Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hopende en Uitziende

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hopende en Uitziende

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoséa 4 : 14.

HOPENDE: In dit hoofdstuk worden we dus steeds gewezen op de zonden van Israël en op de straf die daarover niet kon uitblijven. Het volk moest zich door het bedrijf van de gruwelijkste ongerechtigheid ook steeds meer rijp maken voor die straf. Zo lezen we nu in vers 14: „Ik zal over uw dochteren geen bezoeking doen, omdat zij hoereren, en over uwe bruiden, omdat zij overspel doen; want zij zelven scheiden zich af met de hoeren, en offeren met de snoodste hoeren; het volk dan, dat geen verstand hee|t, zal omgekeerd worden." Als we het eerste gedeelte van de tekst lezen, dan zouden we de vraag kunnen stellen: straf God dan de zonde niet } God zou immers over die dochteren geen bezoeking doen, omdat zij hoereerden en over die bruiden, omdat zij overspel deden.

Dit wil echter niet zeggen dat God die zonde niet bezoeken zou. Integendeel, we lezen juist aan het einde van dit vers: „het volk dan, dat geen verstand heeft, zal omgekeerd worden." Het volk moest de maat der ongerechtigheid vol maken. Dus als de Heere over die dochteren geen bezoeking deed, niettegenstaande die gruwelijke hoererij, dan was dat geen goed bewijs. Hij liet ze doorgaan in de weg der ongerechtigheid.

UITZIENDE: Dat is dus een oordeel op zichzelf, als de Heere ons in de weg der zonde niet tegenkomt. Ja, dit is wel het zwaarste oordeel te noemen. Dan is het oordeel der verwoesting, dat op het oordeel der_^ verharding volgt, over ons vastelijk besloten. De Heere laat ons dan maar doorgaan, want alle vermaningen en waarschuwingen helpen niet meer. Al schijnt het dus, dat we uit deze tekst zouden kunnen opmaken dat God de zonde niet straft, zo vinden we hier juist een ernstige strafbedreiging.

HOPENDE: Maar we kunnen voor het ware Israël Gods in deze tekst dan ook nog iets tot bemoediging zien liggen. We kunnen het altijd maar niet zien, als de Heere ons tegenkomt, dat dit nog een bewijs er van is dat Hij ons in een verkeerde weg niet door wil laten gaan. Alle dingen schijnen dan tegen ons te zijn en tot ons oordeel te moeten

ienen. God Zelf is tegen ons en zo wacht ons dan ook niet anders dan een gewis verderf. Alles getuigt van Gods gramschap en is er ons dan een bewijs van, dat we buiten de genade staan. We zullen uiteindelijk nog als een huichelaar en bedrieger openbaar komen.

UITZIENDE: Daaruit zien we dus, dat Gods kinderen en de goddeloze beide uit de handelingen des Heeren verkeerde gevolgstrekkingen maken. Als de Heere over die dochteren en over die bruiden geen bezoeking doet vanwege die hoererij en overspel, dan denken zij in de weg der zonde door te kunnen gaan. Ze behoeven immers voor geen kwaad te vrezen ? Het gaat ze voorspoedig in de weg die zij bewandelen.

Daarentegen komen Gods kinderen uit de tegenheden waarmede de Heere hen bezoekt, tot het besluit dat ze nu geheel aan zichzelf overgegeven zijn. Maar daarom geeft de Heere nu ook aan Zijn knechten de opdracht om het de rechtvaardigen, die vanwege de tegenheden met zulk een vreze vervuld zijn, aan te zeggen dat het ze wel zal gaan, maar om het ook de goddelozen, die zich inbeelden dat ze voor geen kwaad hebben te vrezen, aan te zeggen dat het ze kwalijk zal gaan.

HOPENDE: Zo ligt er dus in de tekst die we nu overdenken, nog een rijke troost en een sterke bemoediging voor het volk Gods. De kastijding, als die aanwezig is, schijnt wel geen zaak van vreugde, maar veeleer van droefheid te zijn, maar de apostel zegt er toch van: „Want die de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijke zoon, die Hij aanneemt. Indien gij de kastijding verdraagt, zo gedraagt Zich God jegens u als zonen (want wat zoon is er, die de vader niet kastijdt ? ); maar indien gij zonder kastijding zijt, welke allen deelachtig zijn geworden, zo zijt gij dan bastaarden en niet zonen."

Psalm 89 zegt ons hetzelfde als we daar zo lezen: „Indien Zijn kinderen Mijn wet verlaten en in Mijn rechten niet wandelen, indien zij Mijn inzettingen ontheiligen en Mijn geboden niet houden, zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken en hun ongerechtigheid met plagen. Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen."

Zo is dus de kastijdende roede voor Gods volk er het bewijs van, dat de Heere Zijn volk niet in een verkeerde weg door laat gaan.

UITZIENDE: Als men daar nu eens wat van zien mag, dan wil men toch met de werkers der ongerechtigheid niet oversteken. En ook niet met degenen die in de godsdienst zo'n opgaande weg bewandelen. Voor het vlees is zo'n weg, waarin we onze vleugels kunnen uitslaan, wel aangenamer. En als degenen die in hun weg zegening op zegening schijnen te ontvangen, op onze tegenheden zien, dan spreken ze ook het oordeel over ons uit en hebben zij ook de gevolgstrekking heel gauw opgemaakt, dat zij het bij het goede eind hebben en dat wij de Heere merkbaar in alles tegen ons hebben. En och, van binnen zeggen ze ons ook wel hetzelfde. Daarom weten we dan ook niet meer waar we het zoeken moeten. En toch willen we ook weer niet oversteken met dat geslacht dat van geen onderdrukking weet. Maar de Heere laat ons ook wel eens op het einde zien. , , Dat de goddelozen groeien als het kruid, en al de werkers der ongerechtigheid bloeien, opdat zij tot in eeuwigheid verdelgd worden."

HOPENDE: De tekst zegt ons niet anders. Men kon wel afgoderij bedrijven en alzo zich afscheiden, om in de afgodendienst zich te voegen bij de snoodste hoeren en alzo met het brengen van de offeranden aan de afgoden, de gruwelijkste ontucht bedrijven, maar men zou uiteindelijk, omgekeerd worden. Dat wordt gezegd van het volk dat geen verstand had. In de weg der goddeloosheid handelt men dus verstandeloos. Maar met alle valse godsdienst betoont men ook duidelijk, geen verstand te hebben, want men heeft er ook geen oog voor dat de tegenheden niet altijd bewijzen van Gods gramschap en de voorspoeden niet altijd bewijzen van Gods liefde zijn. Het zal ons steeds meer blijken, dat Hoséa's profetie niet alleen rijk aan troost, maar ook aan lering voor Gods ware volk is. Dit dus over het 14e vers.

De volgende keer het 15e vers, D.V. zo de Heere wil en wij leven.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 augustus 1972

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Hopende en Uitziende

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 augustus 1972

De Wachter Sions | 8 Pagina's