Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoals u me in uw brief hebt laten weten, bent u oud, ja zeer oud, want de leeftijd der zeer sterken hebt u overschreden. En u hebt me een vraag gedaan uit uw innerlijke zielstoestand vandaan. Daarom is het te begrijpen dat u naam en herkomst voor de lezers onbekend hebt willen doen blijven. Zelf heb ik van u wel mogen weten dat u de vragensteller bent. U hebt wel gezien dat ik de laatste tijd ook nogal wat vragen van de jonge mensen krijg, waar ik blij mee ben, want zo kan ik op deze wijze ook het contact met de jeugd onderhouden. Maar ik hoop dat die jonge mensen het zullen begrijpen dat ik u als een oud man voor laat gaan. Die jonge mensen kunnen nog eerder het tijdelijke met het eeuwige verwisseld hebben dan u, maar van een oud mens kunnen we zeker

weten dat die nabij de dood gekomen is. En ik heb aangevoeld dat u zomaar niet tot het stellen van uw vraag gekomen zijt, waarom ik dan ook u niet te lang wil laten wachten op een antwoord op uw vraag. Uhebt me een vraag gedaan over de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. U mocht daar een ogenblik een heenwijzing in zien liggen naar het borgwerk van Christus. En u hebt daarin een ademtocht mogen vinden voor uw ellendige ziel. Maar het wordt weer zo bestreden. U laat me weten dat u de wetenschap toch mist van een Borg voor uw schuld te hebben.

De gelijkenis waarover ik dus nu iets moet schrijven, is overbekend. We kunnen die vinden in Lukas 10:25-37. De aanleiding tot het gebruiken van die gelijkenis door de Heere Jezus, kunnen we allereerst in dat hoofdstuk beschreven vinden. En laat ik u dan gelijk al mogen schrijven dat ik toch wel een onderscheid zie tussen de persoon die met zijn vraag aanleiding gaf tot het gebruiken van die gelijkenis en de persoon die nu aanleiding ertoe geeft om iets over de betekenis van die gelijkenis te schrijven. Er kwam een wetgeleerde tot Jezus, Hem verzoekende. Nu, zo heb ik u niet tot me zien komen in het stellen van uw vraag. U behoeft natuurlijk die wetgeleerde ook wel niet buiten uzelf te zoeken, maar ik meen toch wel dat u me uw vraag niet gedaan hebt om me te verzoeken. Die wetgeleerde heeft gevraagd: Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven? " De Heere Jezus heeft daarop aan hem gevraagd: Wat is in de wet geschreven? Hoe leest gij? " En daarop heeft die wetgeleerde gezegd: Gij zult den Heere uw God liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw kracht en uit geheel uw verstand; en uw naaste als uzelven". Jezus heeft daarop gezegd: Gij hebt recht geantwoord; doe dat en gij zult leven". Maar die wetgeleerde, willende zichzelf rechtvaardigen, heeft daarop gevraagd: En wie is mijn naaste? " Daarop heeft de Heere Jezus toen de gelijkenis gebruikt van de barmhartige Samaritaan. Nu, ik geloof niet dat die wetgeleerde enige troost heeft mogen vinden in die gelijkenis. Hij is alleen met beschaamde kaken weggegaan. De aanslag was weer mislukt. Toch heeft die arme hals deze aanslag op Christus moeten doen, opdat die gelijkenis door Christus zou worden gebruikt en voor ons bewaard zou blijven. De leiding Gods, zoals we die steeds in de Schrift kunnen vinden, is zeer wonderlijk en dat ten goede van de kerk. Als David niet zo wreed vervolgd was door Saul en als zijn eigen zoon niet tegen hem in opstand was gekomen, had hij ons niet zulke kostelijke Psalmen kunnen nalaten, 'die nu voor de kerk ook zo rijk aan vertroosting zijn. Waar de vijand dus al niet goed voor is, want alle dingen moeten toch medewerken ten goede voor degenen die naar Gods voornemen geroepen zijn. Mijn vijanden hebben me dikwijls meer goed gedaan dan mijn vrienden. En ik geloof dat de kerk er soms ook nog goed mee is geweest. Als ik nu wat wil schrijven over wat u tot troost mocht zijn in die bekende gelijkenis, moet ik wel even op de voorgrond schrijven dat we een gelijkenis nooit geheel kunnen vergeestelijken. Ik heb eens iemand ontmoet, die een bijzonder licht meende gekregen te hebben over deze gelijkenis, maar ik moest hem daar toch in tegenkomen. Hij wist me te vertellen dat die barmhartige Samaritaan de Heere Jezus was en die man die in de handen van de moordenaars was gevallen, was de gevallen zondaar. De twee penningen die de Samaritaan aan de waard gaf, waren het Oude-en het Nieuwe Testament, en zo werd verder geheel de gelijkenis vergeestelijkt. Op de vraag van me of de mens die van God afgevallen is, dan ook halfdood is net als die man in de gelijkenis, zocht hij er zich wel uit te redden, iriaar hij kon er toch niet uitkomen. Alleen werd me toen door hem gezegd, dat als ik die gelijkenis niet op zulk een wijze zou verklaren alsdat hij dat deed, er dan geen bevinding in de preek kon zijn en ook Christus er niet uit te halen was. Ik heb er hem toen op gewezen, dat Christus wel terdege uit die gelijkenis was te halen. Die wetgeleerde heeft aan Jezus gevraagd, wat hij moest doen om het eeuwige leven te beërven. En Jezus heeft hem toen zelf laten zeggen wat de inhoud van de wet is. Op de vraag van de Heere Jezus heeft hij recht geantwoord. De wet eist liefde tot God en de naaste. Jezus heeft gezegd: Doe dat en gij zult leven".

Maar nu hebben we Christus Zelf als de grote Wetvervuller te zien. Dus ik heb die man laten weten dat Christus wel uit die gelijkenis te halen was en dat een preek over die gelijkenis, als de Heere een weinig licht zou willen geven, zonder de rechte verklaring van de gelijkenis geweld aan te doen, toch wel tot onderwijs en vertroosting van een ware ontdekte ziel zou kunnen zijn. Dus ik geloof dat we in die gelijkenis ook werkelijk wel een heenwijzing naar het borgwerk van Christus kunnen vinden. U hebt me geschreven dat u er iets van hebt mogen zien, dat die barmhartige Samaritaan die man die in de handen van de moordenaren was gevallen, niet alleen voor dat moment, maar ook voor de toekomst voor zijn rekening heeft genomen. En toen u daar iets van zag, mocht u iets proeven van de dierbaarheid van Christus borgwerk voor zo'n ellendige, zoals ge uzelf moest waarnemen. Maar nu schijnt u begerig te zijn geworden naar nader onderricht. Die wetgeleerde die tot Jezus kwam, was niet zo begerig naar onderricht voor zijn ziel. Hij zocht zichzelf te rechtvaardigen, dus had geen Borg nodig voor zijn ziel. Hij kwam wel met een vraag tot de Heere Jezus in betrekking tot het eeuwige leven. Maar hij twijfelde er niet aan dat hij het eeuwige leven beërven zou. Ik heb wel gemerkt uit uw schrijven dat het bij u wel een beetje anders ligt dan bij die man. U schijnt niet tot de wethouders, maar tot de wetovertreders te behoren. Misschien bent u in het politieke leven wel wethouder geweest; dat zou kunnen. Maar het zijn de slechtste wethouders niet, die gelijk wetovertreders zijn. U begrijpt mijn bedoeling wel. En dan geloof ik ook wel, dat u niet jaloers kunt zijn op zo'n wetgeleerde die tot de Heere Jezus kwam.

Die wetgeleerde leefde in de veronderstelling, die door de Joodse leraars in Jezus' dagen werd gehuldigd, dat men alleen de Joden maar voor de naasten had te houden. Daarom is de Heere Jezus nu juist over een Samaritaan gaan spreken, over een vijand van Israël. Het doden van een heiden maakte een Israëliet niet strafschuldig, volgens de Joodse leermeesters. Wel vond men het niet zo goed als men dat deed buiten het geval van oorlog om, maar men was dat toch in ieder geval niet verplicht om een heiden te hulp te komen die zich in levensgevaar bevond. Daarom lieten die priester en die Leviet die man wel liggen aan de weg, want hij kon wel een heiden zijn. In geval echter dat hij een Jood was, werd hij daarom toch ook nog niet door hen geholpen. Maar die Samaritaan heeft er niet over nagedacht of die man nu een Jood of een Samaritaan was. Hij ontfermde zich over hem.

Mag ik u even een vraag tussendoor doen? Kunt u boven een heiden of Samaritaan uitkomen? Indien dat niet zo is, dan ligt het wel een beetje anders bij u dan bij die priester en die Leviet. Maar daar bent u ook wel weer niet mee geholpen. En u moet ook niet denken dat ik wil proberen om u op mijn ezel te helpen, want dan neem ik de plaats in van Hem Die toch in het bijzonder het werk van de barmhartige Samaritaan heeft willen doen. Daarom moet ik u ook naar Hem heenwijzen. Als het werkelijk zo bij u ligt als u naar mij hebt geschreven, dan laat u zich door mij ook zomaar niet geruststellen. U kunt met mij niet door de doodsjordaan. Ik kan er zelf ook niet door buiten de liefderijke ontferming van de grote Wetvervuller over mijn arme schuldige ziel. Maar men leert er daarom wel wat van, om niet op zo'n hooghartige wijze als de priester en de Leviet aan zo'n ellendige man voorbij te gaan, die daar halfdood langs de weg ligt en op zo'n wrede wijze is mishandeld. Laat ik u ook nog even mogen schrijven, dat het toch altijd mijn begeerte is geweest, dat de Heere me evenals die barmhartige Samaritaan er nog toe zou willen gebruiken om olie en wijn in de wonden van zo'n arme man te gieten. Als u werkelijk als die arme man daar zo ellendig aan de weg ligt, dan zal de Heere ook in de middellijke weg Zijn dienaren en ook die kostelijke oude geschriften daartoe gebruiken. Als u enige troost in die gelijkenis van die barmhartige Samaritaan hebt mogen vinden, dan schijnt u ook wonden te hebben. Er moet olie en wijn in die wonden gegoten worden. Ik denk dat de beste balsem de balsem uit Gilead voor u zal kunnen zijn. Nu, die balsem is er. Daarom wordt de vraag ook zo gedaan: „Is er geen balsem in Gilead? Is er geen heelmeester aldaar? Want waarom is de gezondheid der dochter Mijns volks niet gerezen? " De haper ligt dus bij ons. Er is balsem en er is een Heelmeester. We liggen nog niet zo gauw net als die man helemaal hulpeloos langs de weg. Als we op dat plekje komen, dan komt de barmhartige Samaritaan gewis voorbij. Nu, u zult dat wel met me eens zijn, dat u wel ellendig bent, maar nog niet ellendig genoeg. Die man die daar aan de weg lag, kon zichzelf in het minst niet meer helpen. Om het zo eens te zeggen: die kon nog niet eens meer een briefje schrijven naar ds. Mallan. Nu zult u misschien wel schrikken als ik dat schrijf. U denkt nu vast: had ik toch dat briefje maar niet geschreven. En andere lezers zullen nu ook gelijk wel tot het besluit komen om maar niet de vraag weg te sturen, waarop ze ook wel eens graag een antwoord per brief zouden ontvangen. Ik neem echter van u aan, dat u oprecht en eerlijk wilt behandeld worden. Nu, dan kan het ook lijden als ik zo schrijf. Het moet ook met u net zo worden als met die man in die gelijkenis. Dan gaan de priester en de Leviet aan u voorbij, zonder u te helpen. De wet laat u liggQn. De Heere Jezus heeft gezegd: „Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult uw naaste liefhebben, en uw

vijand zult gij haten". Zo werd de wet door de priester en de Leviet verklaard. Maar Jezus heeft gezegd: „Maar ik zeg u: Hebt uw vijanden lief; zegent ze, die u vervloeken; doet wel dengenen, die u haten; en bidt voor dengenen, die u geweld doen en die u vervolgen". O, als u net als die man aan de weg terechtkomt, dan zal de vrome godsdienst u wel laten liggen. Maar ook zelfs een door God geroepen leraar kan u niet meer helpen. De Gezant, de uitlegger, Eén uit duizend zal er dan aan te pas moeten komen.

In de ontferming van die barmhartige Samaritaan over die man die daar aan de weg lag, zien we ook de Goddelijke zorg over deze man. De Heere zorgde er nog voor dat er een Samaritaan was die met innerlijke ontferming over hem bewogen werd. Dat geeft ons toch ook weer heel wat te denken. God de Vader heeft voor een Borg en Middelaar gezorgd. Ik mag u dus nog weer wat verder wijzen dan alleen op Hem Die de grote WetvervuUer is. Zoals u me geschreven hebt, mocht u even iets in die gelijkenis zien van dat dierbare borgwerk. Maar is het niet een wonder, dat een God Die Zijn gerechtigheid handhaven moet in het straffen van de zonden, Zelf een weg van verzoening heeft geopend in Zijn eigen geliefde Zoon ? Ik wil u hiermee even doen weten dat u die Borg door God Zelf geschonken moet worden. Als dat gebeurt, ligt u net als die man daar aan de weg en kunt u zelf de hulp van de barmhartige Samaritaan niet inroepen. Maar dan zult u ervaren dat God Zelf hulp besteld heeft bij een Held, Die machtig is te verlossen. En dan wordt een vijand door Hem met God verzoend. Maar de grote WetvervuUer zal Zijn werk dan ook in alle liefde aan u doen. Die is ertoe gekomen om zulke zondaren te zaligen. Die is daartoe door de Vader in de wereld gezonden, maar is ook Zelf gewillig daartoe gekomen. Ge moet echter sterven aan de priester en de Leviet. Die man lag half dood aan de weg, maar toen zelfs geen priester en Leviet zich meer over hem ontfermden, moest hij zeker geheel sterven. Zo ziet ge dus, dat de gelijkenis wel rijk aan geestelijke lering is, zonder dat we er wat in behoeven te leggen wat maar gezocht is. Och oude vriend, hoe moet toch alles voor ons wegvallen buiten de hulp van die grote WetvervuUer! We zijn allen in de handen van die helse moordenaar terechtgekomen. We liggen geheel en al onder zijn macht. Ook verkeren we door die diepe zondeval in een staat van vijandschap. Daarom zijn we ook juist zo diep ellendig. En daarom voelt u zich misschien ook wel onuitsprekelijk ellendig. Misschien moet u ook wel die vijandige Jood tegen het vrije Godswerk en tegen dat dierbare borgwerk gewaar worden. Dan weet u het helemaal niet meer. Wie kan u nu uit die ellende helpen ?

U hebt me iets over uzelf geschreven, maar me ook doen weten hoe u met vreze vervuld bent voor zelfbedrog, gevoelende hoe verschrikkelijk het zal zijn om zich iets ingebeeld te hebben wat niet echt waar geweest is en dan die grote eeuwigheid zo te moeten aandoen. Och oude vriend, als u me dat zo hebt geschreven, dan voel ik daar wel iets van aan, want ik kan wat dat betreft ook echt nog niet boven u uitkomen. Nooit heeft men kunnen denken dat men de bede van de dichter van Psalm 139 zo tot het zijne zou moeten maken: „Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart; beproef mij en ken mijn gedachten. En zie, of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op den eeuwigen weg". Het zal toch zo'n wonder zijn als men zich niet vergist of bedrogen zal hebben. David mocht wel weten dat hij een Borg voor zijn schuld mocht bezitten, maar toch heeft hij die bede nog moeten doen.

U was nog wel niet aan de beurt voor een antwoord, maar gezien uw leeftijd, laat ik u toch voorgaan. Ik weet ook de dag van mijn dood niet, maar begrijp het goed van u, hoe de dood u gaat aangrijnzen, ook al ben ik nog niet zo oud als u. Men behoeft nog niet zo oud te zijn, om zich soms wel zo oud te gevoelen. En u zult, nu u op deze leeftijd bent gekomen, er al velen voor u uit hebben zien gaan, die niet zo oud geworden zijn als u nu mag zijn. Dan zal het u soms wel een wonder zijn dat u zo oud geworden bent. Maar u kunt dan ook zeker weten dat u nu toch niet ver meer van de dood verwijderd zijt. U hebt in uw schrijven me doen weten hoe u gevoelt hoe alles buiten de Borg voor u wegvalt. Nu, dan hebt u dat geschreven aan iemand die u daarin wel kan verstaan. En al zijn we daar nu wel niet mee geholpen, dan ligt het bij ons toch wel een beetje anders dan bij die wetgeleerde die met die vraag tot de Heere Jezus kwam. Als de Heere Jezus die gelijkenis gesproken heeft, dan heeft Hij de vraag gedaan: „Wie dan van deze drie dunkt u de naaste te zijn desgenen, die onder de moordenaars gevallen was ? " En dan heeft die wetgeleerde niet gezegd: „Dat was die Samaritaan". Neen, die naam Samaritaan wilde hij niet over zijn lippen laten komen. Daarom zei hij: „Die barmhartigheid aan hem gedaan heeft".

Men kan toch beter met de WetvervuUer te doen hebben dan met de wetgeleerde. De WetvervuUer schaamt Zich niet om ons broeders te noemen. Och vriend, dat kan toch nog wel een beetje hoop geven. Voor u geloof ik vast, wat ik voor mezelf niet altijd geloven kan, dat als u net als die man zo hulpeloos aan de weg ligt, dat de grote WetvervuUer u niet zal laten liggen. Maar eerst moeten de priester en de Leviet voorbij gegaan zijn en u hebben laten liggen. Alle verwachting van de priester en de Leviet moet ons ontvallen. Nu, die verwachting valt ook wel weg. Ook al zal men zelf priester of Leviet zijn, men komt er niet met het gewaad van een priester of Leviet aan, want bij Aaron werden zijn hogepriesterlijke klederen uitgetrokken. Een naakte zondaar gaat door de poort, maar die kan er dan ook alleen maar komen met het kleed van Christus' gerechtigheid. Hier zullen we het wel over eens zijn met elkaar. Welnu, meer kan ik u ook niet schrijven, want verder kan ik u niet helpen.

De Heere gedenke u ten tijde des avonds en doe het nog licht worden voor uw ziel. Dat is de hartelijke wens van iemand die hetzelfde nodig heeft.

Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 juni 1987

De Wachter Sions | 8 Pagina's

antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 juni 1987

De Wachter Sions | 8 Pagina's