Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hopende en Uitziende

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hopende en Uitziende

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amos 4:11.

HOPENDE: Grote lankmoedigheid had de Heere altijd nog met Israël gebruikt. Ook als Hij het volk reeds zwaar geslagen had, was dat nog in Zijn lankmoedigheid geweest, want Hij had nog geen algehele voleinding gemaakt. In het 11e vers horen we de Heere dan ook zeggen: „Ik heb sommigen onder ulieden omgekeerd, gelijk God Sódom en Gomórra omkeerde, u die waart als een vuurbrand dat uit de brand gered is; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de Heere". De Heere is hier dus Zelf aan het woord. Toch horen we Hem zo zeggen: „Ik heb sommigen onder ulieden omgekeerd, gelijk God Sódom en Gomórra omkeerde". In Genesis 19 : 24 wordt op een zelfde wijze gesproken, als we daar lezen: „Toen deed de Heere zwavel en vuur over Sódom en over Gomórra regenen, van den Heere, uit de hemel". Eén van de engelen die aan Lot verschenen waren, was de Zoon van God Zelf. We lezen dat als de engelen Lot uitgebracht hadden naar buiten, dat Hij tot hem zeide: „Behoud u om uws levens wU; zie niet achter u om en sta niet op deze ganse vlakte; behoud u naar het gebergte heen, opdat gij niet omkomt". En deze zelfde Engel, namelijk de Engel des Heeren, de Zoon van God, liet zwavel en vuur regen over Sódom en Gomórra van de Heere, uit de hemel. Dit is één van de bewijsplaatsen voor de Drieënheid Gods, daar in die tekst de GoddeUjke Personen duidelijk van Elkander worden onderscheiden.

Zoals echter Sódom en Gomórra waren omgekeerd, zo had de Heere de verwoesting over een bepaald gedeelte van Israël gebracht. De Heere zal hierbij wel geen zwavel en vuur hebben doen regenen uit de hemel, dus we moeten de vergelijking niet letterlijk opvatten, maar dezelfde toom als die zich over Sódom en Gomórra had geopenbaard, had zich ook geopenbaard in de verwoesting van sommige steden van Israël of van bepaalde streken des lands waardoor er velen omgekomen waren.

UITZIENDE: Als de Heere hier een vergelijking maakt met Sódom en Gomórra, dan geeft mij dit te denken dat dezelfde gruwelen als in Sódom en Gomórra daar ook te vinden zijn geweest. Het moest daarom wel een wonder zijn, dat het gehele land niet tot een zoutgroeve en een eeuwige verwoesting was gemaakt. De Heere had in de toorn nog des ontfermens willen gedenken. En daarom zegt Hij er ook zo bij: „u, die waart als een vuurbrand dat uit den brand gered is". Als een hout, dat half of bijkans verbrand was, gelijk de kanttekening opmerkt, zo had de Heere degenen die nog aan het oordeel mochten ontkomen, genadiglijk uit het verderf uitgerukt. Zo had Hij dus daarin ook nog weer Zijn grote lankmoedigheid willen bewijzen. Hij had Zijn kerk nog onder Israël. We weten wel dat de Heere het Lot heeft doen weten dat Hij om tien rechtvaardigen Sódom en Gomórra nog sparen zou. Nu, die tien rechtvaardigen waren onder Israël nog te vinden. Maar het heeft toch wel heel wat te zeggen, als dat beweldadigde volk in zulk een verval geraakt was, dat dezelfde gruwelen als in Sódom en Gomórra er door werden bedreven. Daarom zijn ook de leidsUeden des volks wel aangesproken als oversten van Sódom en werd het volk wel aangesproken als het volk van Gomórra, zoals in Jes. 1. Ja, in Ezechiël 16, heeft de Heere Sodom de zuster genoemd van het oude bondsvolk. Daar lezen we immers in de verzen 48 en 49: „Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, indien Sódom, uw zuster, zij met haar dochters, gedaan heeft gelijk gij gedaan hebt en uw dochters ! Zie, dit was de ongerechtigheid uwer zuster Sódom: hoogmoed, zatheid van brood en stille gerustheid had zij en haar dochters, maar zij sterkte de hand des armen en nooddruftigen niet". Het enige dat Israël dus nog voor had bij Sódom en Gomórra, dat was, dat er nog wel meer dan tien rechtvaardigen waren te vinden.

HOPENDE: In Jes. 1 lezen we het ook zo opmerkelijk: „Zo niet de Heere der heirscharen ons nog een weinig overblijfsel had gelaten, als Sódom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomórra gelijk zijn geworden". Maar nu was dat overblijfsel als een vuurbrand uit de brand gered. De merktekenen van de algehele ellende die over het volk gekomen was, waren dus nog bij dat overblijfsel te aanschouwen. Zoals zoeven doot u is opgemerkt, dan was dat overblijfsel als een hout, dat half of bijkans verbrand was.

UITZIENDE: De woorden die hier door de Heere zijn gebruikt, vinden we ook in Zach. 3. Daar vinden we immers dat bekende visioen dat Zacharia aanschouwde van Józua de hogepriester. Hij stond met vuile klederen voor het aangezicht des Heeren. En de satan stond aan zijn rechterhand om hem te wederstaan. Maar satan werd door de Heere gescholden. En de Heere zeide tot de satan: „De Heere schelde u, gij satan, ja de Heere schelde u. Die Jeruzalem verkiest; is deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt ? " Eeuwig wonder toch, als dat in ons leven gebeuren mag ! Al degenen die door de Heere in Zijn eeuwige liefde worden opgezocht, worden als een vuurbrand uit het vuur gerukt.

HOPENDE: O ja vriend. God rukt al Zijn volk als een vuurbrand uit het vuur. Al de door God verkoren verkeren van nature ook in een verloren staat, het oordeel van de eeuwige verdoemenis onderworpen. Maar er komt ook een ogenblik in de beleving der ziel, waarin men als een vuurbrand uit het vuur gerukt wordt. Men lag gekneld in banden van de dood, waarin de angst der hel de ziel alle troost deed missen. Men heeft werkelijk niets anders gedacht dan in het eeuwige helse vuur geworpen te zullen worden. Och, vriend, als ik hierover spreek, dan komt toch in herinnering bij me wat al heel jong in mijn leven gebeurd is. Nooit is dat ogenblik meer te vergeten, waarin de ziel daar lag in de angsten en benauwdheden der hel, met een geopende hel voor ogen, voor eeuwig verloren. Een rechtvaardig en vertoornd God moest de ziel voor eeuwig verdoemen. En de satan was erbij, gereed om zijn prooi mee te slepen naar het verderf. Maar daar heeft een krachtige GoddeHjke hand me als een brandhout uit het vuur gerukt. Daar had ik niet op kuimen rekenen. O, hierin ontsloot zich toch zulk een eeuwige liefde en goedertierenheid! Ik heb geloofd dat ik daar eeuwig van zingen zou. En ik heb daarvan gezongen in het holle van de nacht.

UITZIENDE: Och vriend, dat horen we toch zo weinig meer. Mensen die bang zijn geweest voor de dood en de hel, zijn er nog wel, maar mensen die werkelijk naar de hel hebben gemoeten, die kom ik toch zo weinig tegen. Daarom is er ook zo weinig aansluiting te vinden. Maar als ik u daar nu over hoor spreken, dan wordt er iets in mijn ziel geraakt. Dan voel ik er iets van aan, hoe u met God te doen gekregen hebt. En al hebt u misschien in de zonden uitwendig nog nooit geleefd, zo hebt ge u dan zeker niet minder goddeloos gezien dan Sódom en Gomórra. Ik was et nog te jong voor, om te weten wat de zonde van Sódom was. Nu weet ik het wel, hoewel de Heere me er altijd voor bewaard heeft en me er ook een innerlijke afschuw van gegeven heeft. Hoever was Israël dan toch ook afgeweken, als zulk een heidense zonde door zulk een beweldadigd volk werd bedteven. Door een volk dat God ter onderscheiding van de hei denen onder het licht van Zijn Woord deed leven. En welke schandelijke daden vinden er thans ook onder ons volk niet plaats. Ja, onder de godsdienst en zelf in de kringen die de bevindelijke Waarheid voorstaan, is deze gruwelijke zonde te vinden. Waar moet het met ons dan toch heen ? Straks zal God ons ook omkeren, evenals Sódom en Gomórra. Maar dit is waar, ik ben de grootste der zondaren geworden, dus ik kwam ondei Sódom en Gomórra terecht. Maar als de Heere ons nu zo als een vuurbrand uit het vuur haalt, dan zal daar in de vrucht wat van openbaar moeten komen. Waar was dat overblijfsel onder Israël daar nu mee gebleven ? Daarom heeft de Heere weer gezegd: „nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de Heere". En nu hopen we de volgende keren te beluisteren, welke ernstige waarschuwingen hier dan nog op volgen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 juni 1979

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Hopende en Uitziende

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 juni 1979

De Wachter Sions | 8 Pagina's