Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN ZALIGE ROEPING. (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN ZALIGE ROEPING. (1)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meditatie

En de Heere God riep Adam, en zeide tot hem: „Waar zijt gij ? " Genesis 3:9.

Met dit ons tekstwoord hebben er nu drie merkwaardige gebeurtenissen omtrent de mens plaats gegrepen, hetwelk in des Heeren Woord duidelijk verklaard ligt. De eerste is dat de Heere de mens in een rechte verhouding met Hem geschapen heeft, hetwelk heeft plaats gehad naar des Heeren, eeuwige aanbiddelijke raad zoals Hij dat van eeuwigheid besloten heeft. Want Gode zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend (Hand. 15). Zijn raad zal toch bestaan en Hij zal al Zijn welbehagen doen (Jes. 46 : 10). Zijn eeuwige Godsgedachten blijven van geslacht tot geslacht. Wie zal ooit Zijn eeuwig raadsbesluit kunnen keren of breken, zoals wij lezen in Jes. 14 vers 27: „Want de Heere der heirscharen heeft het in Zijn raad besloten, wie zal het dan breken; en Zijn hand is uitgestrekt; wie zal ze dan keren? " Het is een aanbiddelijke raad, daar daarin alles is vastgelegd tot Zijn eer en verheerlijking Zijner eeuwige aanbiddeüjke deugden en tot zaligheid en eeuwige gemeenschap met den drieënige Verbondsgod van Zijn geliefde uitverkoren Kerk. Schepping en val moeten daartoe dienstbaar zijn, daar alle dingen moeten medewerken voor degenen die naar Zijn eeuwig voornemen geroepen worden, daar Hij die van te voren gekend heeft. Hij heeft de mens, op het tijdstip in Zijn eeuwige raad bepaald, in de tijd op een wonderlijke wijze voortgebracht. Bij al het andere wat de Heere geschapen heeft sprak Hij en het was er; Hij gebood en het stond er. Hij sprak: „Daar zij Hcht en daar werd licht". Dat er Üchten zouden zijn aan het uitspansel des hemels en het werd alzo; het grote licht, de zon, tot heerschappij des daags, het kleine licht tot heerschappij des nachts; ook de sterren. Maar bij de schepping van de mens horen wij een GoddeÜjke beraadslaging. Niet dat de Heere verlegen stond alsof Hij 't niet wist en raad nodig had om de mens te scheppen. Neen, ganselijk niet, want dan zou Hij de mens gelijk zijn; niet alwetend, niet almachtig, niet onafhankelijk enz. Maar dit staat beschreven: „En God zeide: Laat ons mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis", om aan te duiden welk een pronkstuk Zijner schepping Hij nu ging voortbrengen. Dat Hij nu ging Scheppen het kostelijkste schepsel op de aardbodem, het allerschoonste dat Hij zou voortbrengen tot Zijn eer en heerlijkheid. Daarom lezen wij in Gen. 1 vers 31: „En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie het was zeer goed".

O, welk een grote gewichtvolle gebeurtenis, toen de mens daar gesteld is geworden, geschapen geworden naar des Heeren eigen beeld bestaande in kennis, gerechtigheid en heiÜgheid. Daar was Hij niet Gode gelijk, want dan zou de mens onafhankelijk geweest moeten zijn. En toen de mens dat geprobeerd heeft viel hij van een top van eer in naamloze verwoesting neer. Dan zou de mens onveranderlijk moeten geweest zijn, daar Zijn Schepper en Formeerder onveranderlijk is, en bij Hem geen verandering noch schaduw van omkering gevonden wordt, (Jak. 1 : 18). Dan had de mens ook nooit kimnen vallen maar hij is veranderlijk goed geschapen. Zo spreekt de godzalige Comrie in zijn voorrede in het boek van de godzalige Thomas Boston: „Een beschouwing van het Verbond der genade". Daar zegt hij dat Adam volmaakt in zijn staat geschapen is, afhankelijk in al zijn werkingen, aUe ogenblik van Gods bewaring en medewerking. Veranderlijk ten aanzien van zijn goedheid, nog niet de volstrekte zaligheid genietende. De mens Adam, schoon recht gemaakt, moet aangemerkt worden als veranderlijk in deze zijne rechtheid, zodat het mogelijk was dat hij uit die staat zoude kunnen vallen, gelijk de droevige ondervinding geleerd heeft; want was hij onveranderlijk recht geweest, zo zouden de verzoekingen op hem niet meer vat gehad hebben dan op Christus. Bladz. 19 en 20. En Dr. Steenblok schrijft in zijn dogmatiek: „Omdat God aUeen absoluut onveranderlijk is, wat nooit op het schepsel kan overgedragen worden. Maar door de schepping naar Gods beeld was hij op God gelijkend en openbaarde hij in heel zijn wandel zich als een beelddrager Gods".

zijn wandel zich als een beelddrager Gods". O, welk een merkwaardige gebeurtenis toen de Heere daar de mens stelde in Edens lusthof, zo schoon, goed en volmaakt en dat om Zijn Schepper door gehoorzaamheid in de eeuwige zahgheid te loven en te prijzen. En dat naar Zijn soeverein welbehagen door niets en niemand gedwongen. Maar Hij heeft ook terstond met de naar Zijn beeld geschapen mens het verbond der Werken opgericht om de mens verbondsgewijze te regeren en te besturen. O, welk een gelukzalige staat, dewelke nooit onder woorden gebracht kan worden, wanneer des Heeren Geest Zijn geliefde volk daar zielsbevindeÜjk inleidt, zodat men met verwondering en aanbidding vervuld wordt. Doch daar volgde een tweede merkwaardige gebeurtenis op, de verbreking van die volheerHjke staat der rechtheid en volheerlijke verhouding tot onze Schepper. Een vreseUjke gebeurtenis, daar de mens God van Zijn eer roofde. Zijn aanbiddeüjke deugden ontluisterde; Zijn gezag aanrandde en zichzelf van aUe zaligheid beroofde, zichzelf stortende in een eeuwige rampzaHgheid. En dat door het eten van de vrucht van de verboden boom, door eigen schuld moed- en vrijwÜlig. De duivel kon maar aanradend verzoeken en niet dwingend en zo is de vreselijke gebeurtenis van Adams val niet omgegaan buiten de Hsdge verleiding des Satans. Deze kreeg eerst Eva aan het spreken en toen hij haar aan het spreken had kreeg hij de vrouw aan het begeren en daarna aan het nemen van de verboden vrucht. Zo gaf zij ook haar man Adam van die vrucht en hij at, dewijl hij de zoon van God was. O, welk een vreselijke gebeurtenis, want daardoor heeft hij Gods wet verbroken, de zaHge verbondsgemeenschap was hij geheel kwijt. Daardoor zijn de liefelijke vrede en rust geheel verstoord en is niets anders dan de oorlogsbazuin geblazen om met Zijn Schepper eeuwig oorlog te voeren. Door het bedrijf der zonde, die verschrikkelijke gebeurtenis, is de scheiding gekomen tussen de volzalige Schepper en Zijn schepsel de mens. En die vreselijke gebeurtenis wordt een val genaamd omdat de mens door eigen schuld van de hoge God is afgevallen, de duivel

toegevallen en in zijn strik is gevangen geworden. Daardoor zijn wij in Adam ons verbondshoofd gevallen uit de rechte staat en verhouding met God; maar ook gevallen in de staat des doods en wel van de drievoudige dood en der eeuwige rampzaligheid. Doch daardoor zijn wij ook vervallen in al onze vermogens waar de mens nu geheel verduisterd in het verstand is geworden, vervreemd van het leven Gods door de onwetendheid die in hem is. O, welk een schuldig, verdoemeHjk en walgelijk schepsel is hij door die ontzaggelijke gebeurtenis geworden en geldt met recht van hem: „Het ganse hoofd is krank en het ganse hart is mat. Van de voetzool af tot het hoofd toe is er niets geheels aan hetzelve, maar wonden, striemen en etterbuilen, die niet uitgedrukt noch verbonden zijn, en geen derzelver is met olie verzacht", Jes.1 vers 5 en 6. Maar nog indroeviger dat de mens daar nu zo blind voor is, en niet weet dat hij ellendig, arm, jammerlijk, blind en naakt is en met zijn schuld en walgelijkheid niet voor zijn Schepper kan te staan. Die nu zijn Rechter is geworden. Neen, hij is zo blind dat hij meent in zichzelf rijk en verrijkt te zijn en geen dings gebrek te hebben, Openb. 3 : 17. Nu worden wij in deze tekst bepaald bij de derde grote gebeurtenis en dat is de opzoekende Üefde van een drieënige Verbondsgod van de van Hem vluchtende en verbergende doemwaardige zondaar. En dat krachtens de eeuwige verkiezende Hefde en het eeuwige Verbond der Genade, hetwelk was de zoete en zalige onderhandeling en overeenkomst der drie Goddelijke Personen omtrent de verheerlijking Zijner eeuwige deugden; de borgtocht en herstelling Zijner geliefde uitverkorenen in Zijn eeuwige gemeenschap.

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 augustus 1980

De Wachter Sions | 8 Pagina's

EEN ZALIGE ROEPING. (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 augustus 1980

De Wachter Sions | 8 Pagina's