Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE ZALIGSPREKING DER TREURENDEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE ZALIGSPREKING DER TREURENDEN.

10 minuten leestijd

meditatie

„Zalig zyn die treuren; want zy zullen vertroost worden."

Mattheüs 5 : 4.

II

De herdenking van Christus geboorte dooi Gods kerk ligt weer achter ons. Daarin overdenkt de kerk het grote wonder aller wonderen, het wonder van Jezus menswording. God geopenbaard in het vlees. Daarover heeft Johannes in verwondering uitgeroepen in Joh. 1 : 14: „Het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijne heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader) vol van genade en waarheid." In dat Wonderkind is de verborgenheid der Godzaligheid geopenbaard en dat zonder twijfel en gaat alle verstand verre te boven. Hij die geboren is, is gebleven wat Hij was, waarachtig God, oneindig van verstand. Zijns verstand is geen getal (Psalm 147 : 5). Maar Hij is geworden wat Hij niet was, waarachtig en rechtvaardig mens, de mensen in alles gelijk doch uitgenomen de zonde. Daarom roept de apostel in grote zielsverrukking uit dat Hij gerechtvaardigd is in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid (1 Tim. 3 : 16). O, welk een getuigenis heeft Johannes de Doper, de wegbereider des Heeren niet van Hem gegeven dat Hij het Leven was van alle dingen; het Licht der mensen, het waarachtige en eeuwige Licht, Hetwelk verlicht een iegelijk mens, komende in de wereld; verlicht tot eeuwige zaligheid, verzoening en verlossing, die komt door een geestelijke geboorte in de wereld der uitverkorenen. Hij was voor hem geworden en is na hem gekomen, want Hij was eer dan hij; Wien hij niet waardig was dat hij Zijn schoenriem zou ontbinden. O, Johannes heeft van zichzelf afgewezen en beleden dat hij de Christus niet was, maar Zijn voorloper als de stem des roependen in de woestijn. Doch hij heeft met de Geest der vrijmoedigjieid de schare, die tot hem kwam, op Hem mogen wijzen en Hem aangewezen als de enige Weg ter verzoening. zeggende: „Zie het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt." O, Johannes heeft Hem, als een verloren, doemwaardige zondaar in zichzelf, ook door Goddelijke openbaring en des Geestes verlichting leren kennen als de Enige Zaligmaker en getuigd dat Hij waarlijk de Zoon van God is Qoh. 1: 33 en 34).

Nadat nu Jezus in Zijn jeugd te Nazareth is gebleven en Zijn ouders onderdanig is geweest, volmaakt zoals Gods Wet dat eiste, ging Hij op dertig jarige leeftijd naar Johannes om van hem gedoopt te worden in de Jordaan. Dat moest gebeuren opdat alle gerechtigheid zou vervuld worden, de Vader daar van Hem zou getuigen dat Hij Zijn geliefde Zoon was, in Wien Hij Zijn welbehagen had. Maar ook dat de Geest zou nederdalen, gelijk een duif en op Hem komen om Hem bekwaam te maken tot Zijn Middelaarsambt naar Zijn menselijke natuur. Om dan ook ia ie eerste plaats als de hoogste Profeet te leren, de schare uitwendig en Zijn volk in het bijzonder tot zaligheid. Nadat Hij nu verzocht is geworden in de woestijn van de duivel, en als de tweede Adam staande is gebleven, de duivel heeft overwonnen als een voorproef dat Hij hem straks geheel zou overwinnen en zijn kop zou vermorzelen, is Hij onder Israels volk in het openbaar opgetreden om de weg der zaligheid te leren. Van toen af is Hij gaan prediken de noodzakelijkheid der waarachtige bekering, zeggende: „Bekeert u, ^want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen." Hij predikte in geheel Galiléa in hunne synagogen het Evangelie des Koninkrijks, maar tegelijker tijd deed Hij ook grote wonderen. Hij genas allen die kwalijk gesteld waren met verscheidene ziekten en pijnen bevangen zijnde. Ook die van de duivel bezeten waren, maanzieken en geraakten, zodat er een groot gerucht van Hem uitging tot in geheel Syrië. Hier is Jezus op een berg geklommen en neergezeten om van de hoogte des bergs de schare te onderwijzen. De discipelen zijn tot Hem gegaan terwijl de schare onder aan de berg bleef vertoeven om naar Hem te luisteren. Veel opgang heeft Hij eerst gemaakt zoals dat meestal gebeurt wanneer een prediker voor het eerst gaat prediken, maar als men hem gedurig gehoord heeft en het mes wordt er scherp in gezet zodat alles van de mens met zijn eigenwilUge godsdienst afgesneden wordt, dan gaan velen weg. Zo ging het ook bij de grote Leraar der gerechtigheid, zodat zij zeiden: , , Deze rede is hard, wie kan ze horen !", en velen gingen terug en wandelden niet meer met Hem. Ja, zovelen dat Hij zelfs tot Zijn ware discipelen zeide: „Wüt gijlieden ook niet weggaan ? " Joh. 6 : 67. Evenwel hier was nog een grote schare aanwezig tot wie Hij Zijn heilige mond ging openen zoals wij lezen in Matth. 5 : 2: „En Zijnen mond geopend hebbende, leerde Hij hen, zeggende: Zalig zijn de armen van geest; want hunner is het Koninkrijk der hemelen." Daarop volgt dan ons tekstwoord de zaligspreking der treurenden: „Zalig zijn die treuren want zij zullen vertroost worden." Dienaangaande bepalen wij u ten eerste:

By hun grote droefheid.

O die grote, heilige en volmaakte Leraar heeft van de berg niet alle mensen zalig gesproken zoals er in onze dagen zoveel zijn met hun algemene verzoeningsleer. Als de algemene verzoening veroordeeld wordt dan is het hier wel door de Heere Jezus in de zaligsprekingen, daar Hij wel terdege de scheidslijn trekt en hen niet allen zalig spreekt die onder aan de berg Hem hoorden prediken. Hij leert op de berg welke mensen alleen gelukzalig zijn, dus niet allen die de besnijdenis in het vlees deelachtig waren maar de besnijdenis des harten in de geest, wiens lof niet is uit de mensen maar uit God. In Lukas 6 : 21 horen wij Jezus over dezelfde zaak prediken, doch met enkele andere woorden. Daar horen vwj Hem getuigen: „Zalig zijt gij, die nu weent, want gij zult lachen." Daar wordt meer gedoeld op het persoonlijke en wordt gesproken van „Gij", en daar wordt niet gesproken van treuren maar van die nu weent hetgeen nog iets meer is, want men kan treuren dat men nog geen tranen behoeft te storten, maar die weent stort tranen. Daar spreekt Hij ook van lachen en in onze tekst van vertroost worden, hetwelk beide inhoudt dat zij gewisselijk blijdschap en verheuging zullen ontvangen. Het gaat hier dus niet over de vroHjken, juichenden en zeer wellustigen die vrolijk van hart en mond zijn. Dezulken zijn er nog al wat in de wereld die vrolijk en prachtig leven, zoals van de rijke man staat beschreven die elke dag vrolijk en prachtig leefde. O, hij bekommerde zich niet om dood, noch eeuwigheid, noch dat hij van zulk een leven eenmaal rekenschap moet afleggen voor de alwetende Rechter van hemel en aarde. Hij besefte er niets van dat hij maar rentmeester was over al hetgeen dat hij beheerde en van zijn rentmeesterschap rekenschap moest afleggen. Hij droeg geen gewicht om van het heil zijner onsterfelijke ziel en dat ziel verloren, al verloren was, en dat het wee en de toom Gods op hem lag en blijven moest, als hij zo stierf. Dezulken, die elke dag weer wat anders verziimen om maar vrolijk, dartel en wellustig naar het vlees te leven als een Beltsazar, die worden hier uitgesloten. Van hen geldt: Wee u gij rijken ! want gij hebt.

uwen troost weg om dan in der eeuwigheid nooit meer troost te ontvangen. „Wee u, die nu lacht want gij zult treuren en wenen en schreeuwen van weedom des harten."

O, dat uitleven van de gruwelijke zonden en van het dartele hart wat nooit verzadigt, dat zal vreselijk bezocht worden en elke zonde met een schrikkelijke straf gestraft worden. AI de pracht en vrolijkheid van de rijke man, van Beltsazar, van Nebukadnezar, hun grootheid en heerlijkheid is overgegaan in een naamloze ellende van een eeuwig ach en wee. Hier worden van uitgesloten alle godsdienstigen, die alleszins godsdienstig zijn, ijverig zijn in het waarnemen van hun godsdienstplichten, wat goed is en onze duurste plicht, maar daar hun grond van maken voor de eeuwigheid, menende dat men dan de zaligheid wel zal deelachtig worden. Dezulken, die menen dat zij bij Gods volk horen en dus Abrahams zaad zijn en Mozes discipelen die menen, heel wat kennis van God en Goddelijke zaken te hebben, vallen hier ook buiten. En zulken zijn er nog al wat in onze dagen die de weg der waarachtige bekering precies kunnen uitstippelen en hoe dat het gaat in het zieleleven, maar het is nog nooit op een verloren gaan terecht gekomen en ze zijn nooit bedroefd naar God geworden, noch treurenden over hun hemelhoge schuld en verdorven hart en diepe bondsbreuk in Adam.

Die kennis en dat gepraat en geredeneer over de bevinding leren zij in onze dagen wel op al die verenigingen en bondsdagen, waar men in zulk een gevoeligheid en gemoedeHjkeid wel opgebouwd wordt. Doch je kunt niet beluisteren dat men de scheiding heeft leren kennen tussen God en zijn ziel en dat het werkelijk eens eeuwrigheid voor hen geworden is in hun ziel terwijl men goed gezond op de wereld verkeert, zoals wij van Adam, Manasse, Paulus en anderen lezen. Dezulken worden wel zalig gesproken maar niet door de Heere Jezus, want Die spreekt het wee er over uit. „Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeeën, gij geveinsden !" Want dezulken omreizen stad en land ook nog om een Jodengenoot te maken, dat zij ook hen zuUen horen, en natuurlijk op een ditje en een datje dat zij ondervonden hebben, zalig spreken. Met dat alles blijven zij blind en menen toch te zien, maar blijven in hun zonde (Joh. 9). Zij misleiden zichzelf en ook anderen en zijn niet anders dan witgepleisterde graven gelijk, die van buiten prachtig schoon schijnen, maar van binnen vol onreinheid (Matth. 23). O, wat komt het openbaar dat juist zij in hun binnenste vervuld zijn met de bitterste vijandschap tegen Gods ware en arme, ontdekte volk, die waarlijk treurende over de aarde gaan. Zij spreken zichzelf dan ook wel zalig, niet twijfelende of zij horen bij des Heeren volk, maar zij hebben er nooit een innerlijke Hefdesband aan gekregen, omdat de liefde Gods nooit in hunne harten is uitgestort, met al hun schijnvroomheid. Zij zijn met al hun godsdienst en ingebeelde bekering ramjizalig en zo blijvende, zal de eeuwige rampzaligheid hun deel worden. Zij zijn met dat alles haters van het ware leven zoals Achab en al die profeten Micha haatten met een dodelijke haat. AL hun treuren is dan ook maar over de gevolgen van de zonde, over de straf en benauwdheid, maar niet over het ware Godsgemis. enz. Deze zaligspreking geldt ook niet alle treurenden, want al kunnen wij het hart niet kennen, Jezus is de ware hartenkenner, dewijl Hij harten kent en nieren proeft. Daar zijn wat treurenden op de wereld, ja, welk mens zal hier op aarde in een meerdere of mindere mate niet treuren. Welk mens op aarde zal hier in dit mesech der ellende geen droefheid kenunen en ondervinden, want die treuren hebben verdriet en droefheid. Zij schreien bij tijden en ogenblikken hete en bittere tranen; kutmen soms een grote droefheid en een bittere smart in het hart omdragen; gaan menigmaal bedrukt over de aarde en zwaarmoedig.

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 januari 1976

De Wachter Sions | 8 Pagina's

DE ZALIGSPREKING DER TREURENDEN.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 januari 1976

De Wachter Sions | 8 Pagina's