Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nuttige Samenspraken (58)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nuttige Samenspraken (58)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

van een heilzoekend leraar met zijn akkerlieden bij zijn gewone en buitengewone huisbezoeken.

DERTIENDE SAMENSPRAAK

Een kort voorschrift van de noodzakelijke plichten van de dienstboden tegenover hun meerderen.

Leraar: m een christelijke huishouding te oefenen, heb ik in een vorige samenspraak getoond hoe men heeft te handelen met de dienstboden in een huisgezin en aangetoond welke plichten alle trouwe huisvaders en moeders ten opzichte van hen hebben waar te nemen. Maar zal de zaak van God voordelig gaan, dan is het ook nodig dat de dienstboden zowel als hun meerderen, hun plicht kennen en die getrouw betrachten, want dat is billijk en betamelijk, ja de eis des Heeren, Mal. 1 : 6. Daarom is het nu mijn voornemen, om ook hen een kort voorschrift van hun plichten te geven, waarnaar zij hun gedrag kunnen regelen en dat te meer, omdat tegenwoordig onder de meeste dienstboden zo'n schandelijke nalatigheid in deze gevonden wordt.

Huisman: Zo u wilt, dominee, dat zal niet ondienstig zijn, want de boosheid van vele dienstboden is zeer groot.

Leraar: Daar moet bijna iedereen over klagen en daarom zal ik eens de voornaamste delen van hun plicht aantonen, of het de Heere behagen mocht, om die op hun hart te leggen.

Daarom zeg ik dat het alle dienstboden, volgens goddelijke en menselijke wetten betaamt, om hun meerderen met een diep ontzag te eren en te vrezen, daar het God behaagd heeft, om hen door hun hand te laten regeren. Zie, dit is de les van de apostel, Ef. 6 : 5, waar hij zegt: ij dienstknechten, zijt uw heren gehoorzaam naar het vlees, met vreze en beven in eenvoudigheid uws harten, gelijk als Christus. Dit laatste is opmerkelijk, want de apostel, Christus aanmerkende als de hoogste en enigste Wetgever, geeft te kennen, dat Hij ook aan de dienstboden de wet van vrees en onderdanigheid (volgens Zijn wijze besturing van het mensdom) gegeven en bekrachtigd heeft, en dat daarom de handhaving van deze plicht in de vreze Gods betracht, zoveel gold, als gehoorzaamheid aan Christus Zelf, dan zeg ik, wanneer zij uit het geloof zo voortkwam en tot zo'n doel gericht werd, zie Kol. 3:24. Anders weten wij wel, dat de apostel hier geen gelijkheid wil stellen tussen de gehoorzaamheid die wij aan Gods Zoon, of aan de mensen schuldig zijn, want dit was een verfoeilijke afgoderij, en het eindige en nietige schepsel tegen die oneindige, onverderfelijke, heerlijke en allehwaardige God op te wegen. Maar dit in het voorbijgaan. Wij vinden het op meer plaatsen, dat deze plicht van vrees en eerbied krachtig wordt aangedrongen. Daarom vermaant Paulus de dienstknechten, die zelf onder het juk waren, dat zij hun heren alle eer waardig keurden, opdat de naam van God en de leer niet gelasterd werd. En die gelovige heren hadden, zouden ze niet verachten, omdat zij broeders zijn, maar hen daarom te meer dienen, omdat zij gelovig en geliefd zijnde, ook deze genade met hen deelachtig waren, 1 Tim. 6:1, 2. Zie ook 1 Petrus 2:18 en Tit. 2 : 9, 10, waar de dienstknechten vermaand worden, dat zij hun eigen heren onderdanig en in alles welbehagelijk zijn. Stel hierbij de voorbeelden van Eliëzer, van Jacob, van Jozef en anderen, die in Gods Woord vanwege hun trouwe dienst geroemd worden, opdat elke dienstbode het navolge.

Maar nu spreek ik eens wat bepaalder en zeg: al de betamelijke vrees en eerbied recht geoefend worden, dan moet zij zich in het gehele gedrag van de dienstboden openbaren en gebiedt hen niets anders te doen dan wat hun heren en vrouwen welbehagelijk is, zoals Paulus leert Tit. 2:9. Een plicht die alle dienstboden betaamt en die hierin voornamelijk betracht wordt, namelijk dat zij in tegenwoordigheid van hun meerderen veel zwijgen en weinig spreken, althans niet meer dan nodig is. Zij moeten spreken met bedaardheid en eerbied en niet kletserig en veel minder op een spottende manier.

Maar zij moeten aan hun meerderen behoorlijke eretitels geven, die met hun staat en achting overeenkomen, naar het voorbeeld van Naamans dienstknechten, 2 Kon. 5 : 13. In hun aanspraken moeten zij beleefd en vriendelijk zijn en alle stuursheid en trotsheid die toch voor iedereen walgelijk en ondragelijk is, ver van zich doen. Zij moeten niet anders dan waarheid voortbrengen en ook nooit hun misdrijven met een onbeschaamd gezicht door leugens proberen te bedekken, want dit verwekt de toorn van God en mensen.

Maar met het eerbiedig spreken moeten eerbiedige bewegingen van het lichaam gepaard gaan, die naar de gewoonte van het land en naar onderscheid van personen best geoefend worden. Er is niets verachtelijker dan dat dienstboden in tegenwoordigheid van hun meerderen met hun gezicht of met enige andere beweging van hun lichaam, geen eerbewijzing betonen, maar met hen spreken alsof het huns gelijken waren. Dit is strijdig met de les van Petrus, die de dienstknechten vermaand, om hun heren naar het vlees met vreze en beven gehoorzaam te zijn, 1 Petr. 2:18. En Paulus wil dat men hen alle eer waard zal achten, 1 Tim. 6:1. En niet zonder reden, want daar geen eer is daar is ook geen vrees.

Men zou ook kunnen zeggen, dat de eerbied van de boden enigszins in hun kleding moest betoond worden, voor zo ver het hen niet betaamt om boven hun stand te gaan en zich zo op te schikken, dat zij ter nauwernood van hun meerderen te onderscheiden zijn, maar het past hen om zich zo te kleden als met hun dienstbetrekking het beste overeenstemt en voor hun meerderen niet aanstotelijk is. Hoewel ik niet zeggen wil dat de eerbied slechts in de kleding bestaat, want men ziet boden die uit armoede of zuinigheid, of slordigheid, slecht gekleed gaan, en evenwel trots en oneerbiedig tegenover hun meerderen zijn. Echter geeft dit anderen geen recht om hun lichamen boven hun stand te versieren of op te schikken, tenzij dat zij het onderscheid tussen dienstbaren en vrijen in de kleding geheel verwerpen willen en alle mensen daarin gelijk stellen.

Maar terwijl de rechte eerbied door een gewillige gehoorzaamheid het best gekend wordt, zal ik ook iets van de plicht spreken, die mede onder het vijfde gebod begrepen is en door Paulus zo dikwijls wordt aangedrongen, zoals in Ef. 6 : 5, CoU. 3 : 22, Tit. 2 : 9 en andere plaatsen meer te zien is. Deze gehoorzaamheid betaamt alle dienstboden en vloeit uit de natuur van de zaak zelf voort, want waar dienstbaarheid is, daar moet ook gehoorzaamheid zijn, daar het eerste zonder de laatste niet bestaan kan. Of zou een dienstknecht naar zijn eigen willekeur leven en zich zelf wetten voorschrijven? Dan is hij geen dienstbare maar een vrije. Maar deze plicht is van een grote uitgestrektheid en verplicht de boden tot onderwerping aan de wil van hun meerderen en tevens tot alle diensten die zij uit kracht van hun overeenkomst en van de 'goddelijke wet, van hun handen eisen, niet uitgesloten dan wat boven hun vermogen en ook strijdig met het geweten is.

Om die reden betaamt het hen om hun meerderen in alles tot genoegen te zijn en niets te doen wat tegen hun zin is, naar de les van Paulus, Tit. 2 : 1, en naar het voorbeeld van Eliëzer, Gen. 24. Het past hen ook om hun wetten en bevelen stipt na te komen en daaraan onderdanig te zijn, want het is billijk, dat de ogen der knechten zien op de hand hunner heren, gelijk de ogen der dienstmaagden op de hand harer vrouwen, Ps. 123 : 2. Daarom moeten zij alles doen, wat hun gelast wordt naar het voorbeeld van de knechten van de hoofdman, Matth. 8 : 9 en van de jongen van Elia, die hoewel tot zevenmaal van zijn heer uitgezonden, evenwel gewillig bleef en niet vertraagde. Ziet pok, wat de Zaligmaker daarvan zegt, Luc. 17 : 7, 8, 9. Het past dan geen boden, om tegen de bevelen van hun meerderen te morren, veel minder om daar lijnrecht tegen aan te gaan en ondertussen hun eigen zin te volgen. Dit strijdt tegen Gods bevel. Kol. 3:22, tegen de aard van dienstbaarheid, tegen de eis van hun verbintenis en is voor hen meer schande als eer. Waarom zulken niet tevergeefs in het Heilig Woord vanwege hun ongehoorzaamheid gebrandmerkt staan, zoals in de voorbeelden van Ziba en de dienstboden van Job te zien is. 2 Sam. 19 : 26 en Job 19 : 16.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 november 1984

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Nuttige Samenspraken (58)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 november 1984

De Wachter Sions | 8 Pagina's