Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

456 DE Bijbelse Geschiedenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

456 DE Bijbelse Geschiedenis

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Antwoorden 751 t.m. 760.

751. De rampen troffen Job op een bijzondere dag, namelijk toen zijn kinderen hun feestmaaltijd hielden in het huis van de oudste. Niemand dacht aan enig kwaad of beroering en juist deze gelegenheid koos Satan opdat de ramp des te zwaarder zou treffen.

752. Dat de slagen tegelijk kwamen hebben we als een bijzondere beproeving voor Job te beschouwen omdat het daardoor de schijn had van een meer dan gewoon misnoegen van God. De Satan schikte het zo dat Job er meer aanleiding toe zou hebben verbitterd te worden tegen de goddelijke voorzienigheid, 't Was bovendien verzwarend voor Job omdat hij geen tijd of gelegenheid kreeg zich te bezinnen. Het doel van Satan was hem door de snelle opeenvolging van de rampen te over- • stelpen. Nu hij geen tijd kreeg om even stil te staan en God te zoeken kwam hij temeer in de verleiding Hem in een opwelling te verloochenen.

753. De runderen en de ezelinnen werden genomen door de Sabeeërs. Het was niet door onachtzaamheid van zijn dienstvolk, want de ossen waren ploegende en de ezelinnen weidende aan hun zijde, alles onder het oog van de knechten, ieder op zijn plaats. Niemand gaf aan de Sabeeërs reden of oorzaak een inval te doen. De Satan gaf het in hun hart met het doel Job te doen lijden en de rovers te doen zondigen.

754. De schapen verloor Job door het hemelvuur. Het bericht hiervan bereikte hem terwijl de vorige bode nog sprak. Job was misschien in zijn hart reeds gereed de Sabeeërs van wreedheid en onrechtvaardigheid te beschuldigen, toen de boodschap kwam: Het vuur Gods viel uit den hemel Het was zulk een buitengewone bliksem en zo direct tegen Job gericht, dat al zijn schapen en herders er niet alleen door gedood, maar er door verteerd werden. Slechts één herder werd overgelaten om het zijn meester aan te zeggen. Daar het Satans doel was Job er toe te brengen God te vloeken en te verloochenen, deed de boze het schijnen alsof God vertoornd was wegens de offeranden die Job bracht van zijn schapen en hem wilde straffen in de dieren die hij voor Zijn dienst gebruikte. Satans doel is altijd om onenigheid te veroorzaken tussen God en Zijn volk en hij deed dit hier met veel list en sluwheid. Hij had Job aan God voorgesteld als een valse dienstknecht en nu stelt hij God aan Job voor als een harde Meester, die zelfs zijn kudde schapen niet wilde beschermen, uit welke hij zoveel brandoffers had afgezonderd. Had het hemelvuur de schapen op het altaar verteerd, Job zou het als een teken van Gods welgevallen beschouwd kunnen hebben, maar nu kon hij niet anders zien dan een teken van Gods ongenoegen.

755. De kamelen werden Job ontnomen door de Chaldeeën. Deze rovers kwamen in drie benden en doodden Jobs knechten en voerden zijn kostbare lastbeesten weg. Het vuur Gods was op dé Sabeeërs en de Chaldeeën niet gevallen en zij ontgingen het rechtvaardig oordeel, zodat Job ervaren moest dat de goddelozen ongehinderd rijke buit konden wegdragen terwijl arbeidzame en plichtgetrouwe mensen plotseling werden gedood.

756. Jobs dierbaarste bezitting (zijn kinderen) werden weggenomen in een hevige storm die over de woestijn kwam, en het huis aangreep bij de vier hoeken. Satan weet wel hoe smartelijk het is voor ouders, wanneer het hun kinderen kwalijk gaat. Daarom heeft hij deze slag tot het laatste bewaard opdat, als de voorgaande mochten mislukken, deze hem tot het vloeken van God mocht vervoeren. Als een ouder van één van zijn kinderen moet scheiden treft het tot in het diepst van zijn ziel. David was een moedig en geoefend gelovige en hoe was hij ten uiterste ontsteld door de dood van één van zijn zonen. Hoe hard moet het dan voor Job wel geweest zijn om hen alle te alle te zamen op eenmaal te verliezen. Wat zal deze slag zijn ingewand en zijn ziel doorsneden hebben. En waren zij nog gestorven terwijl zij baden, het zou minder ontstellend voor hem geweest zijn dan nu zij stierven tijdens hun feestmaaltijd. Hij was immers altijd in angst dat zij zich daarbij zouden bezondigen en hij moest nu denken dat de dood hen overvallen was als een dief in de nacht, terwijl zij riepen vrede, vrede en geen gevaar. Nu kon hij niet meer voor hen offeren en bidden zoals hij placht te doen na hun maaltijden. Bovendien was het een grote droefheid voor hem dat zij werden weggenomen toen hij hen het meest nodig had om hem te troosten en te ondersteunen bij al de verliezen die hij op één dag te lijden had.

757. We merken in Jobs gedrag en woorden niets van verbittering jegens degenen die hem zijn goed ontroofd hadden. Hij zag heen over al de werktuigen die zowel zijn voorspoed als zijn tegenspoed gediend hadden en hij houdt het oog gericht op de eerste oorzaak. De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, zeg hij. Hij zegt niet: de Heere heeft gegeven en de Sabeeërs hebben genomen, of: God heeft mij rijk gemaakt en de duivel heeft mij arm gemaakt, maar hij erkent dat beide God gedaan heeft.

758. Uit hetgeen we in hfd. 1 : 20 e.v. lezen zien we duidelijk dat Job niet ongevoelig was omtrent hetgeen hem overkwam. Hij gedroeg zich niet als een stok of een blok maar hy stond op, staat er, en dat vnjst er op dat hij tot nog toe had gezeten in droef gepeins en overdenking. Toen hij vernam dat God zijn kinderen door de dood had weggenomen kon hij niet langer blijven zitten. Hij verscheurde zijn kleed als teken dat zijn hart vaneen gereten was, hij schoor zijn hoofdhaar als teken van zware rouw. Hij viel op de aarde en hoog zich neder, de gewone houding van eén smekeling voor Gods troon. Het is er dus verre van dat Job zich gedroeg als iemand die ongevoelig was over de dood van zijn kinderen en zijn knechten maar anderzijds kwam hij er niet toe in drift zijn klederen van zich te werpen of zich hartstochtelijk de haren uit het hoofd te rukken. Uit alles blijkt dat hij zijn ziel tot lijdzaamheid geoefend had en dat hij bereid was zich te buigen onder de hand des Heeren die tegen hem was uitgegaan.

759. Als hij zegt: Naakt ben ik uit mijner moeders buik gekomen enz. is het zijn bedoeling deze waarheid als een reden te nemen

waarom hij zwijgen moet tegenover Gods handelwijze met hem. Hij was verarmd, maar hij overlegde dat God hem geen onrecht had aangedaan, want hij was slechts geworden zoals hij was bij zijn geboorte: ongekleed, hulpeloos en onbeholpen. En daarbij overweegt hij tevens dat de dood hem wactjt. Hij zal tot stof wederkeren: een dode kan met kleding niet verwarmd noch versierd worden en zo behoort de schande van mijn naaktheid, zo wil hij zeggen, mij te vernederen omdat ze veroorzaakt wordt door het rechtvaardig vonnis Gods wegens de zonden.

760. De uitspraak van Job: De naam des Heeren zij geloofd, stelt inzonderheid de beschuldiging van Satan in het ongelijk. De boze had beweerd dat Job God diende om loon en nu blijkt dat hij God kan loven nu hem alles afgenomen is, ja dat hij nog dezelfde goede gedachte van God heeft die hij altijd gehad heeft en dat hij niet minder bereid is Zijn lof bekend te maken. Temidden van zijn ellenden onderwerpt Job zich aan Gods soevereine heerschappij, waartegen Satan in de volheid van zijn glorie was opgestaan. Job kon aanbidden voor hetgeen God had gegeven en ook voor het weer afnemen. Hij kon zien dat de beproeving met goedheid Gods gemengd was en hij was erkentelijk voor de ondersteuning die hij gevoelde en voor de hoop op een beter en blijvend goed na dit leven.

Ik weet, o Heer, dat Uw gerichten zyn Gerechtigheid, en Gij mij liet verdrukken Uit enk'le trouw. Och, dat Uw gunst verschijn'. Om mij uit angst en nijpend leed te rukken ! Troost mij. Uw knecht, die nu angstvallig kwijn;

Mij is die troost beloofd in ongelukken.

Psalm 119 : 38.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 januari 1974

De Wachter Sions | 8 Pagina's

456 DE Bijbelse Geschiedenis

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 januari 1974

De Wachter Sions | 8 Pagina's