Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Johannes Fontanus Hervormer van Gelderland

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Johannes Fontanus Hervormer van Gelderland

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verder werd de Gouveneur de Graaf van den Berg vermaand om „zijne onderdanige kerken te laten reformeren en als collator (dat is het recht om een predikant te benoemen) geen onwaardige personen te begunstigen."

De broeders moesten wel streng optreden tegen de niet meewerkende Burgerlijke Overheid die voornamelijk in de persoon van de Graaf van den Berg sterk overhelde naar de Spanjaarden en daarom, hoewel ze tot de Gereformeerde Religie waren overgegaan, met hetzelfde genoegen weer de roomse kerk wilden steunen. Zo waren dan de vijandelijke troepen het Graafschap Zutphen biimengedrongen en belegerden Lochem. Het stadje kwam in grote benauwdheid maar onder opperbevel van Hohenloi trokken de vendels van de Uniegewesten uit om Lochem te approvianderen, dat wü zeggen van levensmiddelen te voorzien. Als die maar binnen de muren en wallen voldoende aanwezig waren dan konden de burgers met de soldaten het beleg wel weerstaan. Aanvankelijk boekte Hohenlo een succes maar dat verspeelde hij weer, waarbij de jonge Willem Lodewijk die ook meegegaan was, nauwelijks aan de dood ontsprong. Toch Het de jonge Wülem Lodewijk zich niet ontmoedigen. Hij kwam terug en wist de stad van levensmiddelen te voorzien.

Op aanstoken van de heer Van Anholt was het beleg begonnen maar.... tijdens een aanval werd hij doodgeschoten. Blijkbaar kreeg de Spaanse bevelhebber Verdugo er nu genoeg van, of zag hij wel in dat een langdurig beleg nu de stad van levensmiddelen was voorzien toch geen resultaat op zou leveren. In ieder geval brak hij het beleg op en trok met zijn krijgsmacht af. Op 17 oktober 1582 werden ook Keppel en Bronckhorst hernomen, zodat er in het najaar wat 's lands zaken betrof enige verruiming kwam.

Tijdens het bewind van de Graaf van den Berg schreef ds. Fontanus weer enige brieven naar Graaf Jan in Duitsland. Ook deze brieven zijn bewaard gebleven. De eerste was gedateerd 22 december 1581. De Graaf van den Berg was toen nog maar enkele maanden Gouveneur. De brief vangt aan: „Ik heb ü G. ditmaal bijna niets anders te schrijven dan het oude, n.1. dat alle burgerlijke en krijgszaken hoe langer hoe sneller de kreeftengang gaan en elke dag in groter verwarring geraken."

Het is opmerkelijk dat ds. Fontanus hier een scherpe tegenstelling gebruikte namelijk het woord „kreeftengang". Een kreeftengang duidt aan dat alles langzaam gaat, alles achteruit gaat, maar zegt hij daarvoor „hoe langer hoe sneller." Snel ging het dus de verkeerde kant op.

Hij vervolgt de brief: „Nochtans is God een

wijs en getrouw God. die de ere Zïjns heilige Naams van de vijanden Zijns Woords niet met voeten zal laten treden, maar Hij zal Zijne Kerk weten in stand te houden en alle hare vijanden te schande maken, waarmee ik mij, op grond Zijner beloften troost, en dies ben ik bereid, elk ogenblik bereid, om voor Hem te leven of te sterven."

Dan gaat ds. Fontanus vertellen over de verkiezing van de Graaf van den Berg tot Gouverneur van Gelderland en het graafschap Zutphen en zijn komen te Arnhem.

„Zijne genade (de Graaf van den Berg) met het gehele hof gezin komen tamelijk vlijtig tot het gehoor des Goddelijke Woords, inzonderheid mijn Genadige Heer met zijn Gade, waarover zich de vromen verheugen."

Het viel wel mee zou men denken. De Gouverneur kwam getrouw op onder het gehoor van de Gereformeerde predikanten en dat kan niet anders dan geprezen worden. Als hij dat deed zal hij in de verdere voortgang in de zaken van het Landsbestuur ook met al zijn vermogen de verbreiding van de Gereformeerde Godsdienst bevorderen mag men verwachten. Maar dat deed hij niet. Het was de uiterlijke kant alleen. De mantel naar de wind hangen deed de Graaf van den Berg, hetwelk uit het vervolg wel zal blijken.

Dan klaagde ds. Fontanus over de meer dan Turkse onbarmhartigheid van het krijgsvolk welke de burgers benauwden en bestolen. Het was een verwarde tijd. Wie vandaag een voorstander was werd soms morgen een vijand. In de maand februari van het jaar 1582 schreef hij andermaal aan Graaf Jan. De inhoud is hartelijk maar tegelijk een mededeling hoe benauwd het onder de gestage druk van de oorlog is. '

„Te mogen vernemen dat het U. G. en U, Gemalin, mijn Genadige Vrouwe nog goed gaat en Gij beiden in de kennisse Gods wast en toeneemt, was mij tot bijzondere vreugde. Mij, de mijnen en het algemeen gaat het zo, dat wij God dagelijks bidden dat Hij ons óf uit dit jammerdal wegneem óf een betere orde, naar Zijne barmhartigheid in dit land zende en invoere, zonder welke wij alle dingen ten gronde zien gaan. Indien Hij ons deze winter niet op wonderdadige wijze had bewaard en de rivieren opengehouden, de vijand zou reeds lang Veluwe en Betuwe ingenomen en onderscheidene steden en sloten (burchten) ingekregen (ingenomen) hebben. Want Keppel, Bronkhorst en het gehele landje van de heer Van Anholt (het gehele grondgebied van de heer Van Anholt) had hij (de vijand) tot een voordeel. (Het was gemakkelijk in te nemen). En zonder twijfel ook goede correspondentie met onderscheidenen onze ingezetenen, terwijl de goeden sluimeren. (Het is zonder tvwjfel, schreef ds. Fontanus, dat er verschillende landverraders correspondeerden met de Spanjaarden en hun de zwakke plekken aanwezen terwijl de goeden (Vaderlanders) sluimerden.)

Ik heb de ganse zaak zo menigmaal zo zeer ter harte genomen, dat ik er 's nachts niet van heb kunnen slapen. Wijl ik echter zie dat alle vermanen en bidden te vergeefs is, beveel ik het de Almachtige en zoek bereid te wezen om elk uur te sterven."

Waimeer een man als ds. Fontanus zo schrijft, dan kan men er wel van verzekerd zijn dat het er slecht voorstond met 's lands- en kerkezaken. De vijanden lagen alstware te wachten op een goede gelegenheid om de gehele Veluwe en het graafschap Zutphen te overrompelen. Wat er dan van de belijders van de Gereformeerde leer terecht zou komen was duidelijk. Daarom schreef ds. Fontanus: „En zoek bereid te wezen om elk uur te sterven." Zeker ds. Fontanus, die man zou men het eerste wel aan de galg willen hangen, wetende dat hij een van de sterkste tegenstanders was. Het water kwam echter wel aan de lippen, maar steeg niet boven het hoofd.

Hij verhaalde verder: „De 30sten januari 1582 is een openlijk twistgesprek over de Heilige Schrift tussen M. Theodoras Woerm en mij ingewilligd geworden, waarbij de Canselier Leonius - toch niet qua beschaafd en geleerd vrijdenker als onpartijdig rechter beschouwd ? - president zou zijn. Toen echter de bepaalde dag namelijk de 14e februari was aangebroken en aUe dingen in de Broere-kerk in orde gebracht waren, is mijn tegenstander en uitgesneden en weggelopen. De Uden febmari is een placaat alom in de Lande afgekondigd geworden, waar- La wordt uitgevaardigd, dat slechts enèrlei uitoefening van de Godsdienst, die men de Gereformeerde noemt, zal gehouden worden, waarop de nieuwe Stadhouder zijn eed heeft gedaan. God gave dat zulks eens met ernst ten uitvoer werd gebracht!"

Dat zijn wel de voornaamste zaken welke ds. Fontanus aan Graaf Jan schreef. Maar binnen de grenzen van de Gereformeerde kerken begon reeds het gevaar van de ketterij op te komen. De verwatering in eigen boezem. In dezeUde brief klaagde ds. Fontanus over „de oproermaker Coolhaas te Leiden, die hem van de Middelburgse Synode bekend was."

In een brief aan Graaf Jan d.d. 14 juü 1582 beschreef hij Coolhaas als „het hoofd van een aanhang, die zich met behulp van de Magistraat tegen de Christelijke tucht stellen en een gruwelijk Ubertinisme invoeren wil." Verder geeft hij raad aan Graaf Jan inzake de studie van zijn zonen. De Universiteit te Leiden is echter verdacht. Gent zo onveilig. In Arnhem is wel een goede school en hij zal gaarne zijn best doen om op de jonge graven te passen. Ook heeft hij wel een kostganger, pas uit Geneve gekomen en goed in het frans geoefend, evenals in de theologie en in andere studiën, die inzake het te geven onderwijs kostelijke diensten kon bewijzen. Maar hij begrijpt dat Graaf Jan liever zijn zonen nu niet naar Arnhem zenden wü. Nieuws zal hij verder niet schrijven. Hij heeft slechts de oude klacht dat alles in de war loopt.

„Kon ik me niet troosten met Gods voorzienigheid, ik en anderen zouden dodelijk bekommerd zijn. Nu laat ik het lopen, zoals de lieve God het bestuurt en wacht als een slachtschaap op mijne verlossing. God heeft mijn getrouwe medehelper ds. Casper Gent door de pest weggenomen, insgelijks Alexander Bentinck met diens huisvrouw. ledere dag rijst er lüeuw bezwaar. Ik ben hier (te Arnhem) alleen in dienst. Sta de HEER ALLER HEEREN mij mij."

Die telkens terugkerende klacht van ds. Fontanus dat alles in de war loopt, was bepaald niet ongegrond. De spanning werd steeds groter. In een brief, gedateerd 8 juli 1583, komt dit duidelijk uit. Hij hield Graaf Jan in Duitsland bijzonder goed op de hoogte.

De brief luidde als volgt: „Wat aangaat de algemene zaken, het gaat hoe langer hoe erger. Ruiters en knechten (soldatenvolk) verwoesten deze landen eigenlijk niet, maar de ongehoorde en barbaarse verwarring, die niet in één maar in alle regeringsdepartementen heerscht. Wat eindelijk daaruit (tenzij dat God om Zijner uitverkoomen wil een ongedachte uitkomst geeft) worden moet, kunt Ge als met de gelegenheid dezer landen en luiden, zij het tot uwe grote schade wel bekend, licht berekenen. Ik laat het nu lopen zo 't loop. En wijl ik Alengon (de Hertog van Anjou, waar Prins Willem meermalen steun bij zocht, die echter volgens Graaf Jan een onbetrouwbare paap was) niet voor de enige Messias (Verlosser) dezer landen, kan of wil erkeimen en hem als zodanig luide aanprijzen, draag ik veler grote en kleine heren ongenade. Maar als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn ? Beter Gods vriend en aller mensen vijand, dan andersom!" Wie met de Vaderlandse geschiedenis enigszins op de hoogte is zal meteen begrijpen wat ds. Fontanus bedoelde. Zowel Prins Willem I als velen grote- en kleine heren in de landsregering en besturen, verwachtten van de Hertog van Anjou hulp tegen de opdringende Spanjaarden. Maar ds. Fontanus kon, noch wilde met deze man te doen hebben. Hij verwachtte geen heil van hem en als zodanig wilde hij hem ook niet aanprijzen. Dit had wel tot gevolg dat hij daardoor vele tegenstanders uit de eigen gelederen kreeg. Blijkbaar wist hij wel dat Graaf Jan ook niets van de Hertog van Anjou wilde weten.

En ds. Fontanus kreeg gelijk ! De Hertog van Anjou zocht allereerst zichzelve. De Franse furie te Antwerpen ontdekte hem en toen kwam de stroom van slappelingen en landverraders los. Al wat tot dusver geaarzeld had om openlijk partij te kiezen kwam nu voor de dag om bij de, zo men dacht onvermijdelijke schipbreuk van de Staat, lijf en goed te bergen. Zuid-Nederland zonk voor goed weg. De Unie door Graaf Jan opgericht, dreef nog. Eer zij - en Gelderland met haar - zou wegzinken, zo meende de Gouverneur de Graaf van den Berg, zou hij ook wel zorgen verzoend te zijn met de Koning van Spanje.

Hij deed alle pogingen daartoe en vertelde reeds, bij voorbaat: „Ik weet mijne verzoening (met de koning van Spanje) door de voorbede (of tussenkomst) van de Hertog van Cleve wel te verkrijgen."

Men kan licht begrijpen als de Gouverneur in feite de zaak en de belangen van het land reeds verraden had en toenadering zocht tot Philips n, de Koning van Spanje, hoe de toestanden wat de landsregering betreft er in Gelderland en het Graafschap Zutphen bij stonden.

Sinds de Graaf van den Berg zijn keus gemaakt had reisde een van zijn trouwe dienaren telkens van Arnhem naar Emmerlich en ging daar bij Uitendam een bittere vijand van de Gereformeerde ReUgie en tevens een bittere vijand van het Vaderland, als vertrouweling uit en in. Het laat zich wel aanvoelen wat die trouwe dienaar van de verraderlijke Gouverneur daar voor boodschapen brengen en halen moest. In het geheim smeedde men plarmen om het Hertogdom Gelderland en het Graafschap Zutphen aan de Spanjaarden over te leveren. Eerst werd Venlo verraden, maar door haastig ingrijpen kon het verraad nog worden voorkomen. Venlo kregen de Spanjaarden niet. :

In Doesburg had men ondertussen ook verschillende verraders op de hand gekregen. Het plan werd gemaakt dat die verraders op een

afgesproken tijd zouden zorgen d^t er verschillende ladders klaar stonden en alzo de stad zou worden overrompeld. Of ds. Joh. a Nijcken op dat moment bimien de wrallen was weten we niet, bijna gelukte het plan. Nog bijtijds kon worden ingegrepen. Waar kwamen die ladders vandaan ? welke voor de vijand klaargezet waren. Het was duidelijk dat er verraad binnen de stad school. Maar de Gouverneur de Graaf van den Berg weigerde om een onderzoek in te laten stellen. Waarschijnlijk was in samenwerking met hem het plan opgezet.

De bezetting (van soldaten) te Zutphen, destijds de hoofdstad van het Graafschap, had de Gouverneur tot 70 man laten verlopen. Waarschijnlijk ook al met voorbedachte rade. Op de morgen van de 22e september van het jaar 1583 werd de stad door de Spaanse bevelhebber Taxis overrompeld en genomen.

Nu werd Doesburg de hoofdstad van het Graafschap Zutphen. Tot 11 maart 1585, want toen werd ook Doesburg, weer door hulp en verraad vanuit de stad, door Taxis genomen.

In oktober van het jaar 1583 was de toestand zo angstig dat de Kanselier, het Hof en de Raad van Gedeputeerde Staten (het dagehjkse bestuur van de provincie dus) besloten tot een Coup d'état (een staatsgreep) ten opzichte van de verraderlijke Gouverneur de Graaf van den Berg.

Op 5 november van het jaar 1583 werd zijn secretaris, rentmeester en kamerling, gevangen genomen en een wacht voor de kamer van de Gouveneur gezet. De papieren en brieven werden nagezocht en bij de kamerling stukken gevonden welke het verraad bewezen. Ook de zonen van de Gouveneur de jonge Graven Herman, Frederik en Oswald kregen kamerarrest. De gehele familie werd daarop naar Holland naar de Prins gezonden. In het jaar 1584 op 15 maart werd de Graaf van den Berg echter op eed van trouw weer losgelaten, maar de verrader brak de eed en verleidde zelfs zijn zonen om dienst te nemen bij de Spaanse troepen.

Op 26 juni 1584 werd nu Graaf Adolf van Nieuwenaar en Meurs (de man die na het bedanken van Graaf Jan door velen reeds als Gouverneur was begeerd) Stadhouder. Voorwaar geen lichte taak om die op de schouders te nemen. Het was overal een onbeschrijfelijke verwarring.

verwarring. Boven dit gewoel uit moest ds. Fontanus iedere zondag weer Gods Woord uitdragen. Men verwachtte van hem dat hij overal raad op wist en onverschrokken de hachelijkste situaties en toestanden zou weten te overwinnen. Uiterlijk heeft hij waarschijnlijk steeds zijn hoofd omhoog geheven, maar innerlijk weten we dat hij niets anders deed dan zuchten en bidden aan de troon der genade om van de HEERE verlossing af te bidden.

„JEHOVA REGNEERT !"

De brieven aan Graaf Jan geven ons een juist beeld wat deze trouwe wachter in de bresse voor de Gereformeerde Godsdienst, afgeworsteld heeft in zijn bidvertrek.

Toch zou het water nog hoger stijgen, d.w.z. de nood voor land en volk, in de bange jaren 1584 en 1585. Prins Willem I was vermoord té Delft en de onweerstaanbare Parma drong voorwaarts. De 6e maart viel Nijmegen af. Doesburg werd ook genomen en te Arnhem eisten de malcontenten (de partij die er naar streefde om het door Phüips II verloren terrein weer onder zijn gezag te brengen) haast openlijk verzoening met de koning van Spanje. De nieuwe stadhouder Adolf, graaf van Nieuwenaar en Meurs — een landgenoot van ds. Fontanus, — stond aanvankelijk machteloos omdat de magistraat van Arnhem weigerde zijn bezetting in te nemen. Zover was het al gekomen !

Maar door een Hst wist de stadhouder zijn doel ^ te bereiken. Hij Het aan een van de poorten opeens door de torenwachter alarm blazen en terwijl de burgers derwaarts draven. Het hij door een andere poort een vaandel ruiters binnenrukken. Nu was het vlug gedaan met de malcontenten. Hij spoorde de verdachten op en „maect se sich quyt" volgens Hooft in de Jaarboeken Nederlandse Historie. Met andere woorden hij wist ze onschadeHjk te maken hetzij door verbanning of gevangenschap.

Nu was wel het gevaar voor een onverhoedse Spaanse overrompeling geweken, maar het garnizoen hield soms schandelijk huis. Juist de vreze voor de wandaden van de vreemde soldaten welke onvoldoende in toom (konden) worden gehouden deed de trouwe vaderlandsgezinden ook vaak weifelen wat hun het beste te doen stond.

Maar met het jaar 1586 daagde het jaar der hope.

Dan verschijnt Robert Dudley, graaf van Leycester in Nederland. Ook Gelderland haast zich hem te huldigen.

hem te huldigen. Intussen was de laatste provinciale synode gehouden te Doesburg op 28 mei 1583 onder praesidimn van ds. P. G. Faber de Bouma. Daar kwam toen duidelijk aan het licht dat de predikanten overal gebrek leden. Niets werd aan hun uitbetaald. Ds. Fontanus en Engelbertus van der Borch, burgemeester van Arnhem, (die wellicht als ouderling op de synode aanwezig is), werden aangewezen om bij de overheden te „suppliceren" dat toch de kanselier Eldenius benoemd zal worden en bezoldigd als procurator van de kerkezaken.

Na deze synode schijnt vanwege het geweld van de Spanjaarden in geen negen jaar weer een provinciale synode gehouden te zijn, althans de acta ontbreken.

Van de graaf van Leycester werd veel verwacht. Ook de stad Arnhem doet de nieuwe landvoogd met geestdrift de eed van trouw als deze de 11e juni een feestelijke intocht houdt. De graaf beteugelde onmiddellijk het garnizoen zodat de burgers verademing krijgen.

Daarna wordt het plan gesmeed om Doesburg op de Spanjaarden te hernemen en dit lukt. De graaf met zijn legertje sluipen door het Schaapsgat Doesburg binnen en brengt deze veste tot de unie terug. Deze suksessen mogen bemoedigend gewerkt hebben, ze betekenden heus niet dat het gevaar geweken was. Het bleef overal een schrik van rondom.

Toch herleefde onder het bestuur van de graaf van Leycester de moed om de Reformatie door te zetten. Zelf betoonde hij in zijn levenswandel een strenge kerkse opvatting en met blij gejuich werd onder de gereformeerde bevolking het bericht ontvangen dat — dank zij de gunst van de landvoogd — in nationale synode de gereformeerde kerken te 's-Gravenhage zullen samenkomen.

Met de afvaardiging giiig het in Gelderland echter zeer gebrekkig. Zoals we reeds vertelden werd voor het laatst op 28 mei 1583 een provinciale synode gehouden en op een dergelijke vergadering hadden de afgevaardigden aangewezen moeten worden.

Maar Arnhem en Harderwijk (welke wel genoemd kunnen worden de moederkerken van het hertogdom Gelderland en het graafschap Zutphen kregen een uitnodiging om elk één van haar predikanten te zenden. Bovendien werd nog een ouderling uit Tiel gevraagd.

Ds. Johannes a Nijcken die na de inneming van Doesburg door Taxis op 11 maart 1585, terstond de wijk naar Arnhem had genomen was tijdens deze uitnodiging ook predikant te Arnhem. Maar ditmaal deputeerde de kerkeraad noch ds.Fontanus, noch zijn trouwe medestrijder ds. Johanunes a Nijcken. Zij verkozen „den Eersamen en discreten ds. Johannem Beierum, dienaar des Woords te Arnhem, hoewel hij in pleno ministerio (met het voUe recht als predikant) noch te tijd niet gefirmert (be-

vestigd) was hetwelck — zo verzekerde zijn credentiebrief (geloofsbrief) op 9/19 juni 1586 door ds. Fontanus, ds. Johannes a Nijcken en dr. Gerardt Voeth. raadsheer in 't Hof, een der ouderlingen te Arnhem, ondertekend — naemaels geschieden saU."

Waarschijnlijk wMde de kerkeraad van Arnhem ds. Fontanus en ds. a Nijcken niet gaarne zo'n lange reis zien maken met de gevaren daaraan verbonden. Wanneer het nodig mocht zijn had men liever deze plichtsgetrouvfe leraren direkt bij de hand.

De kerk van Harderwijk zond zijn oude herder en leraar ds. Henricus Heiningius. Zijn afvaardiging geschiedde op verzoek van de kerkeraad van Arnhem en de credentiaal is enkel door een paar „Olderlinghen" (ouderlingen) van Harderwijk ondertekend.

De Tielse ouderling is absent gebleven, maar ds. De Beier of Beierum en ds. Heiningius hebben hun opdracht uitgevoerd. Zij zijn naar 's-Gravenhage gereisd en hebben de synode aldaar bijgewoond.

Allerlei zaken werden behandeld waaronder ook het punt van het geringe salaris dat de predikanten genoten. Men kan ze echt geen „brooddienaars" noemen de predikanten uit die dagen. De arbeider is zijn loon waardig, zeker ! Zij kregen echter helemaal geen loon of zo weinig dat ze broodsgebrek leden en verkeerden bovendien nog regelmatig in gevaar van het leven.

Deze zaken verdienen geen roem of navolging, maar de trouwe dienstknechten bleven alleen over. De anderen vielen vanzelf af. En dan te weten dat ze allemaal een universitaire studie achter de rug hadden.

De generale synode drong aan op vermeerdering van de „stipendia" (toelage) van de leraren met name die te Arnhem. Daar bedroeg het tractement ƒ 400, — per jaar. Aanvankelijk ontving ds. Fontanus ƒ6, — per week, welk salaris hij zeven jaar lang genoten had, dus ƒ 300, — per jaar. (Het bedrag ad ƒ 6, — per week werd nog slecht uitbetaald ook.) Daarna werd het tractement met ƒ 100, — verhoogd en gebracht op ƒ 400, — per jaar. De generale synode sprak echter over zo'n karige bezoldiging haar afkeuring uit.

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 september 1976

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Johannes Fontanus Hervormer van Gelderland

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 september 1976

De Wachter Sions | 8 Pagina's