Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE GOEDERTIERENHEDEN DES HEEREN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE GOEDERTIERENHEDEN DES HEEREN.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meditatie

„Het zyn de goedertierenheden des Heeren, dat wy niet vernield zyn, dat Zijn barmhartigheden geen einde hébhen. Zy zyn allen morgen nieuw. Uwe trouw is groot."

Klaagliederen 3 : 22 en 23.

In de Klaagliederen van Jeremia zijn vele droeve klachten door ons te beluisteren. Maar we mogen in die Klaagliederen ook een roemtaal des geloofs vinden.

Die roemtaal begint met de tekstwoorden waaraan we thans even onze aandacht willen geven. Ineens schenen alle donkere wolken voor de profeet te verdwijnen en de lucht zeer helder te worden. In vers 21 horen we hem zeggen: „Dit zal ik mij ter harte nemen, daarom zal ik hopen." Wat nam de profeet zich ter harte } Wel, de treurvoUe staat waarin het volk thans verkeerde, zoals al de klachten die in het eerste en tweede hoofdstuk en in het begin van het derde hoofdstuk door ons te beluisteren zijn, daarvan getuigen. Jeremia zag de stad verwoest en eenzaam liggen, de stad des groten Konings, de stad die naar Gods Naam genoemd was, de stad die de Heere verkoren had, om aldaar te wonen. Dat was de stad waarheen de stammen opgingen, de stammen des Heeren, tot de getuigenis Israels, om de Naam des Heeren te danken. Daar waren de stoelen des gerichts gezet, de stoelen van het huis van David. We horen de koninklijke zanger zeggen: „Bidt om de vrede van Jeruzalem; wel moeten zij varen, die u beminnen." Er was nu echter geen vrede meer in Jeruzalem te aanschouwen. Jeruzalem was in een rokende puinhoop veranderd. En op de puinhopen van Jeruzalem zat Jeremia thans te klagen. Het volk was gevankelijk weggevoerd naar Babel en zelf was de profeet met wat armen des lands in het land van Juda overgelaten. Wat was het droevig laag met het volk, ja, met de kerk des Heeren afgelopen! Hoe zou Jeremia zich daarin kunnen verblijden, al bevestigde de Heere daarin slechts Zijn Woord dat Hij door de mond van de profeet had gesproken.

Neen, Jeremia kon zich in de ondergang van zijn volk niet verblijden. Heel die verwoeste stad getuigde van de toorn en de gramschap Gods tegen Juda's zonden. Door Jeremia was niet anders meer dan toorn en gramschap te aanschouwen. En hij was er zo door in duisternis terechtgekomen, dat hij niet anders meer kon zien dan dat de Heere Zich in toom en gramschap tegen hem persoonlijk had gekeerd.

„Ik ben de man, die ellende gezien heeft door de roede Zijner verbolgenheid", zo horen we hem in het begin van dit hoofdstuk zeggen. Ja, hij vervolgt zijn klaagzang met te zeggen: „Hij heeft mij geleid en gevoerd in de duisternis en niet in het licht." En zo beklaagt hij zich dan ook verder in dit hoofdstuk om zijn ellendige toestand onder al de verschrikkingen Gods die hij moest aanschouwen.

Daaruit zien we dat hij zich niet boven zijn volk verheffen kon, al was het dat hij in de Naam des Heeren tegen de zonden van het volk steeds had moeten getuigen en er ook het oordeel Gods over had aangekondigd. Hij gevoelde nu het oordeel op zichzelf persoonlijk drukken. Zelf moest hij ook onder het oordeel door. Zo kon hij zich in eigengerechtigheid niet boven het schuldige volk verheffen. De Heere hield daarbij Zich ook voor zijn ziel verborgen. Zo' horen we hem zeggen: „Hij heeft Zich immers tegen mij gewend. Hij heeft Zijn hand de ganse dag veranderd. Hij heeft mijn vlees en mijn huid oud gemaakt. Hij heeft mijn beenderen gebroken." En zo werd ook het gebed voor Jeremia afgesneden, want we horen hem in vers 8 zeggen: „Ook wanneer ik roep en schreeuw, sluit Hij de oren voor mijn gebed." Ja, in vers 10 zegt hij zelfs: „Hij is mij een loerende beer, een leeuw in verborgene plaatsen." En ZO' bracht hem dat uiteindelijk tot de uitroep: „Mijn sterkte is vergaan, en mijne hoop van den Heere." Maar in die diepe ellende wilde de Heere zijn oog ontsluiten voor Zijn grote goedertierenheid. En dat gaf hem hoop. „Dit zal ik mij ter harte nemen, daarom zal ik hopen."

Wat zou hij zich dus ter harte nemen ? Niet alleen de ellende die hij met zijn volk onderworpen was, maar ook de goedertierenheden en barmhartigheden des Heeren die nog roemen tegen een welverdiend oordeel. Al het kwaad dat hem en zijn volk thans overkwam, was wel erg, maar het was aan Gods goedertierenheid nog toe te schrijven dat hij niet vernield was. God had hem nog niet weggestormd in de diepte der rampzaligheid.

Gods goedertierenheden kunnen door ons pas recht worden erkend in het diep besef van wat we ons door de zonde hebben waardig gemaakt. Rechtvaardig had God kunnen doortrekken tot een algehele verdelging en uitroeiing van het volk. Maar dat had Hij nog niet gedaan.

Ook met Jeremia was de Heere nog niet doorgetrokken. Daar mocht de profeet oog voor krijgen. Hij sluit zichzelf in, als hij zegt: „Het zijn de goedertierenheden des Heeren dat wij niet vernield zijn." Zo horen we hem eigetdijk zeggen: „Het zijn de goedertierenheden des Heeren dat ik niet vernield ben. Ik leef nog. Ik ben nog niet weggevaagd met de bezem des verderfs." Hier maken de droeve klachten plaats voor verwondering. Jeremia kan de goedertierenheden des Heeren niet meer op. Maar is dit nu geen wonderlijke zaak } Is het niet wonderlijk, om zo te mogen roemen over Gods goedertierenheden te midden van zo'n schouwspel van ellende ? Zou het geen goed plekje zijn, waar Jeremia komen mocht ?

Zo alleen zal in waarheid dankdag kunnen worden gehouden. Dan krijgen Gods goedertierenheden waarde voor de ziel. Maar zo ook mocht Jeremia de goedertierenheden des Heeren opmerken, aan het ganse volk Israël betoond. De Heere had weleer aan Israël Zijn goedertierenheden rijkelijk bewezen. Toen waren ze ook alle morgen nieuw. Men behoefde maar buiten de tent te gaan om het manna op te rapen. Maar wat nu ? Zal nu een uit zijn land gebannen en verdreven volk van Gods goedertierenheid gewagen } Zal nu een Jeremia, die niet anders dan ellende aanschouwt en onderworpen is, in Gods goedertierenheid gaan roemen .? Ja, want hij is nog niet vernield. Al wat we boven de vernieling hebben, is niet anders dan loutere goedertierenheid.

Och, drong de, inhoud van dit woord van de profeet toch eens recht tot ons door ! We zijn ook niet vernield. Ja, hebben we nog niet meerdere reden om over Gods goedertierenheden te roemen dan

het volk in Jeremia's tijd, daar onze steden nog niet zijn verwoest en we nog niet evenals Juda onder een vreemde overheersing behoeven te zuchten ? En dat terwijl de maat der ongerechtigheid toch overloopt bij ons land en volk en ook de kerk des Heeren niet minder dan in Jeremia's dagen zover van het heilspoor afgeweken is ? Maar och, we hebben uit onszelf maar geen oog voor Gods goeder­ tierenheden. Voor de mens van nature is het maar zo'n gewone zaak als hij nog van slagen en oordelen verschoond bHjft en als hij dag op dag nog met zovele weldaden wordt overladen. En ook Gods volk heeft geen oog voor Gods goedertierenheden, als de Heere er geen oog voor geeft. Maar Jeremia kreeg de goedertierenheden des Heeren recht te zien.

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 oktober 1975

De Wachter Sions | 8 Pagina's

DE GOEDERTIERENHEDEN DES HEEREN.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 oktober 1975

De Wachter Sions | 8 Pagina's