Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Twee eeuwen STATENBERIJMING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Twee eeuwen STATENBERIJMING

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Deze maand zal het tweehonderd jaar geleden zijn dat de psalmberijming die in de meeste van onze gemeenten in gebruik is, gereed kwam. Voor de Nederlandse kerken zou dat dus een herdenken betekenen, ware het niet dat enkele zich nog reformatorisch noemende kerkverbanden reeds een vijftal jaren alweer een nieuwe psalmbundel in de eredienst gebruiken. Over het verderfelijke karakter van deze nieuwe berijming is reeds enkele malen in ons kerkelijk blad geschreven, terwijl we verder kunnen volstaan met te verwijzen naar de G.B.S.-brochure „De nieuwe psalmberijming getoetst" van ds. van der Haar.

Dat het psalmzingen in de eredienst zijn grond vindt in de Heilige Schrift mag als bekend worden verondersteld, evenals het gebruik in de oudchristelijke kerk (Efeze 5 : 19). Het boek der Psalmen is immers wel „de ene stem der gehele kerk" genoemd.

In de historie zijn het bovenal de kerken van gereformeerde belijdenis, die zich in het psalmgezang gericht hebben naar Calvijns voorbeeld te Geneve. Zo kan men overeenkomst bespeuren in het zingen van de kerken van Geneve, Frankrijk, Duitsland, Schotland, Hongarije en Nederland. Vanwege die eenheid met de buitenlandse kerken was het dat Datheen de Franse psalmen in onze taal overzette. Om diezelfde reden en om in ons land eenheid in het kerkelijk leven te verkrijgen bepaalden het Convent van Wezel en de Synoden te Dordrecht van 1574 en 1578, dat Datheens berijming in alle kerken van Nederland zou gezongen worden.

Zo werd het^ psalmboek dat Gods kinderen in de tijd van druk en vervolging heilig en dierbaar geworden was, meer dan twee eeuwen lang een troostbundel van de Nederlandse gereformeerde kerk. En dat ondanks de vele berijmingen die mannen van naam samenstelden om Datheens werk te verbeteren of te vervangen: Marnix, Revius, Ghysen, Trommius, Gargon en vele anderen. In totaal werden van Datheens tijd tot 1773 zo'n 40 complete psalmberijmingen gemaakt.

Ook bij de gereformeerde vaderen kunnen we kritiek op Datheen vernemen. Koelman, Van Lodensteyn, a Brakel, d'Outrein, Hoornbeeck, de Mey en Trommius pleitten voor het invoeren van een nieuw psalmboek. Toch moeten we niet denken dat deze mensen Datheens werk verachtten. Zo roemde Van Lodensteyn wel de berijming van de Utrechtse zangmeester Ant. Deutekom, maar nooit vond hij het goed als men op de gezelschappen zijn liederen boven de Psalmen Davids door Datheen wilde stellen.

De gedachte aan een nieuw psalmboek voor de vaderlandse kerk werd, vooral in de achttiende eeuw, steeds levender. Op verschillende provinciale en partikuliere synodes kwam het invoeren van verbeterde Psalmen ter sprake. Op verzoek van die gewestelijke vergaderingen kwam er op 25 mei 1762 een'regeringsbesluit, waarin besloten werd tot verbetering of gehele verandering van het Psalmboek over te gaan. Anders dan bij de totstandkoming van de Statenbijbel (de vertaling bekostigd door de Staten Generaal) was het hier niet een synode die de opdracht tot de arbeid verstrekte, maar de wereldlijke overheid. Op advies van de Hollandse synodes besloten de Staten Generaal om het nieuwe psalmboek uit drie andere te laten samenstellen. De namen van die drie psalmbundels kunt u wel in uw psalmboekje 1773 terugvinden.

Allereerst is daar de bundel van de Amsterdamse zilversmid en voorzanger Hendrik Ghysen, uit 1686. Deze dichter koos uit 17 oudere psalmboeken (waaronder ook Datheen) de beste gedeelten en voegde die dan weer samen tot een nieuwe berijming, zoals een bij de honing verzamelt uit tal van bloemen en kruiden. Via deze bundel, die door Ghysen heel toepasselijk „Hooning-raat der Psalmdichten" wordt genoemd, is een deel van die oude berijmingen van voor 1686 dus ook in ons kerkboek terechtgekomen. Jammer dat van Ghysen in ons psalmboek slechts het kleinste aantal berijmingen is overgenomen. Een geliefd oudvader als ds. Wilh. Schortinghuis, zelf ook dichter van bevindelijke gezangen, haalt wel met instemming verzen van Ghysen aan. (Bijv. in „De Geborene Christus').

Het tweede psalmboek was van een Amsterdams dichtgenootschap, 'Laus Deo Salus Populo' (God de eer en heil aan "t volk). Van deze bundel is bekend dat zij sinds 1760 wel in doopsgezinde en remonstrantse gemeenten is gebruikt.

De derde berijming was die van de Haagse dichter Joh. Eus. Voet en een aantal geleerde vrienden. De algemene verwachting bij het verschijnen van dit boek in 1763 was, dat Datheen nu spoedig verdrongen zou zijn.

Nu, reeds op 12 januari 1773 konden de-negen door de provinciale synodes afgevaardigde predikanten en de afgevaardigden van de regering gezamenlijk aan het kiezen uit de drie genoemde psalmberijmingen beginnen. Heel wat veranderingen brachten ze in de versies aan. Een half jaartje later, op 2 juli konden ze hun arbeid al besluiten. Op 19 juli ondertekenden de predikanten de verklaring dat er geen afwijkingen van de gereformeerde leer in de psalmen voorkwamen en daarna werd het nieuwe psalmboek plechtig aan Stadhouder Wülem V en de Staten Generaal overgedragen.

Hoewel het dit jaar op 19 juli dan tweehonderd jaar geleden is dat het psalmboek tot stand kwam, pas op 1 januari 1975 kan de vaderlandse kerk gedenken dat zij tweehonderd jaar deze berijming in gebruik heeft, want per 1 januari 1775 werd het nieuwe psalmboek pas officieel in de kerk ingevoerd. Overal in den lande werden gelegenheidspredikaties gehouden. Zo is van de bekende ds. Arnoldus Rotterdam uit Steenwijk een leerrede over Jes. 24: 14 uitgegeven: „De juichende wachters vanwege de heerlijkheid des Heeren en de invoering, van een wijs verbeterde kerkzang, inplaats van de verouderde psalmberijming van den lofwaardigen Petrus Dathenus."

Toch was hier en daar ook verzet op plaatsen waar men de oude berijming en ook de oude wijze van zingen wilde behouden. De Godzalige ds. van der Groe zou gezegd hebben: „Zij nemen de oude vaten weg en vnj hebben er zilveren voor in de plaats gekregen." Ook waren er bezwaren van kerkrechtelijke aard; het nieuwe psalmboek werd „een staatscreatuur, op volstrekt kerkelijk-onwettige wijze ingevoerd met opzij-zetting van de rechten van Koning Jezus genoemd. Over kerkrechtelijke aspecten leze men ook de uitvoerige toelichting van dr. Steenblok bij de behandeling van art. 69 D.K.O. in De Wachter Sions (1963).

Slechts van enkele predikanten is echter bekend dat zij weigerden de nieuwe Statenberijming te gebruiken. Een van hen was de Voetiaanse hoogleraar in de Dogmatiek Bernhardus de Moor (f 1780), die gewoon de psalmen van Datheen van de kansel bleef afgeven.

Anders werd het nadat ds. Ledeboer in 1840 uit de Hervormde kerk was gezet. Bij zijn terugkeer tot de gereformeerde belijdenis werd hem het zingen van Datheens Psalmen dadelijk tot een behoefte. U kunt dat lezen in „'s Heeren Wegen" (uitg. 1963, pag. 70). Ledeboer schrijft: „Ons komen ze gereformeerder, vlakker, eenvoudiger, dieper en kernachtiger voor. Onze vaders zongen ze eeuwen en God gaf er Zijn goedkeuring op." Leest u ook het vervolg van Ledeboers geloofstaal maar. Werd zulke taal in onze dagen maar gevonden bij de handhavers van de oude berijming. Het zou tot heil van de kerk zijn.

Zo zong men in de door ds. Ledeboer gestichte Gereformeerde Gemeenten de psalmen van Datheen, tervnjl de Gereformeerde Gemeenten onder het kruis de Staten-berijming zongen.

In zijn werkje „Waar openbaart zich de Gereformeerde kerk in Nederland" (1955, pag. 34) verklaart de kruisdominee W. W. Smitt dat men in zijn gemeenten wel de nieuwe psalmen zong omdat de Heere Zijn kinderen zowel zegent en vertroost onder het gebruik van de nieuwe als de oude berijming; ook zijn de nieuwe psalmen zowel gereformeerd als de oude; terwijl ze dichtkundig nauwkeuriger en vloeiender zijn.

Bij de vereniging van 1907 bleek het gebruik van de oude of nieuwe berijming gelukkig geen onoverkomenlijk bezwaar. Geen enkele gemeente behoefde van psalmberijming te veranderen, terwijl de leraars vrij gelaten werden hun geliefde berijming „van de stoel af te geven." In alle classicale en meerdere vergaderingen zouden de Psalmen van Datheen gezongen worden. Voorzover ons bekend heeft men zich daaraan tenslotte alleen in de Part. Synode (later Classis) van Zuid gehouden.

Datheens geloofstaal leeft zo nog voort tot in onze tijd, niet in het minst bij de enkele Oud Geref. Gemeente die in 1907 niet met de vereniging mee gingen en in verschillende van onze gemeenten in Zeeland, waar men nog tijdens de kerkdiensten uit Datheen zingt. Ook daar waar de Staten-berijming van 1773 gebruikt wordt mag men wel op de wacht staan dat het van God geschonken erfgoed de kerken niet wordt ontroofd. De oude gereformeerde gezindte komt steeds meer alleen te staan nu de andere kerken overgaan tot het invoeren van nog nieuwere psalmen en zelfs gezangen.

Maar ook van dichterbij wordt al druk gewerkt aan z.g. Gereformeerde en Bijbelse psalmberijmingen, waarvan men denkt dat ze in de kerken van de rechterzijde der gereformeerde gezindte ingevoerd kunnen worden.

Nu de Gereformeerde Bijbel Stichting anno 1973 gereed staat een zuivere editie van de Statenvertaling te gaan uitgeven, rijst de vraag of ook de psalmberijming, de Statenberijming van 1773, nagezien moet worden, alvorens zij wordt opgenomen "in de D.V. nog te volgen kerkboeken. In sommige psalmboekjes zijn wel verschillen te constateren. Men zie bijv. de tweede regel van psalm 51 : 6. Ook zou de uitdrukking „Weer steeds alle smart", in Psalm 33 : 11 rechtstreeks overgenomen uit Laus Deo Salus Populo, best gewijzigd kunnen worden in „Heilig alle smart". Misschien is het aan te bevelen de psalmen van Datheen en anderen er nog eens naast te leggen om zo een werkelijk gereformeerde berijming te hebben.

Voor de samenstellers en dichters van al die nieuwe berijmingen kunnen we al evenmin achting - hebben als voor al die nieuwe Bijbelvertalingen. Het is al wat ds. Ledeboer zei: „Velen zijn zwaar geworden om te verstaan, devnjl men traag geworden is om te horen. Men moest met de tijd mee. Het eenvoudige begon te mishagen. Men moest iets anders hebben. Het ene is het andere gevolgd. Keren wij terug, keert geheel terug!"

Mochten we zo verwaardigd worden de erfgoederen zoals ze ons in Gods voorzienig bestel nog zijn overgeleverd, niet te veronachtzamen, opdat we nog met Datheen mochten zingen:

Dan sullen wyj die schapen Uwer weyden End' Uw volck zynf met blydchap groot uytbreyden Uwes naems eer; oock werden Uwe krachten Altydts vertelt/ van geslacht tot geslachten.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juli 1973

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Twee eeuwen STATENBERIJMING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juli 1973

De Wachter Sions | 8 Pagina's