Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zondag het grote misverstand 10

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zondag het grote misverstand 10

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij zagen de vorige maal de vergaande kritiek die in het blad „Wapenveld" geuit is op Zondag 10 van de Heidelberger Catechismus en wij willen er nu wat nader op ingaan. De schrijver in Wapenveld, ds. G. G. de Kruijf, kwam tot zijn beschouwingen in de bespreking van een roman, die hem diep getroffen heeft en die hij, naar hij schrijft, niet licht zal vergeten. De auteur van deze roman is van gereformeerde afkomst, maar heeft „afscheid van het geloof" genomen. Een belangrijke oorzaak daarvan blijkt Zondag 10 van de Catechismus te zijn.. De moeder van de boekschrijver kreeg namelijk keelkanker. En als ik de bespreking van het boek goed begrijp, kwamen er toen twee ouderlingen op bezoek, die met deze moeder in verband met haar ziekte blijkbaar over Zondag 10 hebben gesproken. Hoe zij dat deden, wordt uit de boekbespreking in Wapenveld niet duidelijk. Wel was het ge-

volg, dat de zoon de beide ouderlingen „in een driftbui het huis uit geslagen heeft". En ds. De Kruijf geeft de schrijver van dat boek gelijk, dat hij die „god van zondag 10" (zo staat het letterlijk in Wapenveld, met een kleine letter) de rug toekeerde. AUeen hoopt ds. De Kruijf aan het slot van zijn artikel, dat de schrijver nog eens „de levende Heer" mag ontmoeten. Die hoop schraagt hij - neen, niet met bewijs uit de Schrift, maar met citaten uit geschriften van prof. Miskotte.

Het zal weinig zin hebben, om ds. De Kruijf te wijzen op al die Schriftplaatsen, die getuigen van Gods handelen in ziekte (Ex. 4:11, Job 5:18, Hos. 6 : 1, Jes. 45 : 7, Amos 3 : 6 enz.) want die zal hij ook wel weten en daar zal hij wel zijn eigen verklaringen voor hebben bedacht.

De vraag is, waarover spreekt Zondag 10 ? Men zal altijd moeten bedenken, dat Zondag 10 geen verhandeling geeft over de voorzienigheid Gods over al het geschapene. Zondag 10 spreekt over Gods voorzienigheid over Zijn volk. Beter gezegd: in Zondag 10 getuigt Gods volk ervan, hoe God voorzienig over hen is. Wie dat uit het oog verliest, moet de inhoud van deze Zondag wel misvormen.

Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods ? zo wordt de christen gevraagd, en zijn antwoord is een antwoord van het geloof:

De almachtige en tegenwoordige kracht Gods, door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle creaturen, gelijk als met Zijn hand nog onderhoudt en regeert, alzo dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid - en krankheid, rijkdom en armoede en alle dingen niet bij geval, maar van Zijn vaderlijke hand ons toekomen.

Dat belijdt een kind van God: mij overkomt niets bij geval, mij overkomt niets door een macht buiten God. AUes wat mij overkomt, komt mij van Gods vaderlijke hand toe.

Dat dient hem om (antwoord 28) in alle tegenspoed geduldig, in voorspoed dankbaar te zijn en in alles wat hem nog toekomen kan „een goed toevoorzicht te hebben op onze getrouwe God en Vader, dat ons geen creatuur van Zijn liefde scheiden zal, aangezien aUe creaturen alzo in Zijn hand zijn, dat zij tegen Zijn wÜ zich noch roeren noch bewegen kunnen."

En wij weten, zegt de apostel, dat dengenen die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn, Rom. 8 : 28. En omdat ze medewerken ten goede, komen ze van Gods vaderlijke hand. Alle dingen.

De apostel spreekt in dat hoofdstuk over het lijden, dat Gods volk wedervaart (vers 17 e.v.), maar ook over de zekerheid van de zaligheid van Gods uitverkorenen (vers 28 - 30). Daarom kan hij uitroepen: Wat zullen wij dan tot deze dingen zeggen, die dingen namelijk die Gods kinderen in dit leven overkomen ? Zijn antwoord is: Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn ?

Het ging daar niet om geringe dingen. Paulus somt er wat van op: Verdrukking of benauwdheid of vervolging of honger of naaktheid of gevaar of zwaard. Maar al die dingen werken mede ten goede dengenen, die God liefhebben, die naar Zijn voornemen geroepen zijn. En daarom komen ze van Gods vaderlijke hand.

En als ze nu eens niet medewerken ten goede ? T> at kan niet. Wij weten, zegt de apostel. Niet: wij weten dat zij kunnen medewerken, maar: wij weten dat zij medewerken. Wij lazen deze week twee brieven uit Rhodesië, in welke beide de schrijvers deze tekst, Romeinen 8:28, aanhaalden, waarin zij vertroosting mochten vinden . in de zeer donkere tijden, die de kerk daar nu beleeft en waarin de dingen die in Romeinen 8 opgesomd worden, opnieuw werkelijkheid zijn geworden.

Niet dat Gods volk dat weten van de apostel maar voor het grijpen heeft, integendeel. Dan mocht men maar verwaardigd worden, licht te vragen, of de Heere het donker op het pad op wil klaren.

Maar het moderne theologengeslacht heeft geen licht meer nodig van boven en ontsteekt zijn eigen kunstlicht of doet het met het kunstlicht van prof. Miskotte om met verklaringen van het eigen verstand te komen. Hoe goddeloos is het dan, een scheiding te maken tussen de „God van Zondag 10" en de Vader van Jezus Christus.

Want wie is die God, Die alles geschapen heeft en nog door Zijn voorzienigheid onderhoudt ? Dat vinden wij in Zondag 9. Hij is, zo belijdt de christen, de eeuwige Vader van onze Heere Jezus Christus, Die om Zijns Zoons Christus wiUe mijn God en mijn Vader is, op Welke ik alzo vertrouw, dat ik niet twijfel, Hij zal mij met aUe nooddruft des lichaams en der ziele verzorgen, en ook al het kwaad, dat Hij mij in dit jammerdal toeschikt, mij ten beste keren.

Die belijdenis van Gods vaderlijke gezindheid in Christus Jezus over Zijn kinderen is de zoutkorrel in de belijdenis van Gods voorzienigheid. Zonder dat zout wordt die belijdenis smakeloos. Wie dat niet inziet, begrijpt van Zondag 10 niets.

Daarom kan er staan: „in alle tegenspoed geduldig". Neen, dat is dan geen onaandoenlijkheid. Dat is niet een heenleven over de smart. „Gij hebt hen geslagen maar zij hebben geen pijn gevoeld" moest de profeet klagen over zijn volk (Jer. 5 : 3). Maar zo was het met Job ook al mocht hij betuigen „De naam des Heeren zij geloofd", allerminst. Job is niet koud of onverschillig geweest over zijn tegenspoed. Ja, wie zijn lijden uit Gods vaderlijke hand mag aanvaarden, lijdt nog zoveel te meer en te dieper. Want het bepaalt hem er dan bij, dat alle lijden vruchtgevolg is van de zonde. Dan zou het een wonder zijn, dat de Heere nog niet doortrok en nog geen voleinding maakte. Om te betuigen: Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden. Toen de vrouw van Job (die mij sterk doet denken aan ds. De Kruijf) tot hem zeide: Zegen God (de „God van Zondag 10") en sterf, antwoordde Job: Zouden wij het goede van God ontvangen en het kwade niet ontvangen ?

„In alle tegenspoed geduldig", dat is ook niet een stoicijnse berusting, niet een doffe gelatenheid die alles maar over zich heen laat gaan wat gebeurt. Die houding komen we nogal eens tegen: „we moeten het maar nemen zoals het is, er is toch niets aan te veranderen", maar dat is niet de taal van de christen van Zondag 10. Zulk een „geduld" verschilt in de praktijk niets van degenen, die alles aanvaarden van „bij geval". Zulk een berusting is in wezen niets anders dan ingehouden vijandschap, omdat er tot haar spijt niets aan te doen is, dat het is zoals het nu eenmaal is.

„In alle tegenspoed geduldig", dat belijdt: wat mij wedervaart, komt mij uit Gods vaderlijke hand toe. Bestuurd door een Vaderhart en gericht tot een doel, waarin de Vader Zichzelf zal verheerlijken.

Dat is de belijdenis van Zondag 10. Misschien wel een van de moeilijkste belijdenissen. Job heeft ermee geworsteld. En Asaf heeft geklaagd: Hoe zou het God weten, en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste ? De Prediker heeft zich moe gepeinsd. Totdat het hun, elk weer op een andere wijze, vergund werd, dat zij in Gods heiligdommen ingeleid werden. Dat is alleen Gods werk. Maar troosteloos zijn alle theologische leringen, die met deze belijdenis breken. Geen schepsel zal ons kunnen scheiden van de liefde Gods, zegt de apostel (Rom. 8 : 39).

Wat zelfs de duivelen ook ondernemen (en ziekten kunnen van duivelen komen, zie de vele voorbeelden in de evangeliën en vergelijk ook 2 Korinthe 12 : 7), toch zijn alle creaturen, geen uitgezonderd, alzo in Gods hand, dat zij tegen Zijn wil zich noch roeren noch bewegen kunnen. Het is mij een raadsel, hoe ds. De Kruijf op grond van Gods Woord kan menen, dat een ziekte als kanker zich wèl tegen Gods wÜ kan roeren en bewegen.

Neen, het is bepaald niet zo, dat gezondheid en

krankheid op gelijke wijze uit Gods hand komen. Want de Heere plaagt en bedroeft des mensen kinderen niet van harte (Klaagliederen 3 : 33). We merkten al op, dat ziekten van de duivel kunnen komen, zie Lukas 13 : 16, Job 2 : 7 enz. Maar die ziekte, die duivel kan nooit een macht zijn, die los van God, tegen Zijn wil, verder kan gaan dan Hij wil.

Zondag 9 spreekt van „al het kwaad, dat Hij mij in dit jammerdal toeschikt". Hij. Zeker, het is de smid die de kolen in het vuur opblaast en die het instrument voortbrengt tot zijn werk en er is alle reden om voor die smid te vrezen, maar de Heere zegt tot troost van Zijn volk: Zie, Ik heb den smid geschapen en daarom zal alle instrument dat tegen u bereid wordt, niet gelukken (Jes.54).

Het was de aardse vijand, die al de gevangenen der aarde onder zijn voeten verbrijzelde, die het recht eens mans boog voor het aangezicht des AUerhoogsten, die een mens verongelijkte in zijn twistzaak, en de Heere zou het zien en zoeken. Maar toch was het uiteindelijk een kwaad, dat de Heere Israël toeschikte (Klaagliederen 3 : 34- 36, vergeleken met vers 33, 37 - 38), zodat de toepassing voor de rechtgeaarde Israëliet niet twijfelachtig was (vers 39 e.v.)

Toen de Amelekieten Ziklag sloegen en met vuur verbrandden en alle vrouwen en kinderen wegvoerden, was dat een kwaad, dat de Heere in dit jammerdal David toeschikte. En daarom mocht David er zijn sterkte en troost in vinden, dat God al dat kwaad hem ten beste keren zou. Alle dingen werken mede ten goede. En die dingen, alle creaturen, ook ziekten, kunnen nooit verder dan God wil.

Dat is de belijdenis van Gods voorzienigheid. Maar nu schreven we hiervoor ook van het zout, zonder hetwelk deze belijdenis smakeloos wordt. Als wij de belijdenis van Gods schepping en onderhouding niet kunnen beginnen met de inzet van Zondag 9: „de eeuwige Vader van onze Heere Jezus Christus" „om Zijns Zoons Christus wil mijn God en mijn Vader", dan kuimen wij ook niet met de christen in Zondag 10 zeggen, dat alles van Gods vaderlijke hand ons toekomt. Dan staan wij in vijandschap tegen de Heere. Een tussenweg is er niet.

Dan geldt wel van ons, gelijk van de trotse koning Belsazar, dat wij ook in Gods hand zijn, maar dan zal van ons gelden: „Maar dien God, in Wiens hand uw adem is en bij Wien al uw paden zijn, hebt gij niet verheerlijkt", Dan. 5 : 23, zie ook Job 12 : 9, 10. Dan mochten wij bedenken, dat dan alle dingen ons medewerken ten kwade. Dan Deuteronomium 28. Dan alles in hemel en aarde tegen te hebben, ook al zien wij ook dat niet.

Maar dan toch ook nimmer reden om te murmureren tegen de wegen des Heeren. Al willen wij niets afdoen aan de vreselijkheid van de ziekte, die door ds. De Kruijf genoemd werd, wat is toch die ziekte nog maar, vergeleken bij de eeuwige straf die te wachten staat, als de Heere met vlammend vuur wraak zal doen over degenen die God niet kennen, en over degenen die het Evangelie van de Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn. „En de rook van hun pijniging gaat op in aUe eeuwigheid, en zij hebben geen rust, dag en nacht." Hoe denken mensen als ds. De Kruijf, die niet kunnen geloven, dat een ziekte als kanker naar Gods wil kan zijn, oyer de eeuwige straf ? Het is waar, het ligt helemaal in de lijn van het hedendaagse levensgevoel om de werkelijkheid daarvan weg te dringen uit onze gedachten. Dat moderne denken bespringt iedereen, ook ons. Maar wat Gods Woord ons zo duidelijk leert, laat zich niet loochenen. Veel is er, dat wij nooit zullen kunnen begrijpen. Dezelfde apostel, die Romeinen 8 : 28 schreef, betuigde even verder: Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen! Elihu betuigde: God is groot en wij begrijpen het niet; er is ook geen onderzoeking van het getal Zijner jaren. En Job zeide, met alles wat hij had meegemaakt: Zie, dit zijn maar uiterste einden Zijner wegen; en wat een klein stukje der zaak hebben wij van Hem gehoord ! Wie zou dan den donder Zijner mogendheden verstaan ? Mochten wij dan verwaardigd worden, de overleggingen terneder te werpen, en alle hoogte die zich verheft tegen de kennis Gods, en alle gedachten gevangen te leiden. Zo dan ook die lijden naar den wil Gods, dat zij hun zielen Hem als den getrouwen Schepper bevelen met weldoen (1 Petrus 4 : 19).

De Heere geve, dat opstandelingen tegen de hoge en soevereine God verwaardigd werden, vrede te maken met Hem in de weg van verzoening, die Hij ontsloot in het bloed van Zijn Zoon, opdat zo het getuigenis van Zondag 10 en van Rom. 8 .28 ons getuigenis worden mag.

Het lijden dient niet aUeen tot vergelding - Lev. 26 : 14 e.v., Deut. 28 : 15 e.v.; 31 : 17 e.v., Jes. I : 5e.v., Dan. 9 : 11 e.v.;

ook tot beproeving - Job, Jak. 1 : 2, 3, 12; tot loutering - Jes. 48 : 10, 1 Petr. 1 : 6, 7; tot kastijding - Job 5 : 17, "Jer. 10 : 24, 1 Kor. II : 32, Hebr. 12 : 5 e.v., Openb. 3 : 19; tot onderwijzing - Ps. 119 : 67, 71; tot bevestiging - Rom. 5 : 3 e.v., 2 Kor. 4 10, 11; 12 : 10, 1 Petr. 4 : 12, 13; tot verootmoediging - 2 Kor. 12 : 7; tot getuigenis voor de waarheid - Ps. 44 23, Hand. 5 : 41, 9 : 16, Fil. 1 12 e.v., 29, 2 Tim. 9: 10;

tot versterking van de kerke Gods Ef. 3 : 13, Fil. 2 : 17, Kol. 1 : 24; tot verheerlijking Gods - Joh. 9 : 3; 11 : 4.

Des HEEREN werken zijn zeer groot; Wie ooit daarin zijn lust genoot, Doorzoekt die ijv'rig en bestendig; Zijn doen is enkel majesteit, Aanbiddelijke heerlijkheid.

En Zijn gerechtigheid onendig.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 maart 1979

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Zondag het grote misverstand 10

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 maart 1979

De Wachter Sions | 8 Pagina's