Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERK STAAT en SCHOOL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERK STAAT en SCHOOL

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

57 Dr. STEEIVBLOK OTer de algemene genade.

Van dr. Steenblok is afkomstig een geschrift (niet in druk verschenen) dat handelt over de algemene genade. Daarin laat hij, anders dan dr. Kuyper, een oud-Calvinistisch geluid horen. Wat dr. Steenblok naar voren brengt over de theologische zijden van de leer van de algemene genade blijft hier buiten beschouwing omdat het slechts gaat over de gevolgen van Kuyper's leer op het gebied van maatschappij en staatkunde.

Dr. Steenblok wijst op het doel van de schepping. „De schepping vormt dus de grondslag in de tijdsorde voor de algemene genade, evenals voor de bijzondere. Zal de mens in alge­ mene genade kunnen delen dan moet hij er eerst zijn. In elk geval kan de algemene genade het ontstaan van hem slechts begeleiden, niet de oorzaak of de grondslag er van zijn. Het feit dat een mens ter wereld komt is een daad van Gods soevereine wil naar Zijn eeuwig besluit in Zijn voorzienigheid. De algemene genade verschaft gaven, niet het wezen of het aanzijn van de mens, wat strikt onderscheiden moet worden. Zij stelt de relatie tussen God en mens als die van Weldoener en beweldadigde, en dat geheel onverdiend en onwaardig aan des mensen kant. Deze verhouding bliikt ook. uit het emddoel, dat God met de Scheoping en inzonderheid met de mens heeft. Zal er een einddoel bereikt worden in de tijd dan moet ook de mens er eerst zijn. Wat dit einddoel betreft is de mens zelf door de val moedwillig afgeweken van het door God in Adam hem voorgestelde einddoel, de zalieheid door het werkverbond. Door de val heeft de mens niet

opgehouden een mens te zijn. zeggen de Dordtse Leerregels en is zijn natuur niet weggenomen maar verdorven en geestelijkerwijze gedood." Dr. Steenblok vervolgt dan: „Wij moeten dus dieper blikken, zoals onze Vaderen en letten op het einddoel Gods met Zijn schepping en inzonderheid met de mens, dat is de verheerlijking van al Zijn deugden. Daartoe dient ook de mens na de val. En nu somt Ursinus in zijn Schatboek, bij de behandeling van het beeld Gods in Zondag 3 een drietal doeleinden op, waarom de overblijfselen van het beeld Gods nog in de mens zijn. Deze zijn met de verheerlijking van met name drie der Goddelijke deugden, die van Zijn weldadigheid jegens onwaardigen, die van Zijn barmhartigheid jegens de uitverkorenen om die vonkskens te gebruiken tot wederoprichting van Zijn beeld in hen, en die van Zïjn rechtvaardigheid jegens de verworpenen om hen des te meer onontschuldigbaar te stellen. Hieruit blijkt dat God de mens en daarmee de wereld na de val heeft laten voortbestaan naar Zijn soeverein welbehagen ter verheerlijking van Zichzelf in de uitstraling Zijner Goddelijke deugden, niet alleen in die Zijner genade, doch ook in die van Zijn rechtvaardigheid. Dat vwl dus ook zeggen dat het handhaven van Zijn scheppingsordinantie na de val niet louter rust in het ingrijpen van Zijn algemene genade. Kuyper legt daar wel heel sterk de nadruk op, maar onze vaderen waren voorzichtiger. Zij houden strak het onderscheid vast tussen natuur en genade, met verwerping van het roomse dualisme tussen beide. En we doen goed ons niet al te zeer door de Kuyperiaanse lectuur te laten verschalken", aldus dr. Steenblok.

Vervolgens toont hij aan dat uit de openbaring die geschiedt door natuur en Schriftuur „resulteert de ingeschapen en verkregen Godskennis. Zij is dat licht der natuur en die wet der natuur, waardoor de mens na de val behoudt enige kennis van God, van de natuurlijke dingen, van het onderscheid tussen hetgeen eerlijk en oneerlijk is, en ook betoont enige betrachting tot de deugd en de uiterlijke tucht (Dordtse Leerr. III-IV, 4). Die kleine overblijfselen zijn echter genoegzaam om hem alle onschuld te benemen. Dat natuurlijke licht, die wet der natuur is een overblijfsel van de oorspronkelijk ingeschapen zedewet. Met het bewustzijn en de kennis van die wet is de mens oorspronkelijk geschapen als redelijk-zedelijk schepsel. De ingeschapen zedewet is daarna in het werkverbond ingevoegd en tot gebod des leven gesteld, namelijk om de eeuwige zalig­ heid te verkrijgen. Door de bondsbreuk in het Paradijs is de ingeschapen zedewet, de wet van de Hefde tot God en de naaste tot op enkele vonkskens uit het bewustzijn van de van het beeld Gods in engere zin beroofde mens, weggesloten. Gebleven zijn slechts enkele overblijfselen in de wet der natuur, die inhaerent is aan de menselijke natuur. Is nu de zedewet Gods de uitdrukking van Gods recht als Heer over de mens voor zijn zedelijk leven, dat recht en die wet is gebiedend en iets de mens veroorlovend, wat de tweede wetstafel betreft. Er zijn wederzijdse rechten van de mensen in de samenleving die God de mens vergund heeft. Deze gaan terug tot het tweede deel van de oorspronkeHjk ingeschapen zedewet en naastenliefde. In het werkverbond beloofde God de eeuwige zaligheid en zo ook de blijvende heerschappij over de aarde en de schepselen. Door de val is dat geestelijk recht dat de mens in Gods gunst had ontvangen en dat in de weg van het werkverbond voor immer zou bevestigd zijn geworden, verloren. Gebleven is echter krachtens de overgebleven wet der natuur, het natuurlijke Ucht, wat de tweede tafel der wet betreft, dat er huwelijk, gezin, maatschappij, staat enz. nog is na de val, dus samenleving en samenlevingsverband ondanks de verwoestende werking der zonde. En zo is er ook nog de verdeling der goederen of de eigendom der aardse goederen in de samenleving krachtens natuurlijke noodzakelijkheid. De heerschappij over de lagere zichtbare schepping en daarmede ook het recht van de een tegenover de ander op het zijne, oorspronkelijk de mens voor de val in de gunst Gods verleend, is door de val niet geheel weggenomen maar valt ook onder overgebleven vonkjes. En waar nu het handhaven van de wet der natuur na de val valt onder de zedelijke voorzienigheid Gods, heeft de mens van nature slechts een in de vergunnende voorzienigheid Gods gegrond menselijk recht op het zijne en heeft hij het recht voor God voor de val verloren, welk recht door Christus voor de Zijnen is terug verworven." Aldus dr. Steenblok die hieruit besluit dat dit alles valt onder de algemene genade en dus de nietzalismakende voorzienigheid Gods betreft.

Bij dr. Steenblok werken alzo algemene genade en natuur samen (en dat geheel anders dan in de roomse theologie) tot bereiking van het doel der schepping, te weten de verheerlijking van de deugden Gods.

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1976

De Wachter Sions | 8 Pagina's

KERK STAAT en SCHOOL

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1976

De Wachter Sions | 8 Pagina's