tot ze de duidelijke blijken vertonen, dat ze aan de belofte geen deel hadden. Ze vallen dan niet uit de genade, maar het is een blijk dat de doop hun geen zegel was, en dat ze nooit waarlijk in het genadeverbond zijn geweest; en dat ze dus louter aan de uiterlijke bediening des verbonds deel gehad hebben.

Duidelijk blijkt hier, dat ook Brakel zich houdt aan de onderscheiding tussen wezen en bediening van het verbond. Anders had hij niet kunnen zeggen dat men bij afval duidelijke blijken geeft, dat men nooit het wezen van het verbond deelachtig was geweest, hoewel men gedoopt was en dus deel had aan de uiterlijke bediening. Ook blijkt hier, dat ook het oordeel des geloofs nog wat anders is dan het oordeel naar de uiterlijke schijn der belijdenis, die opzichzelf immers, generlei grond kan bieden voor de eeuwigheid, maar waarmee de mens hopeloos verkeerd mee uitkomt voor de eeuwigheid. Dat houden voor ware bondgenoten van alle in de gemeente gedoopte kinderen is dan ook al niet anders te beschouwen dan als een bijkomstig aanhangsel, dat niet voortvloeit uit de grondslag van zijn verbondsbeschouwing, die immers staat onder de beheersing van de verkiezing (I, 16, 3).

En dat bijkomstig aanhangsel wordt ook nog door Brakel zelf in dezelde paragraaf (25) gecorrigeerd, als hij daar zegt, dat de doop alleen de uitverkorenen verzegelt, dat dus de betekende zaak alleen toekomt aan de uitverkorenen, met uitsluiting van alle anderen, die wel deel krijgen aan het uiterlijke teken, maar niet aan de betekende zaak zelf.

Dat wordt verder ook al gecorrigeerd wat betreft de opgroeiende kinderen. Voor die kinderen toch geldt, zoals bleek, hetzij verkoren of niet, dat het geloof uit het gehoor is, en de wedergeboorte door het Woord Gods. Hun moet dus de doodstaat van de mens en de noodzakelijkheid van bekering en geloof voorgehouden worden naar de drie stukken van de Catechismus, en gewaarschuwd in getrouwheid voor zelfbedrog en roekeloos opgrijpen van de beloften, of ongegrond zich inlaten in het wezen van het verbond, onder het opwassen.

Maar ook de ouders krijgen een rèm mee, als ze in het uiterlijke blijven hangen. Immers, als ze belijdende leden zijn maar onbekeerd, dan worden ze in de op de doopsbediening volgens prediking bij hun ware naam genoemd, en nog uitgesloten van de genade (Zondag 31), zolang er geen ware bekering geschiedt. Die worden daarmee dus ook al gedurig onderwezen, dat zij zelf en ook hunne kinderen door souvereine wederbarende genade alleen behouden worden, en dat de ware blijken daarvan in hunne ziel geopenbaard zullen moeten worden zullen ze niet op een uiterlijke schijn en ingebeelde zaligheid voor eeuwig omkomen. Wapenveld geeft daar dus geen volledige voorstelling van Brakels opvatting. En het blijkt wel, dat Brakel heel wat dichter bij Ds. Kersten staat, dan bij de schrijver in Wapenveld, die blijkbaar alle gedoopten maar met beloften en rechten op de zaligheid wU opvullen, zonder onderscheid, die er in werkelijkheid niet zijn, en zo komt men met de hedendaagse bij velen gepropageerde verbonds-en belofteleer, ook in de zogenaamde Gereformeerde Gezindte, bij een leugenvoorstelling terecht.

We gaan wat verder nog en luisteren naar wat Wapenveld zegt in art. 3 (pag. 80) over Kersten over de kinderdoop. „Tocht moet, " zo zegt de schrijver in Wapenveld, „toch moet ook Kersten een onderscheiding maken, n.1. tussen het wezen van het verbond en de uitwendige openbaringsvorm (I, 329). De uitverkorenen krijgen deel aan het eerste, de 'niet-uitverkorenen alleen aan het laatste.

Maar wat houdt dat laatste eigenlijk in: deel­ hebben aan de uitwendige openbaringsvorm, staan binnen de grenzen van de openbaring des verbonds (II, 274), in een uitwendige betrekking tot het verbond der genade staan (I, 335)? . . En deze uitwendige betrekking des Verbonds kan worden verbroken. Israël is daarvan het voorbeeld (I, 334 v.v.) Wat dus de Schrift verbond noemt, wordt in Kerstens dogmatiek gedevalueerd tot uitwendige relatie tot het verbond, die geen wezenlijke inhoud heeft. Alleen de uitverkorenen hebben recht op de beloften van het verbond (I, 338)."

We' zien hier weer het verschil met de schrij­ ver in Wapenveld en Ds. Kersten. Bij de schrijver in Wapenveld betekent het genadeverbond naar zijn wezen, dat God alle gedoopten ia het verbond heeft opgenomen, en dat door de doop hetekend en verzegeld. En uit de verbondsbe-'ofte, aan allen geschonken, moet men nu leven, en hij klaagde er over (no. 12, 12e jg. Wapenveld), dat in de gemeente het verbond en de belofte daarin gegeven, niet genoeg 'unctioneert. Bij hem dus geen wezenlijk ver­ schil tussen wezen en uiterlijke bediening van het verbond.

De vraag is echter of de H. Schrift onder het noemen van het verbond daar wel altijd onder verstaat de zaügmakende verhouding tot God voor ieder die het teken en zegel ontvangt, of met andere woorden, of ieder die het teken en zegel ontvangt, daarmede ook toegekend is de belofte als de betekende zaak, met haar vervulling. Daarop kan niet anders geantwoord worden dan dat de H. Schrift lang niet altijd de zaligheid verbindt aan allen, die het teken des verbonds ontvangen, en zo ook niet de belofte der zaligheid toekent aan allen, die het teken en zegel ontvangen.

Dat blijkt al aanstonds uit verschillende Schriftuitspraken zelf. We zien al in Gen. 17, 10 en 13, dat het woord „verbond", en daaronder dan verstaan het genade verbond, niet altijd voor het wezen van het verbond genomen wordt, maar ook voor het teken en zegel, die immers vallen onder de uiterlijke bediening van het verbond. De besnijdenis wordt met mensenhand verricht, en die menselijke verrichting krijgt de naam van teken des verbonds en ook van verbond zelf (vs. 11, 13).

Er grijpt hier een symboUsche verwisseling plaats, waarbij aan het teken toegekend wordt de betekende zaak, zonder ze echter te vereenzelvigen. Dat houdt dus in, dat niet elk, die het teken der besnijdenis ontving, ook de betekende of afgebeelde zaak, dat is de zaügmakende verhouding tot God en de belofte der zaligheid, zelf ontving voor zich. Er was daartoe meer nodig dan het uiterHjk teken.

We zien dat al aanstonds in hetzelfde Gen. 17 Daar zegt God Zelf al in vs. 21, dat Hij Zijn verbond met Izaak oprichten zou, en sloot daarmede Ismaël uit. En het verbond hier ziet op de betekende zaak, de geesteHjke goederen, de zaligmakende verhouding tot God in Christus, waar Ismaël van uitgesloten wordt, waar hem maar tijdelijke goederen toegekend worden. Toch kreeg hij ook het teken des verbonds, VS. 25. Hij was een natuurlijke zoon van Abraham, gerekend onder de kinderen des vleses, niet tot die der beloftenis, Rom. 9, 7 en 8. Wel besneden en toch van tevoren door God buiten het verbond der genade en zaligheid al souverein gehouden. Daar blijkt dus genoegzaam uit, dat iemand het teken kan ontvangen maar de betekende, de geestelijke zaak, voor immer missen, en dus onder de uitwendige bediening des verbonds zich bevinden, en toch het geestelijke wezen er van ontberen.

Dat blijkt ook verder uit Gen. 25, 1-6. Daar wordt vermeld, dat Abraham nog een zestal kinderen gewon uit Ketura, die hij echter allen wegzond van bij Izaak met geschenken. Al deze kinderen zullen zeker ook besneden zijn geworden, en dus het teken des verbonds hebben ontvangen, aan de uiterlijke ceremonie en bediening deel gehad hebben, maar ook door Abraham zelf uitgesloten zijn van verder leven onder de uitwendige zaak, de geesteüjke goederen des verbonds, de beloften der zaligheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 mei 1965

De Wachter Sions | 4 Pagina's

KRITIEK IN WAPENVELD OP KERSTENS DOGMATIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 mei 1965

De Wachter Sions | 4 Pagina's