Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE BIJBELSE GESCHIEDENIS 169.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BIJBELSE GESCHIEDENIS 169.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Antwoorden 924 t/m 930.

924. Degenen die tot David in de spelonk kwamen waren mannen, die benauwd waren, die een schuldeiser hadden en wiens zi^l bitterlijk bedroefd was. Het was dus een troep berooide en wanhopige mensen; mannen, die benauwd en bedroefd waren om 't onrecht van Saul. Zij konden zich niet verenigen met zijn beleid en kwamen zoi in het nauw, dat zij zich onder David stelden en liever met hem de gevaren en ontberingen wilden ondergaan, dan onder het bewind van Saul te verbhjven. Deze mannen zijn hier ook voorbeelden van degenen, die tot Davids Zoon de toevlucht mogen nemen, die geestelijk benauwd zijn, een schuldeiser hebben en wiens ziel bitterlijk bedroefd is. Dezulken begeren door Hem verlost en^ geregeerd te worden; zij nemen genoegen met de weg van vervolghig en ontbering die daaraan verbonden is.

925. Doëg, de Edomiet. Hij was een overste van Sauls herders en bekleedde een voorname positie als raadgever aan het hof van de koning. In psalm 52 tekent David diens karakter en geeft hij uiting aan zijn diepe smart, om dat door het verraad van Doëg de priesters des Heeren gedood zijn geworden. Hij klaagt de moordenaar aan bij de Heere, verklaart hem schuldig en spreekt in Gods naam zijn vonnis uit: „God zal u ook afbreken in eeuwigheid." (vers 7).

926. Achimelech verantwoordde zich, door naar waarheid te getuigen dat hij niets wist van de verhouding tussen Saul en David. David had hem ook niets daarvan gezegd'. De man kon dus in volle bewustheid van zijn onschuld verklaren: „Wie is toch onder al uwe knechten getrouw als David en des konings schoonzoon". En wat de beschuldiging van de koning betreft, dat hij God gevraagd zou hebben voor David kon hij zeggen:

„Dat zij verre van mij, de koning legge op zijn knecht geen ding, noch op het ganse huis mijns vaders. Heb ik heden begonnen God voor hem te vragen? ”

Saul kon uit die verantwoording horen, dat de priester te goeder trouw gehandeld had, daarom is het te onrechtvaardiger en te gruwelijker als Saul straks het vonnis over hem uitspreekt en laat voltrekken.

927. Hij kreeg de doodstraf, ja hij liet de hele priesterstad uitmoorden. Nob werd dus met de vemietigingsban geslagen. Sauls verstand was zo verduisterd, dat hij de daad van Abimelech als een vergrijp tegen de gezalfde des Heeren beschouwde, waarover hij het banvonnis ia al zijn gestrengheid uitsprak. Doëg voerde zijn bevel uit. „Hij viel aan op de priesters des Heeren en doodde te dien dage vijfentachtig mannen, die den linnen lijfrok droegen. Hij sloeg ook Nob, de stad dezer priesters met de scherpte des zwaards, van den man tot de vrouw, van de kinderen tot de zuigelingen". De knechten van Saul wilden hun handen niet uitsteken. Daardoor kon Saul zien, dat zijn vonnis onrechtvaardig en gruwelijk was, maar hij zette toch door om zijn wraakzuchtig bevel uitgevoerd te krijgen. Hij vond de Edomiet bereid om het bloedbad in de priesterstad aan te richten. Was het wonder, dat onder ziük een tiranny db rechtgeaarde Israëlieten zich meer en meer onder Davids heerschappij schaarden en uit gingen zien naar de vervulling van Gods belofte, dat deze op de troon zou komen. Saul werkte zijn ondergang zelf uit. Gods Geest was al van hem geweken: door de moord op de priesters verloor hij ook de Urim en de Thimmim en kon hij Gods raad ook niet meer vragen.

928. Abjathar. Waarschijnlijk had deze, gedurende de afwezigheid van zijn vader, de dienst in het heiligdom waargenomen. Nog vóór Saul zijn wraak over Nob ten uitvoer bracht, kon hij tot David vluchten, daarbij de priesterlijke lijfrok met de borstlap meenemende.

929. David bracht zijn ouders, die hem moei-Ujk op de snelle en gevaarlijke tochten, die hij gaan moest, konden volgen naar Moab. Davids vader stamde van Ruth at en had dus wellicht famUie in Moab.

930. De profeet Gad, waarschijnlijk een van de profetenzonen van Samuel. De priester en de profeet waren dus bij de ware koning. Gad is dezelfde profeet, die in 2 Sam. 24 : 11 „Davids ziener" heet.

Ik weet, dat God, getrouw in 't richten, Des armen rechtzaak, daar hij schreit, Hoe vals hem d' ontrouw moog' betichten Beslissen zal naar billijkheid.

Psalm 140 : 12.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1968

De Wachter Sions | 4 Pagina's

DE BIJBELSE GESCHIEDENIS 169.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1968

De Wachter Sions | 4 Pagina's