Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dankdagtijd. III.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dankdagtijd. III.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meditatie

”O land, land, land! hoort des Heer en woord" Jeremia 22:29.

De verstandigen die zwegen ter dier tijd omdat het een boze tijd was. Dat waren degenen die verstand van kermen gekregen hadden, een geheiligd verstand door de vernieuwing des Heiligen Geestes. De verstandigen die in waarheid de Heere zochten, de zonden mochten haten en vlieden, die moesten zijn de bestraffende man in de poort. Juist die bestraffende man werd gemist en dan wordt de zonden met de bedreven gruwelen niet meer bestraft daar deze dan vrij uit en zonder schroom en schaamte bedreven worden. Ogen en harten worden dan gericht op het bedrijven van openlijke gierigheid, dewijl dan stelen en roven de orde van den dag is. Zodat in Juda de inwoners zware lasten moesten dragen, te zwaar om te dragen en in het openbaar duidelijk ander goden gediend werden en bij velen de buik hun God was. Zodat dat arme beweldadigde volk zich schromelijk schuldig maakten aan de overtredingen van het eerste gebod: "Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben".

Niet alleen het eerste gebod, maar al de geboden des Heeren werden vreselijk overtreden en ontheiligd, met hoereren, liegen en bedriegen. Wat een tijd zoals wij lezen in Jer. 7 : 18: "Ziet gij niet, wat zij doen in de steden van Juda, en op de straten van Jeruzalem? De kinderen lezen hout op, en de vaders steken het vuur aan, en de vrouwen kneden het deeg, om geheelde koeken te maken voor de Melecheth des hemels, en andere goden drankofferen te offeren, om Mij verdriet aan te doen".

Maar nu zegt de Heere, dat zij Hem daarmee geen verdriet aan doen maar dat zij zichzelf verdriet aan doen tot beschaming huns aangezichten, want als de Heere al die ongerechtigheid en eigenwillige godsdienst gaat bezoe- • ken en straffen, zal de ellende en het verdriet naamloos zijn. Daarom was het recht achterwaarts gekeerd en geweken, de gerechtigheid stond van verre, de waarheid struikelde op de straat en wat recht was, kon er niet ingaan. Des Heeren ware knechten en gezanten werden veracht en bespot daar zij niet anders konden dan des Heeren vreselijke oordelen aankondigen en dat die gewisselijk zouden komen. Zo werd des Heeren Woord op alle terrein des levens op een vreselijke wijze verworpen, wat voor wijsheid zouden zij dan hebben, al waren zij nog zo wijs in eigen ogen. O, zij waren een volk dat door raadslagen (want het waren dwaze raadslagen) verloren gaat en daar was geen verstand. Dan mocht men hier met recht ook uitroepen: "O, dat zij wijs waren! zij zouden dit vernemen, zij zouden op hun einde merken".

Deut. 32 : 28 en 29. Zij waren in zulke gruwelijke overtredingen verhard, dat men spottende uitriep: "Waar is de God des oordeels? " En daarom met recht de ernstige hartroerende aanspraak: "O land, land, land, hoor des Heeren Woord". Maar mag dat ook niet met recht in deze dankdagtijd getuigd worden als wij zien op de menigvuldige overtredingen van ons volk, trots al de zegeningen die wij nog mochten ontvangen? Is er geen algemene boosheid en hardnekkigheid onder ons volk waar te nemen, onder goddelozen en godsdienstigen ? Daar is toch nergens geen trouw noch weldadigheid meer te vinden onder de inwoners des lands, dewijl steeds weer verduistering van duizenden guldens op grote schaal openbaar komt op maatschappelijk en godsdienstig terrein. Wordt er allerwege niet anders dan liegen en bedriegen waargenomen en om de schrikkelijke zonden uit te leven, de wellusten des vleses te behagen, met het geld gesmeten. De belastingbetalers weten nu wel ongeveer waar het belastinggeld blijft en de inwoners worden van alle kanten lasten opgelegd, die binnenkort niemand meer kan dragen. Wat wordt de Naam des Heeren alom in den lande niet op een vreselijke wijze misbruikt met de Heere openlijk te vloeken, waarin opgesloten ligt dat men zelf om zijn eigen verdoemenis vraagt. Dus vraagt en bidt Neerlands volk in feite om zijn eigen ondergang.

Onder Israël was oudtijds des Heeren bevel dat de vloekers met stenen gestenigd moesten worden. Nu, ik denk dat er dan nu in ons Vaderland geen stenen genoeg zouden zijn om die zonde te straffen. Allerlei schandalige praktijken worden er uitgevoerd. Het zal misschien niet lang meer duren of wij zijn nergens veilig meer, in geen stad of dorp en langs de wegen. Moord en doodslag is de orde van de dag in deze dankdagtijd, omdat men in dat opzicht ook van des Heeren gebod niet weten wil, daar er geschreven staat: "Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden". De doodslag van de moedwillige moordenaar moet met zijn eigen bloed gewroken worden. En is zo ons land niet vervuld met bloedschulden die naar de hemel schreien om wraak? Ons volk is er op een vreselijke wijze mee bevlekt en bloedschulden raken aan bloedschulden. Alles wordt toegelaten en zelfs van overheidswege in de hand gewerkt zodat er al meer dan een plaats is waar men naakt kan verkeren, naaktstranden genaamd, en de zonden van hoererij schaamteloos bedreven wordt.

Wat moesten wij geen bittere weeklage aanheffen waar de wateren der zonde ons land zo overstromen en overspoelen. Dit kan niet anders of daar zullen de vreselijke wateren van Gods schrikkelijke toorn opvolgen en daarna: "O land, land, land! hoor des Heeren Woord".

Wat is stelen en roven geen dagelijks werk daar wij van inbraak op inbraak kunnen lezen of in de omgeving horen en men zich zonder schroom vergrijpt aan eens andermans goed, hetzij op een bedekte wijze onder een schijn van recht of op een grove wijze door geweld met bedreiging van het leven. Des Heeren dag wordt op een schrikbarende wijze ontheiligd, zodat men alle dagen gelijk acht, een dag van plezier en vermaak geworden. Ja, door velen wordt het zelfs anders gedaan, dat men zaterdags uitgaat, maar dat men de dag des Heeren overal voor gebruikt, om zijn vervoermiddel op te knappen, in de tuin te werken enz. Zo kunnen we allerwege waarnemen dat er geen Godskennis, noch kennis van Zijn Woord meer in ons land en onder ons volk gevonden wordt. Want wat is de uitwendige kennis van God en van Zijn Woord al gering in deze boze tijd, deze is al zeer ver zoek. Dan wordt er zelfs geen uitwendig beslag meer gevonden bij jong noch oud. En dan openbaart er zich een schrikkelijke verharding en onverschilligheid. Is dan de geest van Kaïn niet duidelijk waar te nemen die zeide: "Ben ik mijns broeders hoeder? " Waar is het beslag noch van dood en eeuwigheid? Zeer zeker niet bij onze jeugd, ze is op dat terrein niet meer te benaderen. Wij brengen alle zegeningen in hoogmoed en wellusten door en zijn als welgevoederde hengsten. En daarom zegt de Heere bij monde van den profeet Jeremia in

Vervolg op bladz. 83

Meditatie (vervolg)

hoofdstuk 8:4-6: Zeg wijders tot hen: "Zo zegt de Heere: Zal men vallen, en niet weder opstaan? Zal men afkeren, en niet wederkeren? " Zij houden vast aan bedrog; wij weigeren weder te keren.

Ik heb geluisterd en toegehoord; zij spreken dat niet recht is; er is niemand die berouw heeft over zijn boosheid, zeggende wat heb ik gedaan? Een ieder keert zich om in zijn loop, gelijk een onbesuisd paard in den strijd". Nu, een onbesuisd paard kijkt nergens naar, maar holt zich uiteindelijk te pletter, en zulks is ook van ons te verwachten.

Heel ons volk leeft schier van de sociale wetgeving en van verzekeringen, hetzij dat men er regelrecht van leeft en trekt, of van verre, maar we hebben er allemaal mee te maken. En we zullen er achter komen dat wij met heel die sociale wetgeving en met al die verzekeringen de afgrond van naamloze ellende ingaan, hetwelk de Heere niet ongestraft kan laten gedogen en daarom: "O land, land, land! hoor des Heeren Woord!" En wat zien we dan met dat alles in deze dankdagtijd dat degenen die hard werken voor hun bedrijf in hun bedrijfsleven, met al de zorgen daaraan verbonden geen raad weten om door het leven heen te komen; terwijl anderen die niets doen en maar geld halen en maar een prachtig lui leven leiden. Zodat wij nu vervuld zien hetgeen Salomo zegt in Pred. 10 : 7: "Ik heb knechten te paard gezien, en vorsten, gaande als knechten over de aarde". Alles moet opgeofferd worden voor sport en spel, muziek en dans, lekker eten en drinken. Daar moet overal bezuinigd worden in deze dankdagtijd, maar op deze dingen wil men het niet doen, want dan komt alles wat van geen God of gebod weten wil in het geweer om dat te keren. Men staat dan onmiddellijk gereed om acties te gaan voeren, want uiteindelijk komt het daar op neer: alles moet ondersteboven geworpen worden. Geen God en geen meester meer en ik moet kunnen doen wat ik wil, dus een vrije meningsuiting. Heel de maatschappij moet anders worden, zoals vroeger bij de Franse revolutie: "Vrijheid, gehjkheid en broederschap".'

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 november 1982

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Dankdagtijd. III.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 november 1982

De Wachter Sions | 8 Pagina's