Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte Heer X. te B..

Twee vragen zijn mij door u gesteld, die ik in één brief zal proberen te beantwoorden. Hoewel ik er wel tegenop zie om zulke vragen te beantwoorden, zo ben ik er toch ook wel mee verblijd als er vragen tot me komen die me in de gelegenheid stellen om over iets te schrijven wat werkelijk niet onbetekenend is. Zo is mij allereerst door u gevraagd wat de dwaling van dr. Kohlbrugge is geweest. U citeert wat Kohlbrugge letterlijk schrijft, als hij als zijn mening te kennen geeft dat met de heiligmaking wordt bedoeld de rechtvaardigmaking, zoals die zich uit in het leven van de mens (dus de dagelijkse rechtvaardigmaking).
De volgende vraag die u me hebt gesteld betreft de geloofsverzekering, die volgens de opvatting van sommige mensen ieder mens moet deelachtig worden tot zijn eeuwige zielsbehoudenis. Buiten de verzekerdheid des geloofs zou al wat er gebeurd kan zijn, dan nog niet anders dan nabijkomend werk zijn. Zelfs wordt dan beweerd dat iemand die in een bekommerde staat sterft, in de poorten des doods nog bewust gerechtvaardigd wordt.

Over wat Kohlbrugge voorstond, is natuurlijk alleen al heel wat te schrijven. We moeten zijn werken in ons bezit hebben en goed doorgenomen hebben, om zijn bedoeling ook wat beter te kunnen begrijpen met bepaalde uitdrukkingen door hem gedaan. Dat er veel misbruik van zijn geschriften is gemaakt, kan ons bekend zijn. Het heeft tot op de dag van heden aan zogenaamde aanhangers van Kohlbrugge niet ontbroken. Het is me ook wel opgevallen dat we de mensen niet ver buiten onze kring behoeven te zoeken, die een bijzondere voorliefde voor Kohlbrugge hebben, maar ik vrees dat er een bijzondere oorzaak is waarom ze zich in zijn geschriften zo bijzonder goed kunnen vinden. Het woord „bijzonder" gebruik ik nu in één zin wel drie keer. Daarmee toon ik dan gelijk al aan dat we ons voor bijzonderheden altijd moeten wachten.

Laat ik u op de voorgrond mogen schrijven, dat ik Kohlbrugge ook bijzonder waardeer om de vrije genadeleer die in zijn geschriften zo helder tot uitdrukking komt. Bepaalde uitdrukkingen van hem, zou ik echter ook gewaagde uitdrukkingen durven noemen, al is het dat ik bij het lezen van zijn geschriften zijn gedachtengang niet uit het oog verlies. We moeten ook bij hem zien in welke tijd hij leefde en welke strijd hij had te voeren. Een lezenswaardig werk over Kohlbrugge is dat van Lic. Hermann Klugkist Hesse, dat nog niet zolang geleden uit het Duits vertaald is uitgegeven. Wellicht hebt u dat werk ook in uw bezit en dan weet u dat u in dat boek kunt lezen, hoe Kohlbrugge tot zo'n verrassende ontdekking is gekomen, als hij zag waar de komma stond in Rom. 7 : 14. In het eerste deel van de nu weer opnieuw uitgegeven Bijbellezingen van Da Costa, heeft de heer Scholten een uitvoerige inleiding op die Bijbellezingen geschreven, die ook zeer leerzaam is. Daarin wordt ook ter sprake gebracht hoe er een conflict tussen Da Costa en Kohlbrugge is ontstaan over de preek van Kohlbrugge over Rom. 7:14. Uit uw schrijven heb ik begrepen dat u weet tot welk een verrassende ontdekking Kohlbrugge was gekomen bij het lezen van de woorden: Ik ben vleselijk". Nu moeten we natuurlijk ook weer zien hoe aan die ontdekking bij Kohlbrugge een bange zielsworsteling is voorafgegaan. Vandaar is het, dat Kohlbrugge kon schrijven dat wat hij nu in het zien van die komma, juist op die plaats ontdekte, hem dronken van troost heeft gemaakt. Hij zag, hoe Paulus in die tekst niet leerde, dat hij voorzover hij vleselijk was, verkocht was onder de zonde, maar dat hij vleselijk was.

Ik schreef nu, dat aan het ontdekken van de komma in die tekst op die plaats, een bange zielsworsteling bij Kohlbrugge is vooraf gegaan. Maar daaraan heeft natuurlijk niet weinig toegedaan de Brave Hendrik-godsdienst waarmee hij in het bijzonder in zijn tijd veel te maken had. Hij moest door innerlijke zielsontdekking het tegenovergestelde bij zich waarnemen van wat men met die deugdzame godsdienst voorstond. Dat heeft hem ongetwijfeld in een engte en benauwdheid gebracht, waaruit hij zichzelf niet kon verlossen. Ik geloof, dat we daarom niet onachtzaam mogen voorbij gaan aan wat hem door een Goddelijk hemels licht te beurt mocht vallen bij het lezen van genoemde tekst. Hier heeft de Heere Zelf hem uit de strikken bevrijd waarvan hij uit zichzelf niet los kon komen.

We hebben er dan ook begrip voor, als hij daarin wat doorgevloeid is en in de strijd die hij nu in het bijzonder wel te voeren kreeg, soms wat al te sterke uitdrukkingen heeft gebruikt. Ds. Kersten wijst er in zijn toelichting op de dogmatiek op, dat het te ver ging, als Kohlbrugge van zichzelf na zijn bekering heeft gezegd: „Ik ben dood en verrot". De Heere noemt Zijn volk een heilig volk, een verkregen volk, een koninklijk priesterdom. Hoewel wij Kohlbrugge niet graag van antinomianisme willen beschuldigen, zo kunnen we wel stellen dat de antinomianen door hem onbedoeld zijn gevoed door zijn soms al te krasse uitspraken. En de Neo-Kohlbruggianen zijn natuurlijk weer veel verder gegaan dan hun gewaande leermeester.

De persoon die me nu al drie jaar geleden een preek van Kohlbrugge heeft opgestuurd om daaruit wat op te nemen in ons blad, zal wel gedacht hebben dat ik daar in het geheel geen aandacht aan heb geschonken. Maar er wordt mij veel opgestuurd, wat ik laat liggen totdat het geschikte moment gekomen is om daar wat van te gebruiken. Nu, de preek van Kohlbrugge, die de bedoelde lezer van ons blad naar me heeft opgestuurd, wil ik nu wel even ter hand nemen. Juist handelt die preek over 1 Joh. 3 : 9, waar we lezen: , Een iegelijk die uit God geboren is, die doet de zonde niet; want zijn zaad blijft in hem en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren". Leest men die preek goed, dan ziet men hoe Kohlbrugge juist de antinomiaan ontdekt bij degenen die door een weg van eigengerechtigheid tot de zaligheid denken te komen. Zij zijn dan wedergeborenen, zoals ze zich vast inbeelden, maar kunnen natuurlijk toch niet ontkennen dat er in hen veel zondige bewegingen van het vlees zijn te vinden. Maar ze bouwen dan hun zaligheid op hun „wedergeboren deel". De „nieuwe mens" zal hen in de hemel brengen. Deze valse grond weet Kohlbrugge ze in die preek wel te ontnemen. Duidelijk toont Kohlbrugge aan, wat het betekent dat de gehele mens wedergeboren is en maar niet een gedeelte van die mens. Maar die gehele wedergeboren mens is en blijft in zichzelf geheel vleselijk en moet dan ook geheel in Christus worden aanschouwd.

Nu, we zijn het daarin geheel met Kohlbrugge eens. De wedergeboorte is een gehele vernieuwing van de door God verkorene, maar de zonden blijven de wedergeborenen in al de zielsvermogens aankleven. Wat dat betreft kan men dus wel zeggen, nog geheel vleselijk te zijn. Er is ook nog weer kort geleden een zeer lezenswaardig boekje opnieuw verschenen. Het is het boekje van J. Eswijler en heet „Ziels-eenzame meditatiën". Ook in dit boekje heeft de heer Scholten iets ter inleiding geschreven. Hij laat ons weten dat ook dit boekje nogal wat tegenstand heeft opgeroepen. Maar een afkeuring als van Joan van den Honert heeft ons niet zoveel te zeggen. Leraars die bij ons in achting zijn, hebben er hun waardering voor gehad. In het lezen van dit boekje heb ik veel overeenkomst ontdekt met de geschriften van Kohlbrugge. Voor een ziel die veel bestrijding onderworpen is vanwege de dagelijkse .struikelingen en de waarneming van de kracht der inklevende verdorvenheden, is dit boekje zeer leerzaam en kan het ook zeer vertroostend zijn wat men in dit boekje ter onderrichting lezen kan. De schrijver gaat zover, dat hij zelfs een keer schrijft: „Hierop zeg ik dat ook Gods kinderen zelf, nog in zeker opzicht dienstknechten, ja gewillige dienstknechten der zonde zijn". Even verder verklaart hij echter zijn bedoeling wel duidelijk, als hij schrijft: „Naar mijn mening kan van Gods kinderen gezegd worden dat zij dienstknechten der zonde zijn, ja gewillige; te weten, niet naar de Geest, maar naar het vlees, dat is naar hun vleselijke en eigen-werkende misvatting, doch niet in de openbare werken van het vlees of naar de dienstbaarheid der zonde aangemerkt; o neen^ maar zij dienen en bedrijven gewillig met lust en ijver, hetgeen dat in zijn einde anders niet dan gruwelijk, walgelijk en zondig voor God wordt; hoewel zij in goede mening daarin van harte oprecht en heilig voor de Heere hun God wilden zijn".

Men moet het gehele boekje goed lezen, om te zien wat de schrijver beoogt. Zo is het ook met Kohlbrugges geschriften. Hij doet inderdaad uitdrukkingen die we niet zo voetstoots over kunnen nemen. Ik denk aan de preek over de voetwassing van de Heere Jezus van Zijn discipelen. Als Petrus uiteindelijk wilde dat de Heere Jezus hem geheel zou wassen, dan zegt Kohlbrugge: , , Hij maakt u geheel rein door de macht Zijner liefde, bekommer u niet over uw heiligmaking, over uw volharding, daar heeft hij Zich over bekommerd en omdat Hij zich daarover bekommerd heeft, bevochtigt Hij u de voeten, besprengt hij u met Zijn genade".

De heiligmaking is onafscheidelijk aan de rechtvaardigmaking verbonden, maar toch een van de rechtvaardigmaking onderscheiden weldaad. Ze heeft haar eigen plaats in de leer des geloofs.

Ook houden we ons met Hellenbroek eraan, dat ze haar aanwas en afnemen in één en dezelfde mens is onderworpen. En zoals Hellenbroek ons leert, vordert Gods volk in de weg der heiligmaking, als men alle in-en uitwendige hinderpalen wegdoet door de genade des Geestes en afhangende van Jezus' kracht, alle middelen ter voortgang in het werk stelt. De door ons zo beminde en hooggeachte oude schrijvers hebben toch altijd in hun geschriften zo op de beoefening van de praktijk der godzaligheid aangedrongen. Maar lezen we Kohlbrugge goed, dan zien we in zijn schrijven wel een overeenstemming met wat Hellenbroek leert in zijn vragenboekje, als hij zegt dat men afhangende van Jezus' kracht alle middelen ter voortgang in het werk moet stellen. Kohlbrugge wordt over het algemeen niet goed begrepen. Hij wijst juist zo met klem op de noodzakelijkheid van in Christus te vinden wat tot de beoefening der heiligmaking noodzakelijk is. Daarmee heeft hij dan ook eigenlijk zeer scherp positie gekozen tegen het farizeïsme, maar ook tegelijk tegen het antinomianisme. In de preek over de geboorte uit God is hij daarin zeer duidelijk. Hij wijst erop, dat men met te spreken over een wedergeboren deel dat niet

zondigt, juist de antomiaanse kant opgaat. Hij schrijft zo: „Wanneer David zich aan Bathseba vergrijpt en Uria laat doden en voorts een gans jaar daarheen kan gaan, zonder zich een gewetenszaak van deze geschiedenis te hebben gemaakt, dan weet ik geen onderscheid tussen hem en een on wedergeborene, en ik zie niets van de merktekenen, die men opgeeft, om het zondigen van de wedergeborene te onderscheiden van het zondigen desgenen, die het niet is. Ik zie ook niet, dat Petrus zich in Kajafas' hof op een andere wijze vervloekt, dan elk kind der wereld dat zou doen. Ja, ik zie bij de volkstelling schijnbare godsvrucht bij de eigengerechtige Joab, en volstrekt geen godsvrucht bij David De huichelaar doet zich gewoonlijk voor, als ware hij voor de zonde meer bevreesd dan de oprechte; en hij, die in het verborgen het meest aan de ongerechtigheid de teugel viert, spreekt ook het meest van afschuw te hebben van zonde, van haat tegen de zonde, en spreekt honend van het lichaam als een kast vol van allerlei onreinigheid. Wanneer de oprechte gedaan heeft, wat kwaad is, dan kan hij zijn zonde niet in de weegschaal leggen, om te onderzoeken, in hoeverre zij verschillend mocht zijn van de zonde eens onwedergeborenen. Hij klaagt zichzelf aan als een goddeloze; hij staat verlegen en bekommerd, hij gevoelt verdoeming in zijn binnenste en niemand is groter zondaar dan hij. Hij kan zich daarom niet troosten met het onderscheid zijner zonde en van de zonde desgenen, die niet wedergeboren is^ hij kan zich ook met zijn wedergeboorte niet troosten; maar de hulp, de verbrijzeling en de troost komt van Boven af, van Hem, Die de goddelozen rechtvaardigt".

U ziet wel, dat Kohlbrugge niet van antinomianisme te beschuldigen is. En u zult zijn bedoeling ook wel aanvoelen, want met zo te schrijven, ontmaskert hij ten enenmale de vrome, maar dan ook tegelijk goddeloze huichelaar. Toch is hij weer niet voorzichtig genoeg, als hij opmerkt dat David een jaar daarheen gegaan, zonder zich een gewetenszaak van deze geschiedenis te hebben gemaakt en daarom niets verschilde van een onwedergeborene. In Psalm 32 horen we hem zeggen: „Toen ik zweeg" (dat is, mijn zonde voor de Heere niet bekende. Kanttekening) „werden mijn beenderen verouderd in mijn brullen den gansen dag". Dat heeft hem ook doen smeken in Psalm 51: „Geef mij weder de vreugde Uws heils".

Ik zou door kunnen gaan met te wijzen op onvoorzichtige uitdrukkingen van Kohlbrugge, hoewel goed bedoeld. Het is juist zo, dat hij het onderscheid tussen de wedergeborene en de onwedergeborene duidelijk aanwijst, als hij even later ook weer zegt, dat een wedergeborene, al ziet hij geen verschil tussen zichzelf en een on wedergeborene, dat hij zich veeleer dieper dan enig ander mens, in de verlorenheid weggezonken ziet en zich in zijn overtreding ellendiger vindt dan het stomme vee. Dit laatste is nu juist het kenmerk van de wedergeborene, want de onwedergeborene neemt zo'n lage plaats niet in.

U zult begrijpen dat ik me zal moeten bekorten, want mijn antwoord wordt anders te lang. Raadpleeg vooral de kanttekening in het bijzonder ook bij Rom. 7. Met die kanttekening gaat men het veiligst. Als de apostel zegt: maar ik ben vleselijk", dan zegt de kanttekening: Namelijk nog ten dele, ten aanzien van de overblijfselen des vleses, die nog in mij zijn, gelijk hij verklaart in vers 18, 23. Want dat ook de wedergeborenen, ten aanzien van enige gebreken die nog in hen zijn, vleselijk genaamd kunnen worden, blijkt 1 Kor. 3 : 1". Het is verkeerd om te zeggen dat de Heere in de wedergeboorte een zacht plekje maakt in het stenen hart. Neen, Hij neemt het stenen hart weg. De persoon wordt vernieuwd. Daarom zegt de apostel: , Indien ik hetgene doe, dat ik niet wil, zo doe ik nu hetzelve niet meer, maar de zonde, die in mij woont".

Maar och geachte Heer X. te B., er is toch zulk een hemels licht nodig om de oude en de nieuwe mens van elkaar te onderscheiden. Wat de oude mens, de overgebleven verdorvenheden betreft, dan moet men met de apostel zeggen: , Ik ben vleselijk". En als er zo op volgt: , verkocht onder de zonde", dan kan ik begrijpen dat Kohlbrugge tot zulke sterke uitdrukkingen is gekomen, maar ik moet en wil me aan de kanttekening houden, die daarvan zegt: , Namelijk niet als een gewillige slaaf, die de begeerte der zonde in alles zou volgen, gelijk van Achab gezegd wordt 1 Kon. 21 : 20, maar die tegen zijn wil en dank de begeerten en aanvallen der zonde nog is onderworpen, zonder dat hij zich daarvan nog ten enenmale kan ontslaan, hoewel hij die ernstig wederstaat en ten merendele door de Geest Gods, Die in hem is, overwint". Die oude mens nog mee te moeten dragen, wil toch wat zeggen. Die oude mens moet men overal mee naar toe nemen, zelfs al men ten Avondmaal gaat. Een leraar kan ook de oude mens niet onder aan de preekstoel laten, als hij Gods Woord moet gaan uitdragen. En het bedenken des vleses is enkel vijandschap tegen God. In deze wand moet men steeds dieper gaan graven. Steeds meer gruwelen komen er voor de dag. Veelal kan men toch echt niet bekijken dat dit de weg der heiligmaking is. Men kan geen heiligmaking bij zich vinden. En zonder heiligmaking zal toch ook niemand de Heere zien. Daarom wordt de weg toch zo smal. Ik ben het met Kohlbrugge eens, als hij schrijft dat men de rechtvaardigmaking en de heiligmaking geheel buiten zichzelf in Christus moet vinden. Meer dan ooit tevoren wordt Christus onmisbaar, opdat men zijn leven in Hem zal mogen vinden en uit Hem vrucht zal mogen dragen.

Ik heb nog een vraag van u te beantwoorden en wil dat nu maar gelijk kort doen. Over dat onderwerp heb ik al zoveel geschreven. Onder de godsdienst zijn er mensen die de kunst verstaan om heel fantastisch over de bekering te praten. Vandaar zijn er zulke mooie bekeringen gekomen. Ik heb er echter nu al vele zien sterven die door hun mooie bekering in de steek gelaten werden in de doodsjordaan. Ze hebben in hun leven soms hun bekering niet in één avond kunnen vertellen. Dus die bekering was nog niet zo klein, dat ze die wel op het vlakke van hun land konden schrijven. Als u zulke mensen ontmoet, moet u maar vragen of ze ook iets weten van: , , die rechtvaardig is, dat hij nog gerechtvaardigd worde; en die heilig is, dat hij nog geheiligd worde". Ze durven heel wat aan, om van oprechte kinderen Gods die in ware bekommering geleefd hebben, te zeggen dat het bij hen maar nabijkomend werk is geweest, of ze zullen nog in de doodsjordaan gerechtvaardigd moeten zijn geworden. En dan natuurlijk op zo'n mooie manier als dat zij je dat kunnen vertellen. Voor mij staat één ding vast, en dat is: „Goed doet geen nut ten dage der verbolgenheid, maar de gerechtigheid redt van den dood". Ik kan het echt niet verder brengen als ik daaraan denk, dan een bekommerd mens te zijn, voor wie het een eeuwig wonder zal zijn als ik door die poort der gerechtigheid zal mogen binnengaan. Ik ben soms toch zo jaloers op die Kananese vrouw, die tot Jezus zeide: „Ja Heere, doch ook de hondekens eten onder de tafel van de kruimkens der kinderen". En de Heere Jezus heeft tot haar gezegd: „O vrouw, groot is uw geloof'. Velen zitten met een groot geloof boven op het dak, maar die vrouw zafmet een groot geloof onder de tafel. Een goed plekje. Om jaloers op te worden.

Ik moet nodig afbreken.

Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 april 1987

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 april 1987

De Wachter Sions | 8 Pagina's