Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN CEFAS GEZIEN. II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN CEFAS GEZIEN. II

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meditatie

„En dat Hij is van Cefas gezien.”

1 Kor. 15 : 5a.

In onze hoofdgedachte worden we dus gewezen op de waarachtigheid en zekerheid der opstanding van Christus uit de doden.

1 Kor. 15 wordt wel genoemd het hoofdstuk der opstanding. En terecht. Want Paulus noemt de vele getuigen, nl. degenen, aan wie de Heere Jezus na Zijn opstanding verschenen is. Niet dat zij de opstanding zelf gezien hebben, want daar was niemand bij. Doch veertig dagen lang heeft de Heere Jezus Zich aan de Zijnen levendig vertoond met vele gewisse kentekenen, zijnde , van hen gezien en sprekende van de dingen die het Koninkrijk Gods aangaan. En we menen terstond te mogen en te moeten opmerken dat dit alles van zulk een grote, betekenis is, niet maar als in het geheel der Kerk, maar ook zo in het persoonlijke van het leven, zodat onze tekstwoorden daarin reeds betekenis krijgen: En . . . dat Hij is van Cèfas „gezien". Tenslotte wijst er ook nog op, dat er een algehele opstandiftg zal zijn in de dag der dagen, zijnde in het einde des gerichts wanneer Christus komen zal op de wolken des hemels om te oordelen de levenden en de doden.

Het verband onzer tekstwoorden wijst dan ook op de belangrijkheid der opstanding van Christus uit de doden. Paulus, gedreven door Gods Geest, wijst de gemeente van Korinthe er op, dat er „sommigen onder hen waren, die zeiden dat er geen opstanding der doden zou zijn", vs. 12. Op zichzelf niets vreemds, want ook de Sadduceeën in Jezus' dagen loochenden de opstanding des vleses, alsook het bestaan der engelen. Ofschoon zij hadden kunnen zien dat als tekenen bij de dood van de Heere Jezus o.a. de graven geopend werden en vele heiligen opgewekt (Matth. 27 : 52). Doch hier in 1 Kor. 15 gaat Paulus er breedvoerig op in dat Christus opgestaan is uit de doden ten derden dage en dat „naar de Schriften", en dus alles naar den Woorde Gods in vervulling gegaan is en dat er ook eenmaal zal zijn, de opstanding aller doden. Vandaar dat Paulus van het begin af in dit hoofdstuk daar op wijst als door het Evangelie, hetwelk hij de Korinthiërs bekend gemaakt heeft, hen verkondigd heeft en door hen aangenomen is. In hetwelk gij ook staat. Door hetwelk gij ook zalig wordt, indien gij. het behoudt op zodanige wijze, als ik het u verkondigd heb, tenzij dan dat gij tevergeefs geloofd hebt.

Het zijn gewichtvolle zaken welke Paulus hierin naar voren brengt. Hij wijst in dit hoofdstuk zowel op de dood van Christus, als op Zijn opstanding uit de doden dus. Beiden zijn vervat in het „Merch des Evangeliums". Het een kan zo min als het ander gemist worden. Beiden worden voor de Kerk een bevindelijke zaak: Dood en Leven, vloek en zegen. Paulus wenste dan ook niet anders te weten dan Jezus Christus en Dien gekruisigd als de enige grondslag tot zaligheid en waar ook onze Heid. Cat. (zondag 15) op wijst: opdat Hij met Zijn lijden, als met het enige zoenoffer, ons lichaam en ziel van de eeuwige verdoemenis verloste en ons Gods genade, gerechtigheid en het eeuwige leven verwierve. En gestorven zijnde kón Hij niet in de dood blijven, doch heeft door Zijn dood de dood gedood van Zijn Kerk en een eeuwige verzoening door Zijn voldoening voor Zijn volk verworven. Vanwege de gerechtigheid en waarheid Gods kon niet anders dan door de dood des Zoons Gods voor de zonden van de Kerk betaald worden. En nu door Zijn opstanding de dood overwonnen hebbende: Opdat Hij ons de gerechtigheid, die Hij door Zijn dood ons verworven had, kon deelachtig maken. Maar ook: dat wij door Zijn kracht opgewekt worden tot een nieuw leven en tenslotte de opstanding van Christus is (als) een „zeker pand" (= waarborg) onzer zalige opstanding (zondag 17). AI hetgeen onze godvruchtige vaderen' leerden, vindt zijn grondslag, zowel voorwerpelijk als onderwerpelijk, zo in leer als in leven (beleving), in dit -1 Kor. 15. Hoe kon en mocht Paulus er de Korinthiërs er op wijzen; Want ik heb ulieden ten eerste, d.i. voornamelijk als de eerste en voornaamste hoofdstukken van onze Christelijke godsdienst (kanttek.), overgegeven, hetgeen ik ook ontvangen heb, nl. van God en onzen Heere Jezus Christus (1 Kor. 11 : 23), zodat dit niet is een leer door mij of door enige mensen uitgedacht, maar van God gekomen en ons van Hem 'gegeven om mensen te verkondigen (kanttek.): dat Christus gestorven is . voor onze zonden NAAR DE SCHRIFTEN; en dat Hij is begraven en dat Hij is opgewekt ten derde dage NAAR DE SCHRIFTEN; en dat Hij is van Cefas gezien, daarna van de twaalve, enz. Dit brengt ons bij onze eerste gedachte. Deze enkele woorden, die Paulus mocht neerschrijven hebben ons veel te zeggen. Voor Cefas zelf, maar ook tot onderwijzing voor Gods Kerk op aarde. Het is voor Cefas zelf zulk een diep ingrijpend ondetwijs geweest. Het was maar niet een zaak alleen aan de buitenkant, neen, doch voor hem, Cefas inzonderheid een innerlijke, inwendige, een door Gods Geest toegepaste zaak in zijn hart en leven al ging het ook voor hem door diepten heen waarin hij voor zichzelf zou menen er voor eeuwig in om te zullen komen, dat er geen enkel houvast aan zijn zijde meer overbleef en het werd: Heere, behoud ons, wij vergaan. Want dat is de weg, welke de Heere met Zijn volk in zo menige weg komt te houden. En hij, zeker, ook de andere discipelen, maar juist hij, (Cefas) zou getuige zijn van al die dingen, er van spreken, beginnende van Jeruzalem, enz. Nog eens, deze woorden hebben veel, heel veel te zeggen. En nu zouden we zo genegen zijn om ons oog het eerst op dien Cefas te laten vallen. Want er ligt nadruk in dat zinnetje op die persoon van Cefas, ongetwijfeld. Doch het gaat hier niet in eerste plaats over die Cefas, maar over die „HIJ". HIJ is van Cefas gezien. En wat krijgen we daarin dan te beluisteren ? Wel, was die HIJ er niet mede gemoeid geweest, dan had dat andere ook geen zin. Het is altijd (maar weer) die HIJ. Ach, Gods volk weet daarvan, niet ZIJ, maar HIJ. Of anders gezegd: God is altijd de EERSTE. En waar het dat niet is, daar deugt het niet, daar is het niet van God. God de Eerste en God de Laatste. En kijk, dat is ook een belevenis mogen worden, moéten worden in het leven van deze Cefas. En dat zal ook gekend moeten worden in ons aller leven. God de Eerste. Maar ook hoe dat het leven van de Kerk geborgen is en ligt tussen dat „eerste" en „laatste" van God, zo in Zijn Wezen als in Zijn bedieningen. Het werk dèr zaligheid is een Drie-enig Goddelijk werk, zo des Vaders, als des Zoons, als des Heiligen Geestès. Och, het zijn zo die heils- en verbondsgeheimen waar de Heere Zijn Kerk wel belieft in te leiden. De een meer, de ander minder. O, dan mag het wel eens worden: De verborgenheid des HEEREN, wordt • den mens geopenbaard, die God vreest en houdt in ere en Zijn verbond wel bewaart. (O.R. Ps. 25:6).

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 april 1978

De Wachter Sions | 8 Pagina's

VAN CEFAS GEZIEN. II

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 april 1978

De Wachter Sions | 8 Pagina's