Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

254. DE Bijbelse Geschiedenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

254. DE Bijbelse Geschiedenis

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Antwoorden 881 t.m. 884.

881. Het getuigenis aangaande de godzaligheid van Cornelius, dat van hem gegeven wordt in Hand. 10 : 2, hebben wij letterlijk op te vatten, overeenkomstig de kanttekening die zegt dat de woorden godzalig e.d. betekenen „dat hij airede gelovig en wedergeboren was, hebbende rechte kennis van de ware God Israels en van de Messias, die de Joden verwachtten, zonder welke deze deugden in niemand kunnen zijn". Zulk een loffelijk getuigenis is merkwaardig als we bedenken dat de ware godzaligheid bij de Joden in die dagen spaarzaraelijk gevonden werd. We weten immers hoe verbasterd de leer der farizeeën en Sadduceeën was en nochtans had de aanraking met de Joodse godsdienst Cornelius ertoe gebracht het afgodendom te verlaten om naar de mate van het hem geschonken licht de ware God te dienen. Lukas beschrijft hem als een man die ondanks zijn afkomst, zijn ruw beroep, de slechte voorbeelden der Joden, godzalig was, God vrezende met geheel zijn huis, doende vele aalmoezen aan het volk, en God geduriglijk biddende. Elk woord is onze aandacht waard. Godzalig houdt in dat hij het levend geloof bezat, het geloof zoals de vaderen onder het Oude Verbond hebben gehad. Vrezende God met geheel zijn huis, betekent dat hij met kinderlijk ontzag Gods inzettingen betrachtte. Wat God sprak moest geschieden: in heel zijn huisgezin heeft hij Gods Getuigenis als richtsnoer van doen en laten gesteld. Hij liet niet toe dat zijn vrouw en kinderen, zijn dienstboden en ander huispersoneel God zouden verachten, maar hij handhaafde zijn gezag op de rechte wijze d.i. in onderwerping aan de H. Schriften. Naar buiten heeft hij de werken der barmhartigheid beoefend: doende vele aalmoezen aan het volk. Niet om van de mensen gezien te worden, maar uit het beginsel der liefde, want hij beminde het joodse volk, hij zag dat God hen had verkoren om de Messias voort te brengen. De gebreken die er in hen waren heeft hij niet geoordeeld, want hij had geringe gedachten over zichzelf en zijn kennis, en daardoor achtte hij een ander uitnemender. Voorts wordt van hem ge zegd dat hij geduriglijk biddende was. Hiermee wijst Lukas er nog eens uitdrukkelijk op dat zijn godsdienst maar niet bestond in uiterlijke ceremoniën, maar dat hij God op een geestelijke wijze diende.

882. Hoewel Cornelius godzaÜg genoemd wordt miste hij toch de rechte kennis van de weg der zaligheid, zoals deze door Christus' dood en opstanding aangebracht was. Zoals gezegd: hij had een zodanige kennis van de Verlosser die te vergelijken is met de kennis der oude vaderen die hun zaHgheid verwachtten van de Messias die beloofd, maar nog niet geopenbaard was. Uit het vervolg blijkt dat hij uitzag naar de ware vrede des harten, welke hij nog miste. We lezen in vers 30 dat hij biddende en vastende was tot deze ure toe. Dit duidt op de ernst en de aan­ houdendheid van zijn smeken aan de troon der genade. Hij verkeerde daar als het ware als de dichter van de oude dag, die verzuchtte:

Mijn ogen zijn bezweken, rood geschreid, In 't uitzien naar Uw heil met heet verlangen. Het heil, aan mij rechtvaardig toegezeid; Ai, wis dan toch de tranen van mijn wangen; Doe bij Uw knecht naar Uw goedgunstigheid; Leer mij Uw wet, dan zal ik troost ontvangen.

Zijn geweten zei hem dat hij met al de ontvangen weldaden en al de aalmoezen, die hij aan het volk gaf, voor God niet bestaan kon. Hij wist het maar al te goed dat noch het een, noch het ander in staat was zijn zonden en onreinheid voor het oog van een heilig God te bedekken.

883. De boodschap van de engel was zeer troostrijk voor Cornelius. Hij noemde hem bij zijn naam, ten teken dat hij hem kende. Het is alsof hij wilde zeggen: Ik breng u een boodschap uit de hemel die voor u persoonlijk bestemd is. Uw gebeden en uw aalmoezen zijn tot gedachtenis opgekomen voor God. Cornelius had misschien gedacht dat God hem vergeten had en geklaagd: „Heeft God vergeten genadig te zijn ? " Hoe bewonderenswaardig goed toonde God Zich nu jegens hem. Hij verkreeg nog eerder een boodschap uit de hemel dan Petrus, die hem nader onderwijzen zou. Hij behoefde zelf niet naar Joppe te gaan maar mocht een boodschap zenden door middel van zijn knechten. Maar waarom vervulde de engel - zo rijst de vraag wellicht - niet de taak om CorneHus te onderwijzen ? Daarvoor zijn gewichtige redenen waarvan wel de voornaamste is dat het God behaagde de eersteUng der heidenen zo plechtig mogelijk toe te brengen tot de christelijke gemeente. Hij verkoos daartoe de dienst van een apostel, van Petrus, een der steunpilaren van de kerk. Later komt het uit van hoe groot belang het voor de gemeente was dat Petrus de eerste geweest was, die tot de heidenen was ingegaan. Wat Cornelius betreft kunnen we opmerken dat hij niet het minste bewaar maakte door Petrus onderwezen te worden. We lezen dat hij onmiddellijk bereid was een boodschap naar Joppe te zenden. Tot lering voor alle tijden ligt hierin nog verklaard, dat indien iemand begerig is om bestraald te worden door het licht van het EvangeUe, hij geen bezwaar zal hebben zich te laten onderrichten door de stem van nietige mensen, welke Christus daartoe gebruiken wil. De Heere is ook nu nog dikwijls zo goed dat hij Zijn dienaars ongenood zendt, zodat Hij gevonden wordt van degenen die naar Hem niet vraagden (Jes. 6:1). Anderzijds worden wij er door vermaand dat Gods ongenoegen zeker diegenen overkomen zal die de dienst van Zijn knechten versmaden.

884. Volgens de kanttekening was de zesde ure het gebruikelijke tijdstip voor het gebed. Er wordt terzake verwezen naar Ps. 55 : 18 en Dan. 6 : 11. In het Oosten zijn de daken plat, zodat men er op lopen kan. Er bevindt zich dikwijls een kamertje op, waarin men zich kan afzonderen. Want het is voor het gebed middellijkerwij s zeer bevorderlijk dat iemand alleen is opdat hij zich van alle andere gedachten gemakkelijker kan bevrijden. De bezigheden en beslommeringen van het aardse leven zullen een mens nooit los laten en daarom is het tot troost van Gods volk wat de apostel zegt: „Wij weten niet wat wij bidden zullen geHjk het behoort maar de Geest zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen". En zo moest ook Petrus ervaren dat hij van zichzelf geen geestelijke werkzaamheden vermocht. We lezen immers dat hij hongerig werd en begeerde te eten. God bereidde echter in de weg van Zijn wonderlijke voorzienigheid hem daardoor juist voor om geestelijke onderwijzing te ontvangen, hoewel hij wat zijn natuurlijke genegenheden betreft meer wachtte op de maaltijd die intussen bereid werd. Als we zo letten op de omstandigheden zien we dat alles van Godswege bestuurd werd en dat de mens - zelfs Petrus - geen lof toekomt. Wat het bidden op bepaalde tijden betreft bestaan er onder de Nieuwe Bedeling geen direkte voorschriften. Toch hebben sommige godzalige oud

vaders het wel sterk aanbevolen en zelf het voorbeeld daartoe gegeven. Van Lodenstein stond 's morgens altijd tussen drie en vier uur op voor meditatiën en persoonlijk gebed. Voetius om half zes met hetzelfde doel. Hun uitgangspunt was dat men met het hart en de gedachten altijd met God behoort te wandelen, zoals van Henoch gezegd wordt. Maar behalve dat, dron­ gen zij erop aan dat Gods volk op bijzondere tijden 's Heeren aangezicht zou zoeken, zoals David zegt: „Ik zoek U in den dageraad" en op een andere plaats: , JDes nachts zal Zijn lied bij mij zijn". (Zie hierover o.a. „De Trappen des Geestelijken Levens" van Theodorus a Brakel en „De Redelijke Godsdienst" van zijn zoon Wilhelmus).

’k Zal 's avonds klagen, zuchten, stenen; 'k Zal 's morgens kermen, 's middags wenen, En God zal op mijn bede merken; Die God, die mij van dezen strijd In vree door Zijnen arm bevrijdt, Hoe velen ook mijn val bewerken. Vs. 55: 10.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 januari 1980

De Wachter Sions | 8 Pagina's

254. DE Bijbelse Geschiedenis

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 januari 1980

De Wachter Sions | 8 Pagina's