Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Samenspraak 93

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Samenspraak 93

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

KEES: Hetdoet mij toch werkelijk nog weer goed dat ik je weer mag zien, al is het dan dat wij met onze meningen en opvattingen omtrent het geestelijke en het hiernamaals lang niet overeenstemmen en wij in dat opzicht wel zeer ver van elkander verwijderd zijn, daarom is het mij altijd niet onaangenaam om daarover met elkander van gedachten te wisselen en moet ik je eerlijk zeggen dat ik de ene keer met veel meer aandacht en intresse luister dan de andere keer. Ik ben wel eens bij jouw vandaan en thuis gekomen dat ik bij mijzelf moest zeggen: wat en waarover heeft Jan nu eigenlijk gesproken, zodat ik meer dan eens een tijd lang heb ik moeten nadenken en memoreren in mijn gedachten om het gesprokene van jou weer een weinig te mogen herinneren. Nu heb ik je de vorige keer al gezegd en gevraagd, toen je mij jouw ellendige toestand verklaarde dat je in en onder dat alles niet tot God geroepen en gebeden hebt om verlossing en bevrijding. Maar daar het toen te laat was geworden zou je mij daar nu deze keer iets over mededelen.

JAN: Wat de geestelijke dingen betreft en omtrent het hiernamaals ais wij straks zullen moeten sterven, dan stemmen vnj tot hiertoe nog lang niet overeen, en als de almachtige God u en mij niet overreedt, dan zal er wel nooit een overeenstemming komen; en wat het andere betreft, dan moet ik mijzelf ook veelal de meeste keren beschuldigen en veroordelen dat ik dan maar zo in en onder het vertellen liefdeloos en harteloos was en maar woorden van onverstand had geuit. O, dan zijn er al wat dagen geweest dat we zo geplaagd en geslingerd werden over hetgeen dat wij hadden gezegd, dat het alles maar inbeelding en bedrog geweest was en dat er heel geen God bestond; soms zo erg dat we het vaste voornemen maakte om hierover maar niet verder te spreken. Maar als de tijd dan weer aanbrak om elkander daarover te ontmoeten, dat wij dan weer lust, moed en genegenheid kregen om toch weer verder te gaan en was dat voor mij al een groot wonder, daar er bij ons van onszelf geen lust en genegenheid is om over die dingen te spreken. En wat uw gezegde of vraag betreft aangaan het bidden en roepen tot God in mijn diepe ellende om daar iets van te zeggen, daar was het werkelijk te laat voor geworden en moesten wij afbreken.

KEES: Juist, en daarom zijn wij nu daarover in de grond der zaak bij elkaar om dat van je te horen. Want als wij zo doorgaan, dan komen wij weer zover dat het weer te laat is geworden en dienaangaande nog niets gehoord hebben, daar het er al aardig op gaat lijken als ik op de klok zie.

JAN: Je hebt gelijk. Kees, en daarom zal ik maar niet langer wachten. Och, als ik daaraan terug denk en mag denken, dan kan ik niet ontkennen dat we in en onder.al die ellende en bestrijdingen in zulk een jammerkolk niet tot God geroepen en gebeden hebben, maar daar was geen horen naar mijn roepen en geklag, noch een verhoren van mijn gebeden om genade en ontferming; in de waarneming van mijn hart was Hij voor mij als een God Die niet hoorde en geen acht gaf. Als alles binnen in mij zich opmaakte om mij te vernielen en levendig te verslinden en in mijn binnenste groot getier maakten dan riep ik uit: „O God ! wees mij genadig, zwijg niet, houd U niet als doof."

KEES: Wel, als ik het zo beluister, dan heb je toch wel geroepen maar je kreeg maar geen verhoring en toch ben je blijven aanhouden onder alles door. Ik denk dat ik het allang opgegeven zou hebben als ik bij mijzelf gewaar werd dat ik toch nooit verhoord zou worden; want wat heeft nu een mens in de nood aan een vruchteloos roepen, schreien bidden en kermen om verlossing.

JAN: Dat zou ook zeker gebeurd zijn als de Heere mij niet had vast gehouden en met Zijn Geest in mijn ziel dat zuchten, bidden en roepen werkte, achteraf bezien. Meer dan eens heb ik in en bij mijzelf gezegd, en weleens openlijk geuit, dat ik het niet meer zou doen en niet meer wilde zelfs ook, hetgeen ik tot mijn schande en ook wel tot schaamte moet zeggen; maar dan werden we in de hoogste nood toch telkens weer naar de Heere uitgedreven in de stille eenzaamheid.

Daarbij kwam ook nog dat mij van binnen in mijn hart gezegd werd en soms zo sterk dat ik het werkelijk geloofde, dat al mijn roepen, bidden, schreien en kermen maar was als van een huichelaar, dat al mijn bidden en dergelijk nog zonde was en zeker zou gestraft worden en dat ik in en onder dat alles niets anders deed dan liegen voor een alwetend God en daarom geen verhoring noch verlossing ontving zoals wij dat kun-

nen lezen in Hozéa 7 : 13: Ik zou hen wel verlossen, maar zij spreken leugenen tegen Mij." Dan was het in mijn hart dat ik een godloze en verharde zondaar was en dat het gebed van dezulken de Heere een gruwel was en dat Hij zo Zijn oren voor mijn schreeuwen, roepen en bidden toesloot. O, en dat terwijl de roede Zijner verbolgenheid wegens al mijn zondekwaad op mij was en ik niets dan een nameloze ellende voor mij zag, mij met Zijn toorn bedekte, en de Heere Zichzelf met een wolk bedekte zodat het gebed er niet doorkwam.

KEES: Nu Jan, daar heeft in al die treurige en ellendige ziel toestanden nog al wat in je omgegaan en ben je van alle kanten nogal aangevallen en niet minder lastig gevallen en dan alles vruchteloos te lijken; dat is het in het natuurlijke naar het lichaam al een onoverkomelijke zaak, dat, als je in de grootste en hoogste nood verkeert, je dan nog van alle kanten wordt lastig gevallen. Denk maar wanneer je in het water ligt als een drenkeling, en aanhoudend om hulp en verlossing roept en alles vruchteloos lijkt, dan wordt niets dan een nare dood gezien.

JAN: Dat heb je nu eens recht gezien en opgemerkt en zo zag ik met alles niets anders dan de eeuwige dood voor ogen. O, mijn roepen en schreeuwen was niet anders dan dat van een huichelaar en dat van de scheepslieden van het schip in de grote storm op de zee, waarop de profeet Jona verkeerde daar zij enkel maar riepen en baden dat zij niet in de storm zouden omkomen en de dood vinden; dat mijn roepen niet oprecht was, mijn bidden niet van harte en in alles mijzelf maar op het oog had om maar niet gestraft te worden en in de hemel te komen en zo bang voor de straf en het eeuwig oordeel te ontkomen.

O, de Heere had zoveel en op velerlei wijze in mijn leven geroepen om Hem te dienen en de slechtigheden te verlaten, maar ik had altijd geweigerd. Maar nu mijn vreze er was, benauwdheid en angst, en mijn verderf zag aankomen, nu tot God roepen en Hem zoeken, nu zou Hij niet antwoorden en Zich niet laten vinden.

D.V. tot de volgende keer.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1972

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Samenspraak 93

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1972

De Wachter Sions | 8 Pagina's