Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord perbrief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord perbrief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte Mevr. J.C. v.d. B. te N.,

Op mijn eigen verzoek hebt u me een paar vragen gesteld, daar ik de laatste keer dat ik bij u was haast geen vraag meer had om te beantwoorden. Nu is dit weer wat veranderd, want sinds ik die zogenaamde „domme" vragen van iemand beantwoord hvb, zijn er nog weer wat meer . vragen losgekomen, hoewel de meesten liever maar niet hebben dat ik de voorletters van hun namen vermeld. Maar dat is niet zo erg, daar het bij mij in hoofdzaak om zulke vragen te doen is die het innerlijk leven der ziel betreffen, zoals ik u ook heb doen weten. U wordt daarom bedankt voor uw briefje en voor de vragen die u daarin op een rijtje hebt geplaatst. De eerste vraag had ik inmiddels van een ander al gekregen en heb ik ook al beantwoord, zoals u zult hebben gezien. Dat was een vraag naar aanleiding van wat er in een brief van Huntington in ons blad te lezen was over de voorbede van Christus. Ik hoop dat zijn bedoeling uit mijn beantwoording van die vraag u duidelijk zal zijn geworden. U hebt me ook nog een vraag gesteld over wat de Heere Jezus heeft gezegd bij het bericht dat Hij ontving over de krankheid van Lazarus. Hij heeft toen gezegd: Deze krankheid is niet tot den dood, maar ter heerlijkheid Gods ". De andere vraag is een vraag over Johannes 20:22: En als Hij dit gezegd had, blies Hij op hen, en zeide tot hen: ntvangt den Heiligen Geest". En dan hebt u nog een vraag gedaan over de woorden die Naomi tot Ruth sprak: Zit stil, mijn dochter, totdat gij weet, hoe de zaak zal vallen".

De eerste vraag die ik nu moet proberen te beantwoorden, is de vraag over wat Christus gezegd heeft over de krankheid van Lazarus. Ik heb begrepen dat u graag wilt weten of deze tekst ook kan zien op het eeuwige leven, dus dat het dan toch zo kan zijn dat de persoon voor wie men bij zulk een tekst bepaald wordt, toch wel gaat sterven, maar dat er hoop voor de ziel mag zijn.

Ik zou niet graag durven zeggen dat dit niet het geval kan zijn. We weten dat er nu geen doden meer opgewekt worden, zoals in de tijd van de omwandeling van Christus hier op aarde. Maar we moeten ook niet uit het oog verliezen wat de betekenis is geweest van al de wonderwerken die door de Persoon des Middelaars zijn verricht. Als Hij Lazarus uit de dood heeft opgewekt, heeft Hij daarmee doen weten hoe het leven alleen in Hem te vinden was. We lezen dan ook dat Hij tot Martha heeft gezegd: „Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven".

Vandaar heeft de geschiedenis van de opwekking van Lazarus ons ook nog zoveel te zeggen. Dat zou niet zo zijn, als ons hier alleen een stuk geschiedenis werd geboden. Maar ook deze geschiedenis is tot onze geestelijke lering beschreven. De dood zijn we allen in Adam onderworpen. De tweede Adam is echter op aarde gekomen. Die van Zichzelf kon getuigen dat Hij de Opstanding en het Leven was. Lazarus zou in de dood hebben moeten blijven, als Christus niet als de tweede Adam op aarde was gekomen. Niet alleen de tijdelijke dood, maar ook de geestelijke en de eeuwige dood zijn we door de zonde onderworpen. Jezus heeft echter van Lazarus' krankheid gezegd, dat die was ter heerlijkheid Gods. Dit is toch wel een eeuwig wonder! In zijn diepe val en bondsbreuk heeft de mens zijn Schepper onteerd, maar het heeft de Heere behaagd om door de diepe zondeval heen Zich op het allerluisterrijkst te verheerlijken. Maar daar zou de Zoon van God de dood voor moeten ingaan, maar niet om in de dood te blijven, want Hij zou ook weer uit de dood verrijzen. Zo is Hij de Eersteling der opstanding. De dood van de Middelaar was dus noodzakelijk, maar ook Zijn opstanding. De door God verkorenen moeten allereerst uit de geestelijke doodstaat worden opgewekt, maar ook straks in de grote dag der dagen zal hun opstanding een zalige opstanding zijn. Bij de geschiedenis van Lazarus' opwekking uit de dood, kunnen we dus niet alleen bij het feit van die opwekking op zichzelf blijven stilstaan. Dat blijkt ook uit wat de Heere Jezus tot Martha heeft gezegd. Hij heeft ook nog gezegd: , , En een iegelijk, die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid. Gelooft gij dat? "

De opwekking uit de geestelijke doodstaat is dan ook wel het voornaamste. Daarop heeft de Heere Jezus met de opwekking van Lazarus niet alleen Martha, maar ook alle omstanders gewezen. Daar was Hij voor in de wereld gekomen, om het leven aan te brengen voor een mens voor wie er als gevolg van de zondeval niet anders meer is dan de dood. Maar het is ook wel gebleken dat de geestelijke doodstaat van de gevallen mens een vijandige doodstaat is. Er mochten wel velen Joden zijn, die als gevolg van het aanschouwen van wat Jezus gedaan had, in Hem geloofden, maar sommigen van hen gingen tot de farizeeën, en zeiden tot hen, hetgeen Jezus gedaan had. En dan lezen we: „De overpriesters dan en de farizeeërs vergaderden den Raad, en zeiden: Wat zullen wij doen? Want deze Mens doet vele tekenen". Kajafas heeft toen ook die hooghartige taal gevoerd: „Gij verstaat niets; en gij overlegt niet, dat het ons nut is, dat één Mens sterve voor het volk, en het gehele volk niet verloren ga".

Wat is het toch een wonder, als een mens uit die geestelijke doodstaat wordt opgewekt. Dat laat de geschiedenis van Lazarus' opwekking ons ook wel duidelijk weten.

U hebt me de vraag gedaan, of de woorden door Jezus gesproken, toen Hij het bericht van Lazarus' krankheid ontving, ook wel zouden kunnen zien op een mens die gaat sterven, maar voor wiens ziel men door deze woorden hoop verkrijgt. Ik heb u nu reeds geschreven, dat ik niet graag zou durven zeggen dat dit niet het geval kan zijn. Wel moeten we natuurlijk altijd voorzichtig zijn met bepaalde voorkomende waarheden bij een bijzondere gelegenheid als een sterfgeval. Ik meen dat ik u dat niet behoef te zeggen. Het is me niet bekend op welk geval u in uw schrijven hebt gedoeld. Met het sterven van iemand die we goed gezind zijn, speelt het vleselijke medelijden ook altijd wel een grote rol. Zo is dat ook dikwijls het geval bij het sterven van een jong kind. Ik zeg niet dat dit nu bij u zo is geweest, want ik weet niet op welk geval u het oog hebt. Daarom moet ik ook objectief uw vraag beantwoorden, maar moet wel ter waarschuwing ook voor anderen er deze opmerking die ik gemaakt heb, aan toevoegen.

Bij het ouder worden, zien vve steeds meer mensen voor ons heengaan in de weg van alle vlees. Mensen die we jarenlang gekend hebben en die we in hun gangen en wegen hebben nagegaan, zodat we ook weten dat ze zomaar niet in onverschilligheid omtrent hun eeuwig zieleheil hun weg gegaan zijn. Daarbij zijn er ook bepaalde mensen die veel meer voor zichzelf afdoen wat de staat hunner ziel betreft dan dat we wel weten, want iedereen laat het niet zo blijken wat er in het binnenste omgaat. Wel moet ik hier weer aan toevoegen, dat het voor ons wat gemakkelijker is om het goede van iemand te denken, als we het werk Gods duidelijk openbaar zien komen en als we van hart tot hart hebben kunnen spreken, niet alleen over wat er onder de overtuiging van zijn onbekeerde staat kan worden afgedaan, maar als er ook een samenstemming mag zijn geweest over wat de ziel heeft mogen zien van de verlossing en zaligheid in Christus. Maar toch kunnen de gevallen zich voordoen waarin men het zomaar niet voor de Heere kan laten liggen, maar werkzaam mag zijn omtrent het zieleheil van iemand die stervende of gestorven is. En dan kan het zijn dat de Heere toch een stil vertrouwen geeft, dat Hij Zich in de eeuwige zaligheid van die persoon verheerlijken wil. Zeer graag zou men dan nog iets meer uit de mond van die persoon gehoord hebben, maar wie zal hierin God de weg kunnen voorschrijven? Het gebeurt dat de Heere bij de begrafenis een goede indruk geeft en doet achterblijven van de persoon die men grafwaarts gedragen heeft. Ik heb al heel wat mensen voor me heen zien gaan, maar al hebben ze niet allen een even klaar getuigenis gegeven van de hoop die in hen was, zo ben ik zelf voor verschillende personen die ik in hun leven goed gekend heb, niet zonder hoop gebleven. Om kort en goed uw vraag te beantwoorden, zou ik u willen schrijven dat het kan zijn dat men voor iemand die stervende is zulke woorden bij zich krijgt als die de Heere Jezus heeft gesproken bij het bericht van Lazarus' krankheid, terwijl toch de persoon sterft, al zou men misschien uit die woorden opgemaakt hebben dat die persoon weer herstellen zou. Maar dan meen ik u te mogen schrijven dat die woorden dan toch wel van de Heere tot uw ziel kunnen zijn gekomen en betrekking hadden op de eeuwige staat der ziel van betreffende persoon.

U hebt me ook gevraagd om iets te schrijven over Johannes 20:22: En als Hij dit gezegd had, blies Hij op hen en zeide tot hen: ntvangt den Heiligen Geest". Uw vraag is, of we deze woorden als een belofte of toezegging hebben op te vatten.

Als antwoord op die vraag moet ik u schrijven, dat we die woorden te zien hebben in het verband waarin ze ons voorkomen. Deze woorden sprak de Middelaar tot Zijn discipelen, als Hij als opgestaan uit de dood aan hen verscheen op de eerste dag der week. De discipelen zijn verblijd geworden als zij de Heere zagen. En dan heeft Hij gezegd: „Vrede zij ulieden; gelijkerwijs Mij de

Vader gezonden heeft, zend Ik ook ulieden". En dan volgt daarop: En als Hij dit gezegd had, blies Hij op hen, en zeide tot hen: ntvangt den Heiligen Geest". Als er stakt dat Hij op hen blies, zegt de kanttekening: Namelijk om met dit uiterlijke teken de werking des Heiligen Geestes af te beelden. Zie Joh. 3:8; Hand. 2:2".

En als er staat, dat Hij tot hen gezegd heeft: Ontvangt den ïïeiligen Geest", dan zegt de kanttekening: Dat is, de gaven des Heiligen Geestes, die u nodig zijn tot versterking uws geloofs, totdat de volheid derzelve, die u nodig zullen zijn tot uitvoering van uw apostelambt, u zal gegeven worden na Mijn hemelvaart, op den Pinksterdag; Joh. 16 : 7; Hand. 2 : 4, 33; Matth. 16 : 19 en 18:18".

De personele eigenschap van de Heilige Geest is, dat Hij van de Vader en de Zoon uitgaat, als bij wijze van geblaas. Daarvoor beroepen we ons ook op genoemde tekst. Zoals de kanttekening ons laat weten, heeft de Heere Jezus reeds de nodige gaven des Geestes na Zijn opstanding aan Zijn discipelen medegedeeld en hebben zij in een meerdere mate die gaven ontvangen op de Pinksterdag.

Zo hebben we die woorden die Christus sprak, ook als een belofte te zien. Maar ik meen te begrijpen waarom u me die vraag gesteld hebt. De heilsfeiten hebben plaatsgevonden en herhalen zich niet meer. Men moet bij de Pinkstergemeente zijn om een gedurige herhaling mee te maken van wat er op de grote Pinksterdag is geschied. Maar wij geloven daar niet in. De vrucht openbaart het ook wel weer, in welk een oppervlakkigheid dit alles eindigt. Al geloven we echter niet in een herhaling van het Pinksterfeit, we geloven wel dat het voor de ziel eens Pinksterfeest moet worden. Ik meen destijds een predikatie geschreven te hebben over Ef. 1:13: In Welken ook gij zijt, nadat gij het woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid, gehoord hebt; in welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte". Ook Comrie heeft hier een predikatie over. De tekst zegt echter duidelijk, dat de verzegeling met de Heilige Geest der belofte geschiedt nadat men geloofd heeft. En de kanttekening is hi^r ook weer zeer duidelijk in. De kanttekening zegt dat die verzegeling geschiedt door het geloof en op het geloof en dat we daardoor een meerdere verzekering ontvangen van de uitvoering van Gods beloften en bovendien als met een Goddelijke inspraak daarvan zulk een getuigenis geeft, dat we God als onze Vader durven aanroepen.

Zo wordt het werkelijk Pinksterfeest voor de ziel. Is dat uw uitzien? Ik wil dan nu maar gelijk het antwoord op uw vierde vraag hieraan verbinden. Dat is een vraag over de woorden: „Zit stil, mijn dochter, totdat gij weet hoe de zaak vallen zal". Ik meen over dit onderwerp nog niet zolang geleden te hebben geschreven, maar dat hindert niet, want dezelfde dingen aan u te schrijven, is mij niet verdrietig en is u zeker. Uit uw vraag meen ik ook te hebben begrepen, dat het niet de bedoeling is dat ik nu uitvoerig zal gaan schrijven over de geschiedenis van Ruth, maar wat meer zou willen ingaan op dat stil zitten. U vraagt mij of er misschien nog zo'n ziel is die stil mag zitten. U hebt daar voor uzelf moeite mee. Ik schreef u dat ik de beantwoording van deze vraag aan de vorige zou willen verbinden. Naomi heeft tot Ruth gezegd, dat zij stil moest zitten, want die man zou niet rusten, tenzij dat hij heden deze zaak voleind zou hebben. Er was toen al heel wat gebeurd. Ruth had de oprechte keus mogen doen en was haar schoonmoeder gevolgd. Ze was op de akker van Boaz gekomen en had daar aren mogen oplezen achter de maaiers. Maar de gersteoogst en de tarwe-oogst waren voleindigd. Ze had zich nu op de dorsvloer moeten begeven, want het was nodig dat ze door Boaz gelost zou worden. Het is altijd zo aangrijpend wat ons daarvan wordt medegedeeld. Bij zijn voetdeksel had ze zich neergelegd. Als Boaz te middernacht ontwaakte en verschrikt om zich greep, heeft Ruth op de vraag van hem wie zij was, geantwoord: „Ik ben Ruth, uw dienstmaagd; breid dan uw vleugel uit over uw dienstmaagd, want gij zijt de losser". Boaz heeft haar doen weten dat er nog een losser was, nader dan hij, maar dat hij nu toch de zaak voor haar overnam. Met die andere losser moest hij onderhandelen. Hij heeft Ruth zes maten gerst mee gegeven. Daarmee kwam ze tot haar schoonmoeder en daar heeft haar schoonmoeder heel wat in gezien. Dit heeft haar doen zeggen tot Ruth, dat ze nu stil moest zitten. In het werk der lossing zou Ruth niet mee kunnen doen. Hier werd buiten haar over haar gehandeld. Maar toen was het ook werkelijk zover dat er wat ging gebeuren.

U hebt me doen weten dat u daar voor uzelf moeite mee hebt. Dan zal het zover nog niet zijn, dat u werkelijk niets meer doen kunt. Maar het wacht wel nergens anders op dan dat het daar met u komt. Daar houdt uw werk op. Daar moet Boaz Zijn werk voor en aan u doen.

Al wat Ruth tot haar levensonderhoud tot nog toe had ontvangen, kwam wel van Boaz' akker. Ze ontving dat dus eigenlijk al van hem als de losser. Zeer liefderijk heeft hij ze behandeld. Zij mocht aren oplezen op zijn.akker. Als men op de akker van de meerdere Boaz dit werk mag doen, zal toch wel niemand durven beweren dat dit niet het werk des Geestes is. De Geest maakt de dode zondaar levend, want de wedergeboorte is het werk des Geestes. Die Geest overtuigt de zondaar van zonde, gerechtigheid en oordeel, maar doet ook die oprechte keus vallen in het hart als bij een Ruth. De liefde Gods wordt door de Geest uitgestort in het hart, volgens Rom. 5:5. Dit houdt ook in, dat de liefde God doet toevallen in Zijn recht. Maar het is ook door de leiding des Geestes dat Ruth op Boaz' akker komt. Ook is het die Geest Die de ziel zoveel beminnelijkheid in die Persoon doet zien. Maar de Geest maakt ook plaats voor de kennis van de lossing door Boaz. Als we de heilsfeiten herdenken, dan weten we echter ook dat Christus het Zijn discipelen heeft doen weten dat Hij heen moest gaan, opdat er plaats voor de Trooster zou zijn.

Die Trooster zal het de ziel doen weten hoe ze alleen maar vruchtbaar kan zijn in de vereniging met Boaz als de Losser. Dan mag Naomi het kind op de schoot nemen en daarin het werk des Geestes zien. O, die zoete vertroosting toch, die Naomi in haar ouderdom daarin heeft mogen ervaren. Nu mocht ze weer een Naomi, een liefelijke zijn, in plaats van een Mara. Hoe wonderlijk is toch die weg des Heeren! Ik hoop dat het een stil zitten voor u mag worden, opdat die troost uw deel zal worden. Och mevr., ik moet gaan eindigen, maar ik heb ook nooit kunnen denken dat de Almachtige zo'n onbegrijpelijke weg met me zou houden, opdat Hij me door dat smartelijke Mara heen zou doen ervaren wat het werk van de Trooster is. Zo onmisbaar als de Persoon des Middelaars is voor de ziel, zo onmisbaar is ook die Trooster in Zijn leiding en onderwijzing, opdat we zullen weten tot onze ziels vertroosting hoe die Geest in de woestijn van dit leven ons wil verzekeren van de eeuwige erfenis die ons te wachten staat.

Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 januari 1990

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord perbrief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 januari 1990

De Wachter Sions | 8 Pagina's