Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PNIëL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PNIëL

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

En Jacob noemde de naam dier plaats Pniël; want, zeide hij, ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered geweest. Genesis 32 : 30.

Jacob heeft na twintig jaren weer mogen terugkeren naar Zijn eigen land. Hij is niet uit zichzelf naar zijn land teruggekeerd. We lezen in het 3e vers van het 31e hoofdstuk: En de Heere zeide tot Jacob: Keer weder tot het land uwer vaderen en tot uw maagschap, en Ik zal met u zijn.

Zo is de Heere dus teruggekomen op de belofte die Hij Jacob te Beth-El had gedaan. Daar heeft Hij immers tot hem gezegd: En zie, Ik ben met u, en Ik zal u behoeden overal, waarheen gij trekken zult, en Ik zal u wederbrengen in dit land; want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik zal gedaan hebben, hegeen Ik tot u gesproken heb.

Jacob had niet alleen met een belovend, maar ook met een vervullend God te doen. De Engel Gods is hem verschenen en heeft tot hem gezegd: Ik ben die God van Beth-El, alwaar gij het opgerichte teken gezalfd hebt, waar gij Mij een gelofte beloofd hebt: nu, maak u op, vertrek uit dit land, en keer weder in liet land uwer maagschap. En Jacob is opgetrokken met zijn vrouwen en zijn kinderen en al zijn bezittingen. Laban is hem achterna gegaan, maar de Heere is hem tegengekomen en heeft tot hem gezegd in een droom des nachts: Wacht u, dat gij met Jacob spreekt, noch goed noch kwaad.

En zo heeft Laban Jacob moeten laten gaan, nadat zij beiden nog een verbond met elkander gesloten hadden. En dan lezen we hier in het begin van dit 32e hoofdstuk: Jacob toog ook zijns weegs; en de engelen Gods ontmoeten hem. Heirlegers Gods mocht hij ontmoeten tot zijn bescherming. Daarom noemde hij de naam van die plaats: Mahanaïm. Maar dan lezen we gelijk daarna, dat hij boden uitzond voor zijn aangezicht tot zijn broeder Ezau, opdat hij genade zou mogen vinden in zijn ogen. En die boden zijn wedergekeerd en hebben tot Jacob gezegd: Wij zijn gekomen tot uwe broeder, tot Ezau; en ook trekt hij u tegemoet, en vierhonderd mannen met hem.

En dan lezen we: Toen vreesde Jacob zeer, en hem was bange, en hij verdeelde het volk, dat met hem was, en de schapen en de runderen en de kerneis, in twee heiren.

Het was nu twintig jaren geleden dat hij voor zijn broeder Ezau had moeten vluchten. In die twintig jaren was er veel gebeurd en veel veranderd, maar Jacob had toch niet anders te verwachten dan dat de haat van zijn broeder Ezau tegen hem dezelfde was gebleven. En zo had hij dan nu ook te vrezen, dat zijn broeder Ezau met geen goede bedoeüngen hem met vierhonderd mannen tegemoet trok. Daarom heeft Jacob het volk dat met hem was en de schapen en de runderen en de kemels in twee heiren verdeeld, want hij zeide: Indien Ezau op het ene heir komt en slaat het, zo zal het overgeblevene heir ontkomen. En dan heeft hij zijn hart in een ernstig gebed uitgestort voor het aangezicht des Heeren. Voorts zeide Jacob: O ttod mijns vaders Abrahams en God mijns vafes Izaks, o Heere, Die tot mij gezegd hebt: Keer weder tot uw land en tot uw maagschap, en Ik zal wel bij u doen. Ik ben geringer dan al deze weldadigheden en dan al deze trouw, die Gij aan Uwe knecht gedaan hebt; want ik hen met mijn staf over deze Jordaan gegaan, en nu ben ik tot twee heiren geworden. Ruk mij toch uit mijns broeders hand, uit Ezau's hand; want ik vrees hem, dat hij niet misschien kome en mij sla, de moeder met de zonen. Gij hebt immers gezegd: Ik zal gewisselijk bij u weldoen, en Ik zal uw zaad stellen als het zand der zee, dat vanwege de menigte niet geteld kan worden.

Uit dit gebed blijkt, hoe bevreesd dat Jacob voor zijn leven is geworden. Maar hoe kon Jacob daar nu toch bevreesd voor wezen? God had hem toch de belofte gedaan, dat Hij hem zou wederbrengen in dat land? En de Heere had hem nu toch Zelf bevel gegeven om naar zijn land terug te keren? Daarbij had de Heere het Laban verhinderd om hem kwaad te doen. Heirlegers van engelen had Jacob tot zijn bescherming mogen ontmoeten. Was Jacob dit nu ineens vergeten? O neen, het bhjkt wel uit zijn gebed, dat hij dat niet vergeten was, want we horen hem daarin juist op Gods belofte pleiten. Maai? we bemerken dan toch ook uit zijn gebed, hoedat hij met de belofte Gods in het nauw gedreven werd. De weg die hij nu moest gaan. ging tegen de belofte in en scheen erop uit te lopen, dat de belofte Gods werd teniet gedaan. Wat ons hier echter uit Jacobs levensgeschiedenis wordt medegedeeld, blijft voor het geestelijke zaad van Jacob nog geen onbekende zaak. De weg die tot de vervulling van Gods beloften leidt, is geen opgaande weg, waarin men alleen maar te genieten heeft en het altijd maar geloven en bekijken kan, dat God Zijn beloften zekerlijk vervullen zal. We kunnen bij al de Bijbelhetligen steeds het tegenovergestelde zien. En zo laat ons Jacobs geschiedenis ook zien, hoe de leiding Gods met het geestelijk Israël is door alle eeuwen. De Heere had tot Jacob gezegd, dat Hij hem behoeden zou op de weg die hij zou gaan, ja, overal waar hij heen zou trekken. En toch verkeerde Jacob hier in grote benauwdheid en in vreze voor zijn leven.

Wat is de weg des Heeren met Zijn volk toch anders dan bij dat Christendom dat zakken vol geloof heeft. Men kan het niet verstaan, als men dat volk over de beloften Gods hoort spreken en tegelijk ook over die bestrijdingen die daarop hun deel geworden zijn. God heeft het toch beloofd? Dat moet men vasthouden! Men mag niet zo ongelovig zijn en men mag de waarheid van Gods beloften niet in twijfel trekken. Waarlijk, het Christendom van deze tijd is Abraham, de vader der gelovigen nog wel een eind voorbij gestreefd. Als ge die mensen hoort praten, dan is Abraham de naam van vader der gelovigen niet meer waardig. Zij zijn werkelijk wel vaders in het geloof te noemen.

Het is echter voor Gods ware volk tot vertroos" ting, als we van de aartsvaders beschreven kunnen vinden, in welke bestrijdingen en benauwdheden der ziel zij met de beloften Gods gekomen zijn. In Jacobs benauwdheid en vreze zien we, dat men met de beloften Gods niets meer beginnen kan, als men in een weg geleid wordt die met die beloften Gods geheel in strijd is. Maar zie, van zulk een bevinding is nu eenmaal het beredenerend Christendom vreemdeling.

Er was daarbij tussen Jacob en Ezau iets blijven liggen wat niet uit de weg geruimd was.

Jacob had zijn broeder Ezau de zegen van de eerstgeborene immers op een bedriegeUjke wijze weten te ontnemen. En hij kon wel weten dat Ezau dat nog niet vergeten was. En zo zag hij nu met de dierbaarste beloften die God hem had gedaan, niet anders dan de dood voor ogen. En aan de bemoeienissen Gods had het Jacob toch ook al niet ontbroken. We zouden zo zeggen: Jacob was al aardig rijk aan bevinding ge-worden. We horen hem immers in het 10e vers zeggen: Ik ben geringer dan al deze weldadigheden en dan al deze trouw, die Gij aan Uw knecht gedaan hebt; want ik ben met mijn staf over deze Jordaan gegaan, en nu ben ik tot twee heiren geworden.

(Wordt vervolgd)

V.

M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1966

De Wachter Sions | 4 Pagina's

PNIëL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1966

De Wachter Sions | 4 Pagina's