Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Terzijde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Terzijde

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Datheens taal

Veel kritiek op de taal van de berijming van Datheen berust op onbekendheid met het Nederlands van de zestiende eeuw. Men spreekt nogal eens laatdunkend van "stoplappen" bij Datheen. Daaronder verstaat men dan woorden die feitelijk geen betekenis hebben, maar slechts door Datheen gebruikt zouden zijn om de regel vol te maken. Dat het weleens nodig is, extra woorden te gebruiken, die strikt genomen weggelaten hadden kunnen worden, zal een ieder beamen, die zich weleens met (be)rijmen heeft beziggehouden. Taalkundig zal er op de arbeid van Datheen in dit opzicht ook best wel aanmerking gemaakt kunnen worden. Maar "onzin" is het nooit. Wie dat zegt, demonstreert daarmee alleen maar eigen onkunde.

Zo wordt nogal eens beweerd, dat Datheen in psalm 3 : 3 berijmd zou hebben: k zal des morgens klaar Ontwaken zonder vaar (=vader).

Maar "vaer", zoals Datheen het schreef, werd in de 16e eeuw niet alleen gebruikt als samentrekking van "vader", maar ook in de betekenis van "vrees, angst", en als zodanig werd het door Datheen op deze plaats natuurlijk bedoeld.

Een moeilijk woord, dat Datheen nogal eens gebruikte, is "bescheid" of "bescheed". Alweer, wanneer men dat woord niet kent, is het beter zijn onkunde te belijden, dan Datheen te bekritiseren. Bijvoorbeeld Psalm 31 : 6: ant zij zijn wreed, zonder enig bescheed. Bescheed of bescheid betekent: ordeel, verstand, inzicht, ook wel redelijkheid, billijkheid. Zie Ps. 9 : 8; 32 : 4; 118 : 1 en andere verzen.

Dikwijls komt het werkwoord "vruchten" voor, dat "vrezen" betekent: ie Hem vruchten vroed (Psalm 33 : 9). Daar zien we meteen nog een ander onbekend woord: vroed" = wijs, daarentegen "onvroed" = onwijs (15 : 3).

Het zijn vaak kleine woordj es bij Datheen, die men niet verstaat, maar die in zijn tijd heel gebruikelijk waren, zoals "el" = anders (ja Hij en niemand el, 72 : 10), "gaar" = geheel en al (Waarom vergeet Gij mij gaar? 42:6), "vro" = vrolijk (Dies zal ik vro de harpe slaan, 43 : 4) en daarentegen "onvro" = bedroefd. "Blent" (10 : 7) is een oude bijvorm van ”blind”.

Dat "en" bij Datheen vaak (extra in onze ogen) voorkomt in een zin met "niet" of een andere ontkenning, is algemeen bekend.

"Zaan" (beter zou het zijn te schrijven "saan", Datheen schreef zelf "saen") is ook zo'n klein en voor velen onbekend woord in de oude rijm, b.v. Ps. 9 : 17; 37 : 1, 122 : 1, 138 : 1. De betekenis is "spoedig, weldra", of ook wel "plotseling". Wie Engels kent, moet maar denken aan het woordje "soon" in die taal.

"Wan" (48 : 3) is een thans niet meer gangbare bijvorm van ”wannee”.

"Zij loechen" staat er in 35:7. Nu zeggen wij dat zo niet meer, maar loech was vroeger de verleden tijd van lachen.

"Ontween" in Psalm 34 : 10 is ook een woord, dat zo niet meer begrepen wordt. Het betekent: n tweeën door midden. Het was niet een kwestie van gebrekkig rijmen, dat Datheen woorden gebruikt als bevaan, gevaan, ontvaan, waar wij bevangen, gevangen, ontvangen zouden zeggen. Die samentrekkingen waren in de tijd van Datheen gewoon.

Nog een belangrijk punt voor het goed verstaan van de berijming van Datheen: et wederkerig voornaamwoord "zich". Wij zeggen: ij maakt zich rijk. In de tijd van Datheen zei men evenwel: ij maakt hem rijk. Dat is nu verwarrend, want wanneer wij dat nu horen, denken wij dat het een ander is, die hij rijk maakt. Wie dat niet weet, zal dikwijls de verzen van Datheen niet begrijpen. Psalm 9 : 20:

Kom toch. Heer', toon nu Uw geweld. Opdat de mens hem niet en stelt Tegen U, maar dat alle scharen Voor Uw gericht hen openbaren.

De woordjes hem in regel 2 en hen in regel 4 hebben beide de betekenis van "zich". Zo ook "Moet hem dat aardrijk verblijden" (Psalm 48:1). Zeer vele voorbeelden zouden gegeven kunnen worden.

Dat geldt ook het woordje "haar", dat vele malen "hun" of "hen" of ook wel "zich" kan betekenen, b.v. bij "haar overste" in 7 : 1, "haar listen" (10 : 1), terwijl de betekenis "bij zichzelf' is in 42 : 1 "En spreekt bij haar met geklag”.

Veel verwarring geeft ook het werkwoord "werden". Vroeger zei men "werden", waar wij nu "worden" zeggen. De laatste regel van Psalm 1:3, om maar één voorbeeld uit velen te noemen, is niet bedoeld als verleden tijd, maar heeft juist betrekking op de toekomst.

Zo zouden wij nog vele gevallen kunnen memoreren, waar door onkunde met de taal de oude rijm niet goed wordt begrepen.

Het is wel opmerkelijk, dat in onze eeuw vele letterkundigen van naam erkend hebben, dat de taalkundige kwaliteit van Datheens berijming veel hoger moet worden aangeslagen dan men in vorige tij den wel heeft beweerd.

Toch ligt de betekenis van Datheens arbeid in de eerste plaats op het geestelijke vlak. De geestelijke betekenis van de Psalmen Davids heeft hij op een zeldzame wijze mogen verstaan en vertolken. Wij geven daarvan ten besluite nog een voorbeeld, en wel uit de Psalm die van zijn berijming waarschijnlijk wel het meest bekend en geliefd is, de twee en veertigste. Daarvan halen we nu alleen het eerste vers aan:

Als een hert gejaagd, o Heere, Dat verse water begeert. Alzo dorst mijn ziel ook zere Naar U, mijn God hooggeëerd. En spreekt bij haar met geklag: O Heer, wanneer komt die dag. Dat ik toch bij U zal wezen. En zien Uw aanschijn geprezen?

De dichter van Psalm 42 verkeert in ballingschap, waardoor hij niet in staat is om op te gaan naar Gods huis. Dat is hem tot smart, waardoor zijn ziel overstelpt is, vanwege het verlangen naar de openbare godsdienst. Zo is het ook berijmd in de nieuwe rijm: Ja, mijn ziel dorst naar den Heer'; God des levens, ach, wanneer zal ik naad'ren voor Uw ogen, in Uw huis Uw naam verhogen? Overbekende woorden, en zeker ook zuiver berijmd.

Maar Datheen grijpt toch wat dieper dan de begeerte dat hij weer naar de kerk zou mogen gaan. In zijn berijming beluisteren wij aan het einde van dat eerste vers van Psalm 42 een begeerte om ontbonden en met Christus te mogen zijn, de Asafsbegeerte: Wien heb ik nevens U in de hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde. Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten en mijn Deel in eeuwigheid. En ligt dat toch ook niet duidelijk.in Psalm 42 verklaard? Zo te mogen berijmen, in de gebondenheid aan Gods getuigenis, is genade.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 juli 1991

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Terzijde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 juli 1991

De Wachter Sions | 8 Pagina's